298 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. te nemen, zijn wij bereid op een leeningsduur van 40 jaar aan te houden. Een zooveel korteren, niet boven de 5 jaar uitgaanden, achten wij voor de belastingbetalende ingezetenen van den tegenwoor- digen tijd evenwel in geen enkel opzicht te rechtvaar digen en, met het oog op de gemeentefinanciën, ook van die voor 1926, evenmin te verdedigen. Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten tot wijziging van de gemeentebegrooting en de hiermede verband houdende wijziging der begrooting van het be drijf der gemeentewerken voor het jaar 1925 volgens de hierbij overgelegde ontwerpen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Visser zou een vraag willen stellen naar aanleiding van dit schrijven. Daarin wordt gezegd dat Gedeputeerde Staten bereid zijn om gedeeltelijk mee te gaan in wat wij noemen de verbouwingsplannen, dat zij toezegging willen geven voor een bedrag van 18.200.om over te gaan tot verbouw van de Infir merie, ten einde deze in te richten voor Gemeente werken, enz. Nu leest spreker hier ,,Op grond van de strekking van dit schrijven is een minderheid in ons college van oordeel, dat ter stond met de verbouwing van de Infirmerie moet worden begonnen." Nu is sprekers vraag: is dit plan niet als een geheel te beschouwen, als een eenheid, en kunnen wij dus nu wel beginnen met een gedeeltelijke verbouw, met den ver bouw van de Infirmerie? De heer K. de Boer: Infanterie De heer Visser: Ik zeg Infirmerie. Vindt U het zoo leuk, als een mensch zich eens een enkele keer verspreekt Spreker vraagt of het nu niet wenschelijk is de plannen voorloopig te staken en niet te beginnen, alvorens wij weten wat Gedeputeerde Staten willen. Spreker zou niet willen beginnen met den verbouw van de Infirmerie, maar hij zou willen wachten op de volledige sanctie van Gedeputeerde Staten. Hij leest hier echter dat een minderheid in het college straks wil beginnen te bouwen. De heer O. F. de Vries kan het niet geheel eens zijn met hetgeen Burgemeester en Wethouders in dezen laatsten raadsbrief zeggen, waar zij voorstellen de ge meentebegrooting zoo te wijzigen, dat daarmee eigenlijk eerst moet worden uitgemaakt op welke wijze de finan- cieering zal moeten plaats hebben, voor en aleer een beslissing omtrent de onderdeden wordt genomen. Spreker is toch van oordeel en zoo is ook het plan uiteengezet in bijlage no. 21 van Burgemeester en Wet houders dat, waar hier de gelegenheid door Gede puteerde Staten wordt geboden om met een deel van de plannen te beginnen, die gelegenheid moet worden aangegrepen. Het plan van Burgemeester en Wethou ders is in de onderdeden ook zoo opgezet dat eerst de Infirmerie zal worden ingericht voor de bureaux van Gemeentewerken, Woningtoezicht, Woningbedrijf en Woningbeurs en verder zijn zij uitgenoodigd nadere plannen en begrootingen in te dienen voor de inrichting mede van dat gebouw ten behoeve van een deel van den geneeskundigen dienst, zulks in afwachting van nadere voorstellen voor de reorganisatie van dien diensttak. Nu is het waar dat Burgemeester en Wethouders in hun schrijven zeggen dat men eerst zekerheid moet he"bben omtrent de financiering, op welken termijn de leening moet worden gesloten, maar spreker gelooft dat, waar Gedeputeerde Staten bij dit onderdeel zelf zeggen dat zij die 18.200.zullen toestaan voor het Militair Hospitaal, daaitegen in geen geval, wat de financiën betreft, bezwaar kan wezen. Dan schieten wij toch op en dan kan deze inrichting worden klaarge maakt, terwijl, als Burgemeester en Wethouders het dan eens worden met Gedeputeerde Staten, ook verder kan worden doorgewerkt. Als wij echter op de algeheele beslissing moeten wachten, duurt het misschien nog jaren voor er avansage komt. Spreker zou dus willen beginnen met de inrichting van het Militair Hospitaal voor Gemeentewerken enz. en dat Burgemeester en Wethouders met plannen komen omtrent de inrichting van dat gebouw ook voor den geneeskundigen dienst. De heer Visser heeft ook aangehaald dat er een minder heid in het college is, die het met Burgemeester en Wet houders niet eens is. Wij hooien echter niet wat die minderheid begeert; spreker zou graag van de tafel van Burgemeester en Wethouders willen weten wat die minderheid wil. Spreker zou willen voorstellen van deze gelegenheid of dit aanbod van Gedeputeerde Staten ge bruik te maken en dus te beginnen met de inrichting van het Militair Hospitaal voor Gemeentewerken enz. en voor den geneeskundigen dienst. Den heer Weima heeft het ook vreemd aangedaan dat hier sprake is van een minderheid, die direct met dit onderdeel wil beginnen. Spreker zou zich daarmee wel kunnen vereenigen, alleen zou hij willen vragen wat denkt de meerderheid daarvan Die kan wel conclu- deeren dat zij daar tegen is, maar op welke gronden is zij dat? Als die gronden door de meerderheid van Bur gemeester en Wethouders worden aangevoerd, kan daarin misschien voor spreker ook aanleiding zijn om te zeggen dat hij er niet mee accoord kan gaan. De heer M. Molenaar ondersteunt het voorstel van den heer O. F. de Vries. Dit spreekt nog sterker, waar als spreker zich niet vergist in het schrijven van Gedeputeerde Staten zelf staat, dat zij ook meenen dat niet langer dan strikt noodzakelijk kan worden gewacht met de verbouwing van de Infirmerie. Spreker dunkt dat hieruit duidelijk de bedoeling van Gedeputeerde Staten blijkt dat daarmee alvast moet worden begonnen en dat men daarmee niet moet wachten tot het geheele plan zijn beslag zal hebben gekregen. De Voorzitter wil de zaak even duidelijk maken. De een begrijpt haar niet precies en de ander onthoudt een zin uit den brief van Gedeputeerde Staten, waar echter iets meer in staat dan alleen dat zij het beter vinden dat men begint aan het Militair Hospitaal. Er is destijds door den Raad een voorstel, gedaan in bijlage no. 21, aangenomen om over te gaan tot ver bouw van het voormalig Militair Hospitaal voor Ge meentewerken enz. en daarvoor een crediet te verleenen van 18.200.en verder is door den Raad ook aange nomen het voorstel onder b, n.l. om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen nadere plannen en begroo tingen in te dienen voor de inrichting mede van het Militair Hospitaal voor een deel van den geneeskundi gen dienst, voor den aanbouw ten dienste der secretarie van een nieuwen stadhuisvleugel en voor het maken van een brandweerkazerne, enz. Er is toen, zooals gebruikelijk is, een briefje gegaan naar Gedeputeerde Staten, waarbij werd gevraagd of zij, als er t. z. t. een begrootingswijziging zou geschieden, waarop deze post van 18.200.werd gebracht, daar tegen dan geen bezwaar zouden hebben. Naar aanlei ding daarvan is er een correspondentie geweest met Gedeputeerde Staten en hebben wij hier ook een per soonlijk bezoek gehad van een commissie uit dat col lege en zoo is deze zaak nader besproken en beschre ven. Het slot van de zaak is geweest dat hier een brief kwam, waaruit de heer Molenaar al een deel heeft ge citeerd. Spreker zal daaruit echter ook een ander deel citeeren; in dezelfde alinea, waarin het door den heer Molenaar aangehaalde staat, komt dit voor „Het komt ons voor, het meest in het belang Uwer gemeente te zijn, wanneer deze zaak niet langer dan Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. 299 strikt noodig, worde opgehouden. Wij hebben daarom de eer U mede te deelen, dat wij bereid zijn onze be williging te verleenen voor de uitgaven, vereischt om het gebouw der Infirmerie in te richten voor de doel einden waarvoor de Raad het bestemde, onder uit drukkelijk voorbehoud, dat de wijze van dekking der kosten nader aan ons oordeel zal worden onderwor pen en zonder dat uit deze bewilliging mag worden afgeleid, dat wij ook aan de plannen tot uitbouw van het Stadhuis en van de gebouwen aan het Gouver neursplein en aan de St. Jacobsstraat, onze goed keuring hechten." De zin, die hierin het meest opvalt, is wel deze „dat wij bereid zijn onze bewilliging te verleenen voor de uitgaven, vereischt om het gebouw der In firmerie in te richten voor de doeleinden waarvoor de Raad het bestemde, onder uitdrukkelijk voorbehoud, dat de wijze van dekking der kosten nader aan ons oordeel zal worden onderworpen." In het algemeen behoeft het college van Gedeputeerde Staten dat er niet bij te schrijven, in het algemeen be hoeft dit college geen voorbehoud te maken dat die wijze van dekking nader aan zijn oordeel moet worden onderworpen. Dat moeten Gedeputeerde Staten beoor- deelen en als er nu uitdrukkelijk bij staat „onder uitdrukkelijk voorbehoud, dat de wijze van dekking der kosten nader aan ons oordeel zal worden onderworpen," dan beteekent dit iets. Die zin was Burgemeester en Wethouders dan ook niet geheel duidelijk en daarom is er van deze zijde geïnformeerd wat die zin beteekende, of de bedoeling was dat eerst Gedeputeerde Staten over de wijze van dekking oordeelden of dat men eerst kon gaan verbouwen en later over de wijze van dekking praten. Het antwoord, dat daarop is gekomen, was dat het wel de bedoeling was dat met den verbouw kon worden begonnen en dat men later kon praten over de wijze van dekking, maar tevens is daarbij naar voren gekomen dat Gedeputeerde Staten zich de dekking voor stelden op een zeer korten termijn, op welken termijn is niet genoemd, maar in elk geval op een zeer korten. Dat sloot ook aan bij een nog korteren termijn, die mondeling door de commissie uit Gedeputeerde Staten was genoemd, ook deze had een zeer korten termijn ge noemd. Toen dat bericht, dat was ingekomen omtrent de wijze van dekking die blijkbaar een 2- of een 5-jarige leening is bij Burgemeester en Wethouders werd besproken, meende men dat dit toch eigenlijk niet aan ging voor dit werk, dat hier onder handen zou worden genomen, de verbouw van de Infirmerie en daarna de verbouw van het Stadhuis, de bouw van een brand weer- garage, enz. De meerderheid van Burgemeester en Wet houders stond op het standpunt dat voor een dergelijken bouw en verbouw niet een 2- of een 5-jarige leening kon worden aangenomen. Dat zou alleen te verdedigen zijn hierop en het is ook op die gronden dat Gede puteerde Staten het wilden verdedigen dat de schul denlast van de gemeente al zoo groot zou zijn, dat er niet meer bij kon; anders is daarvoor geen argument te vinden. Dat het beslist een 5-jarige leening moet wor den is niet bekend geworden, is althans aan Burge meester en Wethouders niet bekend; als spreker dus spreekt van een 5-jarige leening, is dat iets wat Burge meester en Wethouders zelf dachten, maar het kan net zoo goed zijn dat Gedeputeerde Staten meenen dat het een 2-, 3- of 4-jarige leening moet zijn. Burgemeester en Wethouders hebben nu gemeend dat een leening op zoo korten termijn voor zooiets niet aan gaat en om dat nu te laten uitmaken, hebben zij ge meend bij den Raad te moeten brengen een voorstel tot wijziging der begrooting, waarbij is aangenomen een normale termijn, waarop voor dergelijke werken wordt geleend, n.l. een van 40 jaar. Nu is het zeer wel mogelijk om met de inrichting van het gebouw der Infirmerie te beginnen. Waaruit zal men die kosten dan op het oogenblik betalen? Een begroo- tingspost is er niet, maar men zal in elk geval daarvoor de begrooting kunnen wijzigen, omdat Gedeputeerde Staten daartegen geen bezwaar hebben. Wat zal dan echter gebeuren, als de Infirmerie verbouwd is Als men dan met Gedeputeerde Staten gaat spreken over den aflossingstermijn en zij dan werkelijk vasthouden aan een zeer korten termijn, zal het begrootingsbesluit, dat dan pas wordt aangeboden na afloop van de ver bouwing, niet worden goedgekeurd. Men zal dan in be roep moeten komen bij de Kroon en stelt de Kroon dan Gedeputeerde Staten in 't gelijk, dan zal men het geval hebben dat de Raad toch op een 5-jarige leening spr. noemt deze maar-zal moeten ingaan. De meerderheid van Burgemeester en Wethouders staat echter op het standpunt dat, als hiervoor een 5-jarige leeningstermijn moet worden genomen, zij dan liever heelemaal niet tot verbouw overgaat. Het gaat hier dus over de principiëele kwestie, of men voor dergelijke werken, waarvoor ieder nor maal mensch een leeningstermijn van 40 jaren aan neemt, een leening op zoo korten termijn zal aan gaan. Zijn de omstandigheden van Leeuwarden dan zoo abnormaal, dat men hier van dien normalen termijn moet afwijken en daarvoor moet nemen een leeningstermijn van 5 jaar? Men zal dan zoo meteen precies hetzelfde krijgen bij den verbouw van bruggen; als wij een nieuwe Wirdumerpoorts- of Vrouwen- poortsbrug moeten hebben, krijgen wij dezelfde kwes tie, want als de schuld van de gemeente vol is, dan is zij vol en dan kan men voor bruggen ook niet een 60.000.of 80.000.leenen op normalen termijn, dan moet men ook daarvoor een 5-jarige leening aan gaan. Het gaat hier dus over de principiëele kwestie zullen wij leenen over een termijn, waarover wij altijd hebben geleend, een termijn van 40 jaar, of zullen wij aflossen in 5 jaar? Nu kan men misschien over de Infirmerie een beetje praten en misschien is er iets meer voor te zeggen om de leening daarvoor op korteren termijn af te lossen, maar laten wij dan het voorbeeld van het Stadhuis ne men. Er wordt uitdrukkelijk in den brief van Gedepu teerde Staten gezegd ,Wij meenen goed te doen, daaraan toe te voegen, dat op onze eindoverweging invloed zal worden uit geoefend door de wijze, waarop de Raad zich voor stelt de kosten dezer plannen te dekken." Die zin beteekent ook dat de goedkeuring van den ver bouw van het Stadhuis geheel afhangt van de wijze van dekking, d. i. de termijn, waarop de Raad zal leenen en dit sluit ook volkomen aan bij de gesprekken, die door Burgemeester en Wethouders met de commissie uit Gedeputeerde Staten zijn gevoerd. Er komt nog een ding bij, n.l. dat de meerderheid van Burgemeester en Wethouders deze plannen niet los van elkaar wilde maken. De eene verbouw is het logische gevolg van de andere, de eene is de ondergrond van de andere en daarom heeft de meerderheid van Burge meester en Wethouders gezegd: als wij het eene niet doen, doen wij het andere ook niet. Nu zou men wel kunnen beginnen met die 18.200.— op korten termijn af te lossen, dit zou op zichzelf niet zoo erg zijn, maar de meerderheid van het college heeft gezegd: als wij dan ook een kleine twee ton in 5 jaar moeten aflossen, dan doen wij dat niet. Nu kan men wel redeneeren dat het niet zoo vreeselijk erg is om dat bij het andere wel te doen, maar de meerderheid van Burgemeester en Wethouders zegt: Neen, het eene is een noodzakelijk gevolg van het andere en omgekeerd is het eene weer de oorzaak van het andere; als wij dus het eene doen, doen wij het andere ook en als wij het eene niet doen, doen wij het andere ook niet. Dat is de geheele onder grond van de zaak. De heer Koopmans is intusschen ter vergadering ver schenen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 7