300 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925.
De heer H. de Boer (wethouder) merkt op dat de
Voorzitter pas in laatste instantie heeft uiteengezet wat
het verschil is tusschen de minderheid en de meerder
heid in het college, niet echter in het eerste deel van
zijn betoog. Dat eerste, waarvan de Voorzitter zei dat
ieder normaal mensch het moet onderschrijven, onder
schrijft spreker ook, omdat hij nog gerangschikt wil
worden onder de normale menschen. Het komt spreker
voor dat de Voorzitter zich aan het slot van zijn betoog
juist heeft uitgedrukt, waar hij zei dat de meerderheid
van Burgemeester en Wethouders wil alles of niets en
dit nu is een methode, die spreker niet wenscht te
volgen. Hij wil dat nader ontwikkelen.
In bijlage no. 21 staat uitdrukkelijk
„Dit vruchtdragend overleg heeft mogen leiden tot
algeheele overeenstemming, zoodat wij U, voor zoo
ver noodig op advies der raadscommissie, voorstellen
te besluiten
0. voor de inrichting van het voormalig Militair
Hospitaal voor de bureaux van Gemeentewerken,
Woningtoezicht, Woningbedrijf en Woningbeurs een
crediet te verleenen van 18.200.
b. hen uit te noodigen aan den Raad nadere
plannen en begrootingen in te dienen
1. voor de inrichting mede van dat gebouw ten
behoeve van een deel van den geneeskundigen dienst,
zulks in afwachting van nadere voorstellen voor de
reorganisatie van dien diensttak en voor vergader
zalen."
Daar staan ook nog de nos. 2 en 3 bij, maar spreker laat
die even buiten beschouwing, omdat dit iets is, waarbij
vooral Gedeputeerde Staten tusschenbeide zullen komen
en het misschien moeilijk of onmogelijk zullen maken
om aan dat staartstuk ook uitvoering te geven.
Spreker constateert dus dat de Raad heeft aangeno
men het Stadhuis te verbouwen, Gemeentewerken te
verplaatsen naar de Infirmerie en een ander deel van dit
gebouw te bestemmen voor het onderbrengen van den
geneeskundigen dienst.
Nu leest spreker op het oogenblik voor hoe het col
lege van Gedeputeerde Staten daar tegenover staat. Dit
is reeds voorgelezen, maar spreker moet het nog eens
doen, opdat men zijn gedachtengang zal kunnen volgen.
Daar staat
„Wij hebben daarom de eer U mede te deelen, dat
wij bereid zijn onze bewilliging te verleenen voor de
uitgaven, vereischt om het gebouw der Infirmerie in
te richten voor de doeleinden waarvoor de Raad het
bestemde."
De doeleinden nu, waarvoor de Raad het gebouw heeft
bestemd, waren in de eerste plaats om Gemeentewerken
enz. onder te brengen in de Infirmerie en verder, om dat
gebouw gedeeltelijk in te richten voor den geneeskun
digen dienst. Nu is het al zoo moeilijk van Gedeputeerde
Staten een goedkeuring te krijgen, welnu, hier is de
goedkeuring om het gebouw voor de doeleinden, waar
voor de Raad het heeft bestemd, in te richten
De heer Visser: Zonder meer.
De heer H. de Boer (wethouder) Daar staat de
goedkeuring. Nu staat er nog een zinnetje bij, dat is
„onder uitdrukkelijk voorbehoud, dat de wijze van
dekking der kosten nader aan ons oordeel zal worden
onderworpen."
Spreker gaat principieel geheel mee met het betoog, dat
door den Burgemeester in eerste instantie is gehouden,
hij stemt dus ook voor deze begrootingswijziging, om
dat het dwaasheid is in het algemeen voor zooiets niet
te leenen voor 40 of 50 jaar. Spreker erkent ook dat dit
dwaasheid is en het zijn weer Gedeputeerde Staten, die
ons hier weer in een moeilijkheid brengen. Wij moeten
dus probeeren om ook voor de Infirmerie gedaan te
krijgen dat wij kunnen leenen voor 40 of 50 jaar; dat
is ook onder deze begrootingswijziging begrepen. Die
wijziging gaat in zee en komt bij Gedeputeerde Staten,
die daar al of niet in zullen kunnen meegaan. Als zij er
niet in meegaan, dan mag men aan hun normaliteit ten
opzichte daarvan twijfelen, dat erkent spr„ maar hij voor
zich gelooft dat het nog wel een klein beetje zal mee
vallen, als aanstonds met algemeene stemmen wordt aan
genomen dat men een leening van 40 of 50 jaar zal aan
gaan. Mochten echter Gedeputeerde Staten wèl weer roet
in het eten werpen, dan zullen wij in beroep gaan bij
de Kroon en dan zullen wij zien of ook daar in dat op
zicht het normale verstand ontbreekt. Het is mogelijk
dat men daar dan een klein beetje verstandiger is dan
bij het college van Gedeputeerde Staten. Want het is
toch dwaasheid dat men iets, waarvan het nageslacht
nog zal profiteeren, door dit geslacht in 4 of 5 jaar zal
laten betalen. Het is dus mogelijk dat de Kroon ons
gelijk zal geven en dan loopt alles normaal.
Nu het tegenovergestelde geval; Gedeputeerde Staten
zouden niet meegaan met een 40-jarige leening en zij
zouden ook door de Kroon in het gelijk worden gesteld.
Nu komt het verschil tusschen de meerderheid van het
college en spr. Dan zegt hij: begin maar met de Infirmerie
en dien zoo spoedig mogelijk nadere plannen en be
grootingen in omtrent de inrichting ook van dat ge
bouw voor den geneeskundigen dienst. Dat zal een be
drag kosten van 9800.dus dan komt men in totaal
op een bedrag van 28.000.Laat men dus beginnen
met de Infirmerie, waaromtrent wij immers machtiging
hebben dat het gebouw wordt ingericht voor de doel
einden, waarvoor de Raad het heeft bestemd. Als dan
eventueel de Kroon ons al in het ongelijk mocht stellen,
hebben wij althans Gemeentewerken ondergebracht in
de Infirmerie en dan hebben wij bovendien een gebouw
voor den geneeskundigen dienst, waarover immers al
zoovele jaren is gesproken. Het is dan alleen mogelijk,
als wij het eventueel ook bij de Kroon hebben verloren,
dat wij dan het bedrag van 18.200.plus 9800.
is 28.000.in 5 jaar moeten betalen. Spreker wil ook
liever voor het Stadhuis, enz. spreekt dit vanzelf,
daarbij kan men niet een 5-jarige leening nemen voor
de Infirmerie een leening van 40 jaar dan een van 5;
daarom sluit hij zich ook aan bij de poging van het col
lege, om dit van Gedeputeerde Staten gedaan te krijgen.
Maar mislukt dat wat spreker niet gelooft dan
aanvaardt hij dat welbewust. Dan zou men alleen dit
kunnen zeggen: als dat dan gebeurd is, zou dat dan de
Stadhuisverbouwing niet tegenhouden als eenmaal
Gemeentewerken daar is ondergebracht, zou dat dan
voor Gedeputeerde Staten niet een aanleiding kunnen
zijn om de andere zaak daarom tegen te houden? Ja,
als men ten slotte alles van Gedeputeerde Staten kan
verwachten, dan is dat ook te verwachten, maar dat is
dan per slot van rekening niet de schuld van ons, maar
van Gedeputeerde Staten. Maar dat gelooft spreker nog
niet; hij neemt nog niet aan dat Gedeputeerde Staten
daarin aanleiding zullen vinden om daarom tegen te
houden dat het Stadhuis wordt verbouwd
De heer Visser: Dat is een beetje optimistisch.
De heer H. de Boer (wethouder) of werkelijk
heidszin. Maar neem eens aan dat wij het verliezen, bij
Gedeputeerde Staten en ook bij de Kroon, zoodat dus
het Stadhuis niet zal worden verbouwd. Winnen wij
het, dan wordt de geheele zaak verbouwd, maar als wij
het verliezen, dan komt het verschil van meening tus
schen spreker en de meerderheid van Burgemeester en
Wethouders. Deze zegt dan: alles of niets, maar spreker
zegt: wat wij kunnen krijgen, moeten wij aanvaarden,
desnoods op een leeningstermijn van 5 jaren. Spreker
neemt wat wij kunnen krijgen en wij kunnen dat hier
krijgen, omdat het onder ons bereik ligt. Op die over
weging heeft hij gemeend een ander standpunt te moe
ten innemen dan de meerderheid van Burgemeester en
Wethouders, echter niet op grond van hetgeen de Voor
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. 301
zitter in het eerste deel van zijn betoog heeft gezegd;
dat verschil kwam uit in het laatste deel van diens be
toog.
De heer Fransen (wethouder) zou, nu de heer De
Boer zoo van wal is gestoken, hierover ook een enkel
woord willen zeggen. De heer De Boer heeft gezegd, we
moesten maar met de verbouwing voor Gemeentewerken
beginnen en dezen dienst overbrengen naar de Infirmerie
en als dan Gedeputeerde Staten zooveel moeilijkheden
naar voren brengen, die spreker zeer zeker verwacht
het blijkt ook uit de brieven, die wij hebben gekre
gen, dat zij een aflossing willen in 2 of, zooals er ook
cijfers zijn genoemd, in 3, 4 of 5 jaren dan zal Ge
meentewerken alvast zitten in de Infirmerie. Ja, maar
daar hebben ze heelemaal geen haast mee; de opzet van
het werk is uitbreiding van het Stadhuis, met als gevolg
daarvan het wegbreken van het huis van den Commis
saris van Politie, overbrenging van diens woning naar
het gebouw van Gemeentewerken, het bouwen van een
brandweergarage en het verbreeden van de St. Jacobs-
straat en dan moet Gemeentewerken naar de Infirmerie.
Maar de volgorde van den bouw is precies in tegenover
gestelde richting. De opzet is: Stadhuis, gebouwen Hof
plein, Infirmerie, maar de uitvoering moet zijn: Infir
merie, gebouwen Hofplein, Stadhuis. Gemeentewerken
behoeft daar echter niet weg; alleen als het Stadhuis
wordt verbouwd, is dat noodig, maar als dit niet wordt
verbouwd waaraan de heer De Boer vermoedelijk
ook reeds twijfelt behoeven wij Gemeentewerken niet
over te brengen. Gelukkig maar dat de grootst mogelijke
meerderheid van Burgemeester en Wethouders op dat
standpunt staat.
Als Gemeentewerken daar weg moest, zou spreker
ook zeggen dat dit bedrijf thans behoorlijk kan worden
ondergebracht in de Infirmerie, maar het kan daar nog
wel eenige jaren blijven dan laten wij het gebouw
maar een weinig opknappen. Spreker is nog lang niet
zeker hij twijfelt daaraan nog meer dan de heer De
Boer dat, als wij het eerste werk doen waarom
trent Gedeputeerde Staten heel welwillend zijn, waar
zij tegen den verbouw van de Infirmerie geen bezwaar
maken en daarvoor reeds toestemming hebben gegeven
- het andere dan ook zal kunnen volgen. Spreker zou
het haast wel op een briefje durven geven dat, als het
eerste er is, het andere er niet komt. Waarvoor zou men
dan deze 18.000.uitgeven? Dat is juist het bezwaar.
Al is nu toevallig ook de uitvoering omgekeerd aan de
opzet, men zou toch alleen Gemeentewerken overbren
gen, als dit bedrijf absoluut zou moeten worden ver
plaatst. Het college is niet gerust op den brief, die door
Gedeputeerde Staten is geschreven, omdat daarin zoo
veel slagen om den arm worden gehouden en uit wat
Burgemeester en Wethouders hebben besproken met de
commissie uit Gedeputeerde Staten omtrent datgene,
wat in de toekomst zou moeten volgen, hebben zij vrij
wel de zekerheid gekregen en wel begrepen dat, als
wij eenmaal beginnen met het eene, verondersteld dat
ook het tweede gedeelte wordt goedgekeurd, wij dan
weer voor het feit zullen staan van een 2- tot 5-jarige
aflossing, dat dus ook bij den bouw van een nieuwen
vleugel aan het Stadhuis zal moeten worden aange
houden op een aflossing van b.v. in 4 jaar
De heer Dijkstra: Och, dat bestaat toch immers niet
De heer Fransen (wethouder) Dat bestaat ook
niet; spreker beschouwt het ook als onzin. En als het
tweede gedeelte wordt afgekeurd, dan hebben wij
ondervinding genoeg van Den Haag, dat wij bij een
eventueel beroep niet in het gelijk zouden worden ge
steld. Spreker ziet als gevaar van die manier van het
uitvoeren van werken dat de gemeente te veel wordt
belast. Hij heeft, toen de commissie uit Gedeputeerde
Staten door Burgemeester en Wethouders werd rond
geleid door de verschillende gebouwen en er werd ge
vraagd waarom men hier niet in 2 jaar de leening kon
aflossen, bij wijze van interruptie gezegd: dat kan wel,
dan houden wij maar gedurende 2 jaren de 100.000.-
voor de provincie in, maar dan moeten de heeren mee
werken; dan kunnen wij wel in 2 jaar aflossen. En er
zijn ook nog wel andere middelen; op de begrooting
staan ook wel posten, waarmee wij het bedrag wel in
5 jaar kunnen aflossen. Maar spreker zal daarop niet
vooruitloopen en hij vreest ook dat hij daarin niet de
meerderheid van den Raad zou mee krijgen.
Spreker zegt nog eens dat de volgorde van den bouw
omgekeerd is aan den opzet en dat men met het eene
niet moet beginnen alvorens men zekerheid heeft dat
het andere ook op normale wijze kan worden uitgevoerd.
De heer B. Molenaar zou er nu toch ook een enkel
woord van willen zeggen. Toen hij dezen brief heeft
gekregen, kwam ook bij hem de gedachte op: ik wou
dat de verschillende meeningen van de meerderheid en
van de minderheid in het college nader waren ont
vouwd. Nu dat is gebeurd, moet spreker zeggen dat hij
beide meeningen onderschrijft. De meening van de
meerderheid van het college, zooals die door den Voor
zitter is vertolkt, is in het algemeen juist, maar het is
spreker niet recht duidelijk of liever, het was hem
niet duidelijk waarom nu het eene aan het andere
wordt vastgekoppeld.
Nu is de wethouder van Openbare Werken aan het
woord geweest en spreker is daarbij wel eenigszins
geschrokken van hetgeen de wethouder heeft verklaard;
hij is ook bang dat die verklaring aan de Stadhuis
plannen wel eens geen goed zou kunnen doen. De wet
houder heeft verklaard: wij hebben dit voor Gemeente
werken eigenlijk niet noodig
De heer Fransen (wethouder): Dat is niet juist.
De heer B. MolenaarJa, U hebt het woordelijk
zoo gezegd: wij hebben die verbouwing voor Gemeente
werken niet noodig, wij kunnen de zaak daar wel een
beetje opknappen; maar het huis van den Commissaris
van Politie moet daar weg en daardoor moeten wij daar
een groote hoek verbouwen. Als dat juist was, zou
spreker het onverantwoordelijk vinden om dien geheelen
hoek te verbouwen, enkel om den Commissaris van
Politie een woning te bezorgen
De heer IJ. de Vries: Die voorstelling is er totaal
naast.
De heer B. Molenaar Is die er naast? De heer
Fransen heeft toch werkelijk gezegd dat de verbouw
voor Gemeentewerken niet noodzakelijk is en dat het
daar met een beetje opknappen wel weer klaar was.
Voor spreker is de verbouw van het Stadhuis en het
verplaatsen van Gemeentewerken de opzet als het
alleen was om den Commissaris van Politie een woning
te bezorgen de heer Fransen heeft dat duidelijk ge
zegd zou spreker er heel anders tegenover staan.
Als men maar de stukken van 1921 en van 1923 nagaat,
dan blijkt daaruit dat de toestand van de bureaux van
Gemeentewerken absoluut niet beantwoordt aan de
eischen, die daaraan gesteld moeten worden.
Nu is het spreker niet duidelijk, waarom Burgemeester
en Wethouders vasthouden aan het plan in zijn geheel.
Want als dat niet is te bereiken, ziet spreker niet in
waarom wij niet eerst kunnen bereiken een beteren
toestand van den dienst van Gemeentewerken toch
ook een van de punten, die noodzakelijk zijn en de
mogelijkheid tot het behoorlijk onderdak brengen van
den geneeskundigen dienst, wat toch ook noodzakelijk
is en dan in afwachting van de volgende plannen. Spre
ker steunt van harte de poging van de minderheid van
het college; waarom zou de Raad nu deze gelegenheid