302 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. niet aangrijpen om het eerste gedeelte van dit groote bouwplan tot uitvoering te brengen? De heer Visser staat, gehoord de discussies, op het standpunt van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders. Hij zou deze kwestie willen beschouwen in het kader van het geheel, waarmee hij bedoelt dat hij in verband met deze kwestie zou willen noemen de verhouding tusschen het college van Gedeputeerde Staten en den Raad. Spreker hoopt dat straks bij de algemeene beschouwingen ook iets van te zeggen, maar dat is een factor, die men ook hier wel ter dege onder de loupe moet nemen, omdat niet alles loopt, zooals hier wel wordt gewenscht. Spreker meent dat het beter is te weten hoe of wat. De heer De Boer zegt: wij kunnen wel beginnen met een gedeeltelijke uitvoering van het plan; wij hebben het plan in zijn geheel en als gevolg daarvan ook straks de verbouwing van de Infirmerie, laten we daar dus maar mee beginnen en dan zullen we afwachten wat komt. Dat is eigenlijk de conclusie, die spreker trekt uit het betoog van den heer De Boer, al heeft deze het niet in zulke korte zinnen gezegd: begin maar en mochten Gedeputeerde Staten dan niet bereid zijn in de verdere uitvoering van het geheel mee te gaan, dan gaan wij in beroep bij de Kroon. Spreker zou zooveel mogelijk een beroep bij de Kroon willen voorkomen. Dat er kans is dat men bij de Kroon terecht zal komen, motiveert ook al dat de heer De Boer zelf ook niet zoo optimistisch is ten opzichte van Gede puteerde Staten, dat hij dus niet zeker is dat Gedepu teerde Staten hierin zullen toestemmen, zooals hij heeft gezegd. Spreker zou, voordat wij ons naar de Kroon begeven, liever weten wat wij hebben: haring of kuit. Hij zou nog eens met Gedeputeerde Staten willen rede neeren. Hun toezegging, dat wij de Infirmerie mogen verbouwen, is wel heel aardig, maar zij zeggen ook heel duidelijk in hun schrijven dat zij daarmee nog absoluut niet willen zeggen dat zij accoord gaan met den verde ren uitbouw en dat dit er van zal afhangen of aan be paalde eischen zal worden voldaan. Wij stellen den eisch aldus Gedeputeerde Staten, al gebruiken zij niet deze termen in hun brief, maar dat is toch de con clusie, die men daaruit moet aanvaarden dat gij het zoo doet en wij behouden ons het recht voor om daar over te beslissen; alleen als gij met een financieele op zet komt, die ons belieft, zullen wij ook onze sanctie geven op de verdere doorvoering van Uwe plannen. Spreker zou dan ook, de zaak in het kader van het geheel beschouwd en gezien de verhouding tusschen Gedeputeerde Staten en den Raad van Leeuwarden, lie ver eerst nog eens afwachten en niet willen beginnen; hij zou in overleg willen treden met het college van Gede puteerde Staten omtrent de plannen en willen vragen of zij willen meewerken om de plannen af te bouwen, alvorens met de Infirmerie te beginnen. De heer Hofstra heeft in de vergadering, waarin een crediet van 18.200.werd gevraagd, van harte mee gewerkt aan het besluit om verandering te brengen in den toestand van het Stadhuis, Gemeentewerken, enz. Nu treft het hem toch in deze vergadering althans van den wethouder van Openbare Werken te moeten beluis teren dat de toestand aan Gemeentewerken, die men toch inderdaad veranderen wou in de vergadering, waarin de zaak eerder ter sprake kwam, als men die niet veranderde, geen belemmering zou wezen. De wethou der zegt nu toch dat de toestand, zooals die is, nog jaren kan loopen. Spreker wil wel zeggen dat, als hij toen had geweten dat die toestand zoo was, hij zijn stem anders zou heb ben bepaald. Het blijkt nu dat het besluit tot het vo- teeren van die 18.200.inderdaad was vastgekoppeld aan den verbouw van het Stadhuis. Spreker meent dat het besluit in die vergadering niet afhankelijk was van den lateren verbouw, maar dat het alleen stond. Nu staat de zaak anders. Dan wil spreker nog opmerken dat het eigenaardige is dat er op het oogenblik in het college blijkbaar drie gedachten zijn. Hij wil dat niet inllustreeren, maar hij wil bij voorbaat zeggen dat hij op het oogenblik nog het meeste voelt voor het denkbeeld van de minderheid van Burgemeester en Wethouders. Wat merkt hij uit het advies van Burgemeester en Wethouders? Dat dezen vasthouden aan de gedachte dat straks een termijn van 5 jaar za! worden gesteld door Gedeputeerde Staten. Nu kan men wel zeggen dat dit misschien ook wel 2 jaar kan worden, maar daarvan heeft men toch geen schriftelijke bevestiging gekregen? En waarom gaat men dan voorstellen om er in mee te gaan den termijn op 40 jaar te stellen? Als die termijn nu straks eens door Gedeputeerde Staten wordt gesteld op 25 of 30 jaar, zou dat dan zoo'n onoverkomelijk bezwaar zijn voor die 18.000.Dat wil er bij spreker niet in. Spreker kan op het oogenblik nog het best in het denbeeld van de minderheid van het college meegaan en zou vooral wil len aanraden niet meer beeren op den weg te zien dan er op het oogenblik zijn. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi acht deze zaak voor de raadsleden heel moeilijk te beoordeelen. Zij ge looft wel dat in dezen de persoonlijke aanraking met Gedeputeerde Staten die de raadsleden niet kennen van heel veel invloed is op de gedachte van Burge meester en Wethouders. Spreekster zou echter heel graag willen weten wat Gedeputeerde Staten dan wèl vinden dat heel noodzakelijk moet veranderen. Zij vraagt dat, omdat Gedeputeerde Staten zelf zeggen dat daar mee zoo kort mogelijk moet worden gewacht. Spreek ster zou graag weten wat gedeelte dat is. De heer Fransen (wethouder) merkt op dat de heer B. Molenaar heeft gezegd dat, hetgeen spreker heeft gezegd, afbreuk zou doen aan de stadhuisplannen. Dat is absoluut niet de bedoeling van spreker geweest en hij gelooft ook niet dat men dat uit zijn woorden kan opdiepen. Spreker heeft gezegd dat, als Gemeente werken wordt verplaatst, men met dat bureau blijft zitten; gaat Gemeentewerken naar de Infirmerie, dan is die tak van dienst behoorlijk en in flinke lokalen onder gebracht, dat is volkomen waar, maar het tegenwoor dige gebouw komt dan leeg te staan met de oude mu ziekschool, die in zeer slechten staat verkeert en aan het afbreken toe is. Daar moet dan toch ook iets ge beuren. Daarom zegt spreker wacht dan af. Dat kan niet geschieden als de leening in 3 of 4 jaar moet wor den afgelost en men bij de muziekschool, de garage en de hoek van de St. Jacobsstraat voor hetzelfde feit komt te zitten. Dat is juist het bezwaar van Burgemeester en Wethouders. Zeker, Gemeentewerken is niet zoo schit terend behuisd, spreker geeft dat volkomen toe. Maar dat is niet de opzet. De eerste plannen waren van dien aard, dat er een vleugel aan het Stadhuis zou komen en dat dan de Commissaris van Politie, nadat het een beetje was opgeknapt, in het gebouw van Gemeentewerken zou wonen. Zou dan dat gebouw met wat opknappen ook niet evengoed weer dienstbaar kunnen worden ge maakt aan Gemeentewerken? Spreker is den vorigen keer eerst gaan vragen bij den directeur der gemeente werken, hoe die dacht over verplaatsing naar de Infir merie en deze antwoordde toen: ,,ik heb er nog geen behoefte aan om hier weg te gaan", ik kan nog wel eenigen tijd hier wezen, al moeten wij het dan hier wat opknappen. Dat opknappen d. i. verven en behangen is toen opgeschort, maar dat kan gebeuren, als men niet tot verplaatsing overgaat. Zoo erg is het dus nog niet, dat men kan zeggen dat de opzet van de verbou wing op de verplaatsing van Gemeentewerken is geba seerd; dat is een van de onderdeden. Wat verder de opzet van de verbouwing aangaat, is Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. 303 het niet juist dat spreker daarvoor een nieuwe woning voor den Commissaris van Politie heeft genoemd. Die zou en passant moeten worden gemaakt, omdat het ge bouw op den hoek van de St. Jacobsstraat daar gedeel telijk weg zou moeten om de straat daar te verbreeden. In het college is daaromtrent ter sprake gekomen om het oude gebouw van Gemeentewerken te maken tot woning van den Commissaris van Politie, maar spreker heeft zich daartegen verzet, omdat hij het niet wensche- lijk vindt dit oude gebouw zoo op te knappen, door daar een heerenhuis van te maken, doch het af te breken en in het nieuwe gebouw Gouverneursplein ook een woning voor den Commissaris van Politie te maken. Spreker heeft zich altijd gehouden aan de algemeene beginsel-uitspraak van den Raad. Hij vindt het beter om de muziekschool en het gebouw van Gemeente werken af te breken, om daar een net gebouw neer te zetten, waardoor ook het aanzien van dien hoek tot zijn recht zal komen. Daarin zijn Burgemeester en Wethou ders meegegaan en als dat gebeurt moet natuurlijk Ge meentewerken er uit en naar de Infirmerie. Omdat de muziekschool, waar deze bouwvallig is, toch moet worden verbouwd, vindt spreker het toch niet vol te houden om alleen op die plaats een nieuw gebouw te stichten en het oude huis op den hoek daar te laten staan. Als het zoo zou komen, zou men er betrekkelijk binnen enkele jaren toch toe komen om het hoekhuis af te breken om de straat te verbreeden en dan zou men daar de helft van dat smalle gebouw overhouden. Gemeentewerken moet er dus uit als gevolg van den algemeenen opzet van verbouw, maar het behoeft er niet uit, omdat men meent dat het daar niet langer kan worden ondergebracht. De heer B. Molenaar: Daarvoor moet het net zoo goed. De heer Fransen (wethouder) Neen, dat behoefl volstrekt niet. De heer K. de Boer verbaast zich over het betoog, dat door wethouder Fransen is gehouden. Spreker is ook een paar jaar lid geweest van de commissie voor Open bare Werken en heeft in die hoedanigheid ook de ver bouwingsplannen meegemaakt. In het algemeen gespro ken staat nu naar zijn meening de zaak zoo. Wethouder Fransen deelt mee dat de tegenwoordige muziekschool op het punt van invallen staat. Spreker kan dat niet be oordeelen, maar als het zoo erg is, dan is dus de tijd bezig voorzieningen te treffen, die wij bezig zijn na te laten en dan worden wij er voor geplaatst. In de tweede plaats staat de Infirmerie daar renteloos, een groot gebouw, waarmee niets wordt gedaan, een gebouw, dat bij inrichting nuttig kan worden aange wend. Spreker vindt het droevig, dat het zoo gebeurt; hij zal daarop straks nog wel terug komen. Het gaat hier niet alleen over Gemeentewerken, maar ook over den geneeskundigen dienst, die ook geen goede huisvesting heeft, daar wil spreker ook even den nadruk op leggen. Nu hoort spreker met verwondering wat de wethou der van Openbare Werken omtrent Gemeentewerken heeft gezegd. Toen de leden der commissie voor Open bare Werken eenige jaren geleden deze kwestie bespra ken en ook de huisvesting van Gemeentewerken hebben bekeken, is bij hen de indruk gevestigd, niet alleen door eigen aanschouwing, maar ook na voorlichting van den directeur van Openbare Werken, dat het pand, waarin zijn dienst is gehuisvest, niet aan de belangen en de eischen van den dienst beantwoordt. Het is daar eigen lijk een doolhof van gangen en kamers en ieder weet dat, wanneer een administratieve dienst is gevestigd in een gebouw, waar men eigenlijk den weg niet kan vin den, daar zeer veel tijd verloren gaat met noodeloos loopen en zoeken, enz. Toen stond dus voorop het be lang van den dienst, dat eischte, dat de dienst naar een ander pand werd overgebracht. Vroeger is er over ge sproken om Gemeentewerken naar het oude hotel-Wei- dema over te brengen, maar toen is de Infirmerie open gekomen en dat leek nog beter in verband met de lig ging waar toch de werkzaamheden van Gemeente werken plaats hebben op de werf, zou deze dichter bij de kantoren komen. Toen de zaak in dat stadium was geplaatst, wat be treft de verbetering der gebouwen voor den dienst van Openbare Werken, is ook weer de noodzakelijkheid van verbetering van het Stadhuis aan de orde gekomen. Die is noodzakelijk, buitengewoon noodzakelijk zelfs. De leden van de commissie voor Openbare Werken hebben zich daarvan indertijd ook op de hoogte gesteld. De Secretaris is toen zoo welwillend geweest hen rond te leiden en hen er op te wijzen, hoe de dingen het beste gewijzigd konden worden. Het gebouw van Openbare Werken moest toen bovendien worden ruim gemaakt om het Stadhuis te kunnen verbouwen. Men mocht nu wel dwaas zijn, wanneer men de ge legenheid, die hier bestaat, om Gemeentewerken naar de Infirmerie over te brengen, niet zou aangrijpen. Spreker gelooft dat de Raad dom zou doen, wanneer hij niet deze gelegenheid met beide handen zou aangrijpen, om dat hier de mogelijkheid wordt geschapen om langs twee wegen verbetering in den toestand te brengen. De heer Fransen (wethouder) merkt op dat de heer K. de Boer heeft gezegd dat de zaak voor enkele jaren in de commissie voor Openbare Werken is besproken, dat men toen een ander plan had en ook voor Gemeen tewerken een ander gebouw zocht. Volkomen juist, maar daarmee is toen niet gezegd dat Gemeentewerken daar absoluut weg moest; maar omdat het gebouw voor iets anders moest worden gebruikt, moest men voor Ge meentewerken een ander gebouw zoeken. Men wilde van dat hoekhuis en de muziekschool een nieuw politie bureau maken, dat stond toen in het plan en Gemeen tewerken moest er toen dus uit, omdat men dat gebouw wilde afbreken en er een ander gebouw voor in de plaats wilde zetten. Voor Gemeentewerken viel toen het oog op het gebouw aan het Schavernek, waar de directeur echter niet veel voor voelde, omdat hij dan te ver van de werf was. Toen kwam de Infirmerie vrij en meende men dat men Gemeentewerken beter daarheen kon bren gen, echter niet, omdat deze dienst niet voldoende was gehuisvest. Die huisvesting was wel niet schitterend, maar als er geen sprake was geweest van de stadhuis plannen, dan was men daar ook niet mee gekomen. Dat de Infirmerie zich ook leent tot het onderbrengen van den geneeskundigen dienst, is waar; zij kan zich nog wel tot veel meer dingen leenen. Afgescheiden van Gemeentewerken zal die dienst echter al is het eene een gevolg van het andere wel de beschikking over den anderen vleugel van dat gebouw kunnen houden en anders zal men daarvoor iets anders moeten zoeken of zal er iets nieuws voor moeten komen. De Voorzitter zou er ook nog iets aan willen toe voegen. Of de heer Fransen nu in vorige instanties wel geheel de meening van Burgemeester en Wethouders heeft vertolkt, meent spreker eenigszins te mogen be twijfelen. Misschien dat hij het niet precies zoo heeft bedoeld, maar de heer Fransen houde het spreker ten goede als hij zegt dat de wethouder zich wel wat heel krachtig heeft uitgedrukt. Spreker wil direct toegeven dat elke dienst en iedereen wel kan blijven zitten in het perceel, waarin hij zit. Daar is in zekeren zin niets geen bezwaar tegen. Wanneer men eenmaal te klein woont, kan men daar toch blijven wonen niemand behoeft ooit uit zijn huis, als men alles maar op elkaar stapelt, zooals dat b.v. op de secretarie het geval is, gaat het altijd wel. Per se er uit behoeft men dus niet; als het al te klein wordt, koopt men maar een huisje in de buurt er bij. Positief zeggen dat men er uit moet,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 9