ïergaderlng vao Dinsdag 26 Januari 1926.
6 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Januari 1926.
Bouw- en Woningtoezicht. Spreker wil daaromtrent dit
opmerken. Ten eerste heeft Bouw- en Woningtoezicht
niet veel goed te keuren; men moet voor het krijgen van
een bouwvergunning een verzoek richten tot Burge
meester en Wethouders, dezen stellen dat dan om ad
vies in handen van den Inspecteur van Bouw- en Wo
ningtoezicht en dat komt dan terug bij Burgemeester en
Wethouders, die daarop een beslissing nemen. Officieel
heeft Bouw- en Woningtoezicht dus niet goed te keu
ren, maar bovendien is de zaak zóó geloopen Visser
had een plan gemaakt omtrent de bebouwing van dien
hoek; hij had dat eerst in potlood gemaakt zooals
geregeld alle bouwers doen en is daarmee gegaan
naar den secretaris van de Schoonheidscommissie, die
tevens Inspecteur is van Bouw- en Woningtoezicht. Hij
heeft toen den secretaris gevraagd: laat U dit even aan
de Schoonheidscommissie zien, alvorens ik het in inkt
zet; misschien dat de commissie nog graag eenige ver
andering wenscht, maar als zij geen bezwaar heeft, kan
ik het in inkt zetten en vergunning vragen aan Burge
meester en Wethouders. Visser heeft toen van den heer
Thorn Prikker gehoord dat de Schoonheidscommissie
tegen het plan geen bezwaar had en hij heeft daarop
zijn aanvraag bij Burgemeester en Wethouders inge
diend. Zoo is de loop van zaken geweest.
De heer Posthuma merkt op dat, wat hij zooeven
heeft gezegd, voortkwam uit de vrees, die hij koesterde,
dat dit terrein lang onbebouwd zou blijven, als dit prae-
advies zou worden aangenomen. Als de Voorzitter ech
ter verklaart dat hij, krachtens gevoerde besprekingen,
vermoedt dat het advies van de hoogere Schoonheids
commissie bij den aanvrager Visser geen groote bezwa
ren zal ontmoeten, kan spreker zijn bezwaar ook intrek
ken en legt hij zich hier bij neer.
De heer Fransen (wethouder) heeft in den ioop van
de laatste dagen met beide partijen de zaak meermalen
besproken om tot een oplossing te komen en opdat hij,
wanneer hier over de kwestie zou moeten worden be
slist, met mededeelingen zou kunnen komen zoo en
zoo staat het er mee.
Nu is de eene partij genegen om alles te doen wat
gevraagd wordt, maar de andere partij, die zijn mede
werking in dezen moet verleenen, is tot op dit oogen-
blik niet genegen om iets te doen; deze heeft zoo groote
bezwaren, dat spreker vreest dat hij geen toestemming
zal geven. De bouwer wil alles doen om zijn plan in
overeenstemming met het advies van' de hoogere
Schoonheidscommissie te brengen, hij wil ook wel pan
nen nemen van andere kleur, meer in overeenstemming
met de kleur van het rieten dak.
Spreker gelooft echter zeer zeker dat er een oplos
sing zal worden gevonden, op welke manier dan ook.
Hij wil dan ook adviseeren dit voorstel van Burgemees
ter en Wethouders aan te nemen, omdat het voor hem
vrij zeker vast staat, dat er een oplossing zal worden
gevonden, hoewel misschien niet geheel zooals de
hoogere Schoonheidscommissie wenscht, indien de an
dere partij niet geheel wil meewerken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering
door den Voorzitter gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Januari 1926.
7
Tegenwoordig 26 leden, te weten: de heeren Lauten-
bach, Dijkstra, Fransen, O. F. de Vries, Tiemersma,
Botke, Visser, Van der Veen, Schelteina, mevrouw Buis
manBlok Wijbrandi, de heeren Koopmans, Weima,
K. de Boer, Hooiring, Hofstra, Aluller, Van der Schoot,
Posthuma, Oosterhoff, Beekhuis, H. de Boer, Westra,
IJ. de Vries, Cohen, Al. Molenaar en B. Molenaar.
Afwezig, zonder kennisgeving, 1 lid, de heer Wölcken.
Voorzitter de heer Jhr. Mr. J. M. van Beyma,
Burgemeester.
I. Wordt medegedeeld
1. dat bij Koninklijk Besluit van den 24 December
1925, no. 68, zijn goedgekeurd
de raadsbesluiten d.d. 28 Juli 1925 gewijzigd bij
raadsbesluit van 10 November 1925 tot het heffen van
schoolgeld voor den gemeentelijken cursus voor meisjes
aan de Industrie- en Huishoudschool en voor de lagere
avondhandelsschool
het raadsbesluit d.d. 10 November 1925 tot het heffen
van eene belasting op het houden van honden
2. dat Gedeputeerde Staten
a. hebben verdaagd hunne beslissing op de raads
besluiten van den 7 December 1.1. tot vaststelling van
eene verordening op het grondbedrijf en wijziging van
de verordening op het woningbedrijf
b. de ontvangst hebben bericht van het raadsbesluit
van 12 Januari 1.1. tot wijziging der verordening rege
lende de verplichting inzake de nummering van
gebouwen.
De mededeelingen sub 1 en 2 worden voor kennis
geving aangenomen.
3. adres van J. van Assen e. a. om verbetering van
een onbestraat gedeelte van den Harlingertrekweg in
deze gemeente.
Wordt voorgesteld dit adres in handen te stellen van
Burgemeester en Wethouders ter afdoening.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijkstra zegt dat als dit voorstel, om dit
adres naar Burgemeester en Wethouders ter afdoening
te zenden, beteekent dat de toestand aan den Harlinger
trekweg zal worden verbeterd, hij zich daar dan geheel
mee kan vereenigen. De toestand is daar zoo, dat er
zich in den weg verschillende gaten bevinden, het water
kan er niet af komen, enfin het is het oude liedje. Spre
ker hoopt werkelijk dat Burgemeester en Wethouders
deze zaak zullen nagaan en door een betrekkelijk ge
ringe verbetering den toestand daar behoorlijk in orde
zullen maken.
De Voorzitter: De bedoeling is dit adres ter afdoe
ning naar Burgemeester en Wethouders te zenden,
omdat de zorg voor de openbare straten aan Burge
meester en Wethouders is opgedragen. Afgezien van
het feit dat dit adres pas kort voor de vergadering is
ingekomen en Burgemeester en Wethouders het dus
nog niet hebben kunnen afdoen, zijn zij toch van plan
deze zaak zoo goed mogelijk af te doen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het adres wordt in handen van Burgemeester en
Wethouders gesteld ter afdoening.
4. motie van de afdeeling Leeuwarden van de Lan
delijke Werkloozen Organisatie, waarbij verzocht wordt:
1. óf de werkverschaffing stop te zetten óf het loon
te bepalen op 16.per week en per man
2. bij opheffing der werkverschaffing de uitkeering
te stellen op 10.per week en per man plus 1.50
voor ieder kind
Wordt voorgesteld deze motie in handen van Burge
meester en Wethouders te stellen ter afdoening.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Muller zou in de allereerste plaats willen
zeggen dat het probleem, waarvoor wij hier staan en
waarvan ook deze motie rept, niet zoo heel gemakkelijk
is. Daarnaast zouden wij kunnen zeggen dat liet Bur
gerlijk Armbestuur over het algemeen niet tot zoo groote
klachten aanleiding geeft, althans wat betreft den steun,
die aan behoeftigen wordt uitgekeerd en verder moeten
wij opmerken dat, als gevolg van de langdurige crisis,
het aantal menschen, dat door de Armenkamer op de
eene of andere wijze aan werk en brood moet worden
geholpen, zich hoe langer hoe meer heeft uitgebreid;
het spreekt vanzelf dat zich daardoor menschen tot de
Armenkamer hebben moeten wenden, die daar vroeger
nooit kwamen, die misschien hadden gedacht dat zij
daar nooit zouden behoeven te komen, maar die door
de langdurige werkloosheid, welke de laatste jaren
heeft plaats gevonden, misschien noodgedwongen dezen
stap hebben moeten doen.
Het is nu van het allergrootste belang, niet dat deze
menschen een paar centen meer zullen verdienen met
keien kloppen en houtjeshakken, maar dat deze men
schen, die gedeeltelijk tot ander werk in staat zijn, ook
zoo spoedig mogelijk aan productief werk worden ge
holpen, waardoor de gemeenschap gebaat zal zijn en
die menschen een behoorlijk loon zullen verdienen voor
zich en hunne gezinnen.
Als spreker zegt dat dit noodzakelijk is, zal dat wel
niet op tegenspraak stuiten. Maar als wij zien dat,
behoudens het indertijd gevallen besluit tot het graven
van een haven, door de gemeente in den laatsten tijd
betrekkelijk weinig in deze richting is gedaan, acht
spreker het niet van belang ontbloot om, aan de hand
van dit adres, deze zaak eens rustig onder de oogen te
zien en ons af te vragen of het niet in het belang van
de gemeenschap en de betrokkenen is, wanneer in dat
opzicht zoo spoedig mogelijk verbetering wordt aange
bracht. Spreker meent dat, als wij dat met elkaar willen,
daar dan ook wel zoo spoedig mogelijk verbetering in
kan worden gebracht. Hij wil in dit verband even zeggen
dat hij zoo den indruk heeft dat hetgeen hij feitelijk
bedoelt en wat ieder voelt, n.l. dat er zooveel mogelijk
werk moet worden gedaan, niet altijd doordringt tot
degenen, die met de leiding en uitvoering van dat werk
zijn belast; spreker bedoelt daarmee dat ten opzichte
daarvan niet wordt gedaan wat mogelijk is, zonder dat
dit in den Raad op de eene of andere wijze naar voren
is gebracht om tot de uitvoering van het werk te komen.
Wij hebben nu pas weer de kwestie van den Harlinger
trekweg gehad; dat is één voorbeeld. Maar er zijn ver
schillende voorbeelden te noemen: de Dokkumertrek-
weg, die noodig verbeterd moet worden, een zeer ge
schikt werk; spreker wil er op wijzen dat het aantal
menschen, dat naar de haven wordt gezonden, ook
vergroot kan worden en dat er op het uitbreidingsplan
een plantsoen is ontworpen in het oosten der stad
waar men de menschen aan kan laten beginnen. Als
men werkelijk van oordeel is dat het in het belang der
gemeenschap is dat de valide arbeiders niet tot paupe
risme vervallen, dient men voor de uitvoering van der
gelijke werken eenige duizenden over te hebben, opdat
die menschen daarin een stuk brood kunnen verdienen.
Als spreker dit zoo zegt, denkt hij meteen aan het feit
dat het college van Burgemeester en Wethouders daar
niet geheel van doordrongen is en hij voelt dit in de
eerste plaats aan wat wij in de laatste 14 dagen hebben
kunnen waarnemen, n.l. dat deze stad er zoo allertreu
rigst toe heeft gelegen met de sneeuw den vorigen
Vrijdag voor 8 dagen hebben wij kunnen constateeren
dat de stad absoluut onbegaanbaar was voor den