18 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Januari 1926. antwoording van wat dan gebeurt gelegd op de schou ders van degenen, die bij voorbaat reeds tegen het tap- verbod zijn. leder moet dat nu voor zichzelf maar uit maken. Bovendien, op 13 Mei 1924 heeft spreker reeds ge zegd - hij zou dat nu nog wel weer kunnen aanhalen dat zeer zeker een belangrijk gedeelte van de be volking van Leeuwarden voor het tapverbod is te vin den. Er waren toen tal van adressen en adhaesiebetui- gingen ingekomen en als men dan optelt namens hoe- velen die adressen en adhaesiebetuigingen zijn uitge bracht, durft spreker wel te veronderstellen, durft hij zelfs we! van de vrij stellige meening uit te gaan, dat daaruit reeds blijkt, dat een groot gedeelte van de be volking van Leeuwarden er voor is, dat het tapverbod wordt ingevoerd. Nu is bij spreker een groot punt, waarom hij zooveel voelt voor een proefstemming het volgende. Bij een tapverbod als dit het kan misschien eenigszins wor den gewijzigd, om de uitvoering een beetje minder moeilijk te maken, maar daarover kan later worden ge sproken zal men, als wettelijke maatregel op dit ter rein, altijd voor moeilijkheden komen om het precies te kunnen naleven. Nu is sprekers meening deze. Als er eerst een proefstemming over een dergelijke zaak wordt gehouden, komen de voor- en tegenstanders los, er worden vergaderingen gehouden, er wordt huisbezoek gedaan, in één woord, de zaak begint te leven. Als nu aanstonds zoowel de voor- als de tegenstanders aan het woord zijn geweest en het tapverbod wordt dan inge voerd, nadat het punt eerst is besproken .en is uitge maakt door de massa zelf, dan zal daardoor reeds de toepassing van een dergelijke verordening veel beter, veel vlotter kunnen verloopen dan wanneer daaraan geen proefstemming is voorafgegaan. Dit neemt echter niet weg dat men hier moet kiezen of deelen; als de Raad zegt: wij willen geen proefstemming, dan zal spr. met vrijmoedigheid stemmen voor invoering van het tapverbod. De heer Visser wil naar aanleiding van het betoog van den heer H. de Boer een enkel woord naar voren brengen. In het betrekkelijk stuk omtrent dit vraagstuk beroept het college van Burgemeester en Wethouders zich in hoofdzaak op juridische gronden; er wordt on geveer gezegd dat een proefstemming in strijd is met de Gemeentewet, met de bevoegdheid van den Raad, enz. Maar afgezien daarvan, waar het er voor spreker op het moment niet op aankomt of het al of niet mag op juridische gronden, acht hij het niet wenschelijk het systeem, dat door den heer De Boer is verdedigd, in toepassing te brengen. Het betreft hier zeer zeker een heel actueel vraag stuk, waarover een gedeelte van de inwoners er een andere meening op nahoudt dan een ander deel. Nu wil de heer De Boer een stemming uitlokken en het resultaat van die stemming nemen als basis van de houding, die de raadsleden hebben te aanvaarden. Veronderstel nu dat wij hier een dergelijk systeem in toepassing zouden brengen, dan zou dat ook voor andere gevallen moeten gelden, want als de heer De Boer het recht eischt om speciaal over deze materie een proefstemming te houden, dan zal hij dat ook moeten toestaan voor andere vraagstukken, die voor een ander deel van de Leeuwarder bevolking heel actueel zijn De heer H. de Boer (wethouder): Noem eens op. De heer Visser Er zijn zooveel dingen, b.v. de ambtenarensalarissen en de afschaffing of handhaving van de kermis. Als de heer De Boer dus voor dit actu- eele vraagstuk een proefstemming eischt, zal men die, op billijkheidsgronden, ook voor andere onderwerpen moeten sanctionneeren. Als de Raad van Leeuwarden zich echter op een dergelijk terrein begeeft, als hij zich dus in beginsel, in principe, voor het houden van een proefstemming verklaart, begeeft hij zich daarmee op een uiterst gevaarlijk terrein. Spreker beziet deze kwestie niet in het licht van pro- of anti-alcoholbestrij- ding, maar alleen van principieel standpunt moet de bevolking een uitspraak doen, of heeft de Raad vast te stellen wat al en wat niet mag Dan een vraag aan den heer De Boer wat zou het resultaat van een proefstemming zijn Veronderstel dat de helft plus één van de inwoners der gemeente Leeu warden zich uitspreekt voor het tapverbod. Dat is mogelijk. De heer De Boer heeft niet vastgesteld hoe groot het aantal stemmen moet zijn, als de raadsleden er zich voor moeten verklaren. Veronderstel dus dat het tapverbod op die manier door de bevolking wordt aangenomen, is dat dan een spoorslag voor den Raad, of heeft de Raad zich dan te houden aan het besluit van de meerderheid van de gemeentenaren? Neen, zegt de heer De Boer. Dus, als het niet bindend is, dan is het slechts een grap, dan is het slechts iets, wat men op touw zet, waarbij men laat stemmen, maar waarbij men toch vrij blijft. Spreker zou dat niet willen doen; als men een proefstemming houdt, is het werkelijk ook noodzakelijk dat men de consequenties daarvan aan vaardt. Als de meerderheid van de bevolking zich voor het tapverbod uitspreekt, is de Raad daaraan gebonden, althans moreel en wil men dat niet, dan is de heele proefstemming een paskwil De heer H. de Boer (wethouder): Dat kan niet. De heer Visser en spreker gelooft dat, practisch beschouwd, het resultaat nihil zal zijn. Spreker gelooft dat niet een van de raadsleden misschien in het gunstigste geval een of twee hun houding hierom zullen veranderen; als de raadsleden hier komen om hun oordeel te vellen, zal een dergelijke proefstemming in hun persoonlijken gedachtengang geen wijziging brengen. Dus ook om reden van practischen aard zou spreker een proefstemming niet in toepassing willen brengen. Wat de zaak zelve betreft, spreker heeft daaromtrent thans een andere meening dan voor eenige jaren terug; hij zal zich daarover echter in eerste instantie niet direct uitspreken. Maar wat de proefstemming betreft, is zijn meening deze en daarin zal ieder het met hem eens zijn wij moeten het vraagstuk van het al of niet houden van een proefstemming niet beschouwen uit sluitend in verband met het vraagstuk van de aicohol- bestrijding, maar wij moeten ons daar los van maken; wij moeten spreken over het houden van een proef stemming, niet in verband met het een of ander vraag stuk en dan vragen of de Raad zich boven de gemeente moet stellen. Wordt het essentieele van het voorstel- De Boer hier principieel aanvaard, dan zal de Raad een heel andere taak krijgen dan zijn tegenwoordige taak, die de taak van den Raad is. De heer Weima heeft met belangstelling het betoog van den heer De Boer gehoord, maar deze heeft hem niet kunnen overtuigen en sprekers stem niet voor zijn voorstel kunnen winnen. Het wil spreker met den heer Visser voorkomen, dat het niet aangaat over deze zaak een proefstemming uit te lokken; hij meent dat de Raad thans heeft te beslissen. Het is zeer juist, zooals de heer Visser zegt: als wij een proefstemming uitlokken, zullen wij ook de consequenties daarvan moeten aanvaarden. Spreker doet nog een stap verder. Als blijkt dat twee-derde deel van de bevolking is voor het tapverbod, dan zal men, om consequent te zijn, in overeenstemming met dat besluit moeten stemmen. Wil men dat niet, laat men dan niet aan de zaak be ginnen. Erger nog. Het lijkt spreker daarom nog moei lijker, omdat hierbij principes in 't spel komen en dan kan men zich toch nooit met den uitslag vereenigen. Spreker neemt aan dat een kleine minderheid hier zich nooit bij de proefstemming zou kunnen aansluiten. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Januari 1926. 19 Er is nog iets. Wij krijgen hier een strijd tusschen twee partijen, eenerzijds de hotelhouders en anderzijds de drankbestrijders. Daartusschen zijn menschen, die het heelemaal niets kan schelen en nu zullen op allerlei manieren die menschen op ongeoorloofde wijze tot stemmen worden gebracht, waardoor men een zeer on zuivere stemming zal krijgen. Spreker kan zich daarmee niet vereenigen. Het laatste, wat de heer De Boer zei, vindt spreker hoogst onaangenaam; daar zet hij de stok achter de deur en zegt: als gij niet met mijn voorstel meegaat, dan, voorstanders van drankgebruik, stemmen wij straks tegen het prae-advies. Dat had spreker graag uit het betoog van den heer De Boer gemist, dat heeft de zaak nog erger gemaakt. De heer Van der Schoot merkt op dat de heer H. de Boer in zijn betoog heeft gezegd dat niemand in den Raad zich zal hebben verwonderd over zijn toelichting en de wijze, waarop hij is te werk gegaan. Spreker moet echter zeggen dat, toen in 1924 de heer De Boer ook een voorstel toelichtte en toen met het voorstel kwam om tijdelijk het door hem of zijn fractie hier gebrachte tapverbod op te schorten, hij zich grootelijks heeft ver wonderd. Waarom? Spreker meende in den heer De Boer te zien een drankbestrijder, een lid, dat voeling zou houden met de drankbestrijders en dat hij namens zijn fractie het voorstel deed om het door hem gebrachte tapverbod tijdelijk buiten werking te stellen, kwam spr. toen onverklaarbaar voor en vandaag nog. Spr. dunkt dat, wanneer iemand iets naar voren wil brengen en uitdragen, hij dat dan graag met alle gepaste middelen tot den hoogsten top wil voeren. Maar wat gaat men hier doen? Voor wat men zelf belijdt een graf graven. Laat het dan maar zijn een buiten werking stellen van de verordening, spreker had toch dat voorstel van een drankbestrijder niet mogelijk geacht, hij begrijpt dat niet. De heer De Boer heeft getracht het duidelijk te maken en aangetoond dat de wet op de Plaatselijke Keuze in 't zicht was. In dat verband, daarom deed hij zijn voor stel. Maar eilieve, als het tot Plaatselijke Keuze ge komen was, wat noodzaakte den heer De Boer als drankbestrijder dan dat voorstel te doen, reeds voordat de wet er was? Als het voorstel-Rutgers er was geko men, dan was dat een aanvulling geweest van het tap verbod. Maar die wet op de Plaatselijke Keuze was nog- iets, wat in de lucht hing en toch deed de heer De Boer het voorstel: hef of schort de verordening maar op. Dat lijkt spreker onverklaarbaar van een drankbestrijder. Wat het tapverbod zelf betreft en het verzoek van de hotelhouders, spr. heeft die zaak ernstig overdacht en hij heeft ook gevoeld dat hier iets in zit dat niet zuiver en niet recht is tegenover de hotelhouders en de andere betrokken personen. Als zakenman zou spreker dan ook zeggen: hef het tapverbod op. Een bepaalde categorie wordt er toch door getroffen en anderen gaan vrijuit; in verschillende gelegenheden zal men een borrel kunnen blijven drinken en in andere zaken zal het verboden zijn. Spreker ziet en gevoelt dat terdege, maar boven dat recht staat zijn beginsel, dat hij ten allen tijde moet uitdragen en dat hem voorschrijft dat hij er niet aan mee moet doen dit tapverbod op te heffen, maar dat hij, wat hier nu eenmaal ligt, moet trachten helpen te be stendigen, niet als drankbestrijder, maar als Christen, als persoon met een belijdenis en ter heiliging van den Zondag. De heer Hooiring was niet van plan hierbij het woord te voeren, maar zou na de gehouden discussies nu toch een paar woorden willen zeggen. In de eerste plaats spijt het hem dat hij het op het oogenbik met den heer De Boer niet eens is ten opzichte van de proefstemming. Waar indertijd het tapverbod hier aan de orde is gesteld en de meerderheid heeft besloten het in te voeren, heeft spreker zich op het standpunt geplaatst dat hij ook tot die meerderheid behoorde, wat dus wil zeggen dat hij is voor het tapverbod. En elke poging, in later tijd aangewend, om het tapverbod te verzwakken, lijdt bij hem schipbreuk; spreker zou alleen tot intrekking der verordening willen meewerken, als door de practijk zou worden bewezen dat zij niet is te handhaven. Tot heden is dat echter ten opzichte van het tapverbod in Leeuwarden niet gebleken. Spreker wil dus zeggen dat hij hoopt dat de Raad èn het voorstel-De Boer èn het voorstel-Oosterhoff èn evenzoo het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal afstemmen, opdat wij straks de verordening weer in het leven kunnen roepen. En dan kunnen wij het aan de practijk overlaten, wat wij in de toekomst met de verordening zullen doen. Spreker meende deze korte verklaring te moeten af leggen, omdat het ietwat vreemd zal aandoen, als spr. alleen van zijn fractie tegen het houden van een proef stemming zaï stemmen. Hij zegt nog eens: ik aanvaard de verordening, ik neem aan, dat ik die mee heb vast gesteld en zoolang de practijk niet leert dat zij niet te handhaven is, ben ik niet genegen haar in te trekken. De heer Beekhuis (wethouder) wil, hoewel enkele sprekers reeds in hoofdzaak datgene hebben besproken, waarover ook hij wil spreken, toch nog even het woord voeren naar aanleiding van de toelichting, welke de heer De Boer bij zijn voorstel heeft gegeven. Het komt spreker voor dat die toelichting buitengewoon zwak is. De heer De Boer heeft bij zijn voorstel om een proef stemming te houden zich aangesloten hij hetgeen reeds in 1924 door hem in den Raad op den voorgrond was gesteld, n.l. dat ook bij Plaatselijke Keuze een stem ming zou plaats vinden. Hij heeft daarbij toen, zooals spreker uit de stukken heeft nagelezen, met groote in stemming den heer P. van der Aleulen, voorzitter van den Nationalen Bond voor Plaatselijke Keuze, geciteerd. Deze had betoogd, zooals de heer De Boer destijds heeft geciteerd, dat het zoo goed was dat eene groote meerderheid bij Plaatselijke Keuze zou het zijn vereischt werd, want dan zou de wetgever geschraagd worden door de opinie van het volk. De heer De Boer herhaalt dat nu wel, maar wat voegt hij er aan toe? In de eerste plaats spreekt hij in zijn voorstel niet van een meerderheid van maar verder zegt hij: hoe de stem ming ook uitvalt, de Raad zal er absoluut niet aan ge bonden zijn. De heer Visser wil consequent redeneeren en zegt dat de Raad reeds met een meerderheid van de helft plus één gebonden zal zijn, maar dat kan niet. zooals de heer De Boer zegt, dat is in strijd met de wet De heer H. de Boer (wethouder)Oh De heer Beekhuis (wethouder) Maar wat blijft er dan over van den gedachtengang van den heer De Boer. Is hij alleen nieuwsgierig, wil hij graag weten hoe het volk er over denkt? Dan zegt spreker weer met den heer Visser dat er ook heel wat andere onderwerpen zijn, waarbij men het ook op prijs zou stellen te weten, hoe de menschen in Leeuwarden daarover denken. Maar dan kan men wel aan den gang blijven. Wanneer de heer de Boer dus niet van plan is zich eenigszins ge bonden te achten aan den uitslag der proefstemming en hij heeft daar gelijk aan, spreker zou het ook niet doen dan beteekent dat, dat die proefstemming slechts is een paradepaardje, waarbij de heer De Boer den heer Van der Meulen en ook de Plaatselijke Keuze zeer te onpas aanhaalt. Het doet spreker pleizier dat gebleken is dat ten op zichte van deze kwestie ook de fractie van den heer De Boer niet eenstemmig is; hij meent dat wij heusch verder de kwestie van de proefstemming wel buiten debat kunnen laten. Deze geeft op de wijze, waarop de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 7