28
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1926.
besluit in den Raad niet gevallen. Nu komt men na dien
tijd alsnog dit vragen. Spreker voelt nu werkelijk wel
de groote moeilijkheid om dit verzoek toe te staan, maar
bij den een wegen misschien de biilijkheidsgronden
zwaarder dan bij den ander en het is op grond daarvan
dat spreker, hoewel met een bezwaard gemoed, alsnog
de vergoeding zou willen geven voor de kwitanties, die
nu zijn overgelegd.
De heer Beekhuis (wethouder) kan den heer K. de
Boer antwoorden dat zijn bedoeling precies is geweest,
zooals ook door den heer H. de Boer is gezegd, n.l.
dat spreker er ook iets voor zou hebben gevoeld
als, ook nadat reeds de termijn was verstreken maar
nog voordat de zaak in den Raad was gekomen, het
schoolbestuur had gezorgd de fout te herstellen. Spr.
zou er dan voor hebben gevoeld dat de Raad geen no
titie zou hebben genomen van het verzuim, maar na
dien tijd dat is ook de bedoeling van sprekers be
toog geweest kan dat niet meer. Nu men in hooger
beroep is gekomen en er daarbij ook niet op gewezen
heeft, nu kan op geen enkele wijze meer getornd wor
den aan het besluit, dat het subsidie niet hooger zal
worden gegeven. Dat is het wettelijk bezwaar en het
komt spreker voor dat, als de Raad wel het besluit zou
nemen om alsnog deze uitkeering te doen, terwij! toch
is gehandeld in strijd met de bepalingen van de wet,
dit dan een onwettig besluit zou zijn, dat gecasseerd
zou moeten worden. Dat was sprekers bedoeling.
De heer Posthuma zegt dat het voor hem een beetje
moeilijk is om over dit onderwerp te spreken, omdat hij
lid is van het betrokken schoolbestuur, maar dat het
hem weer gemakkelijker wordt nu hij kan verklaren dat
hem van de gansche zaak niets bekend was. Een ieder,
die organisatorisch onderlegd is, begrijpt dat aan be
paalde personen een zeker onderdeel van den arbeid
wordt toevertrouwd en dat de anderen dan aannemen
dat het inderdaad in orde is. Het spijt spreker dat hem
deze fout of nalatigheid pas bekend is geworden, toen
hij het eerste raadsstuk in huis kreeg. Hij is toen ter
stond op stap gegaan, heeft informaties genomen en
had zich toen voorgesteld vóór de raadszitting,
waarop de heeren doelen, de zaak nog in orde te krij
gen. Dat is echter niet gelukt, hij weet niet precies om
welke reden niet. Atet degenen, die dat hebben uitge
sproken, is spreker het van harte eens, dat daar de
tweede fout is gemaakt, hij beaamt dat volkomen. Iets
anders is of de gemaakte fouten nu oorzaak moeten zijn
dat de gemeente de 1031.in kas moet houden,
waarover het hier gaat en die toch eigenlijk aan het
schoolbestuur moesten worden uitbetaald, als die for-
meele fout niet was gemaakt. Voor het vakonderwijs
is 1600.uitgegeven en volgens de wettelijke be
paling heeft het schoolbestuur recht dat hem daarvan
1031.— wordt terugbetaald. Het komt er hier nu maar
op aan of de gemaakte fouten, die spreker evenzeer be
treurt als ieder ander en waarom het hem ook van harte
goed doet dat het schoolbestuur zijn excuses aan den
Raad heeft aangeboden, oorzaak moeten zijn dat de ge
meente dit geld in kas houdt en het schoolbestuur het
niet ontvangt.
Er komt nog iets bij. Het bezwaar van den wethouder
van Financiën is een wettelijk bezwaar, maar inderdaad
is toch de aanvraag op tijd geschied. Wel was de aan
vraag niet volledig en zou zij vollediger zijn geweest,
wanneer zij direct in Januari door de kwitanties was
gedekt, maar de aanvraag zelf is wel op tijd geschied;
zij moest alleen nog worden aangevuld. Spreker wil
hier hulde brengen aan de personen, die deze zaken
hebben uit te voeren, voor de soepele wijze, waarop
de schoolbesturen worden behandeld, maar waar de
aanvraag op tijd is geschied, al is die dan ook zeer
onvolledig geweest, gelooft spreker dat in dezen voor
dat eene gedeelte van de aanvraag de wettelijke termijn
niet moet gelden. Hij staat op het standpunt en komt
daarmee in de lijn van den wethouder van Onderwijs
dat men streng wettelijk kan blijven en daarnaar han
delen maar dat men ook anders kan doen en dan zou
spreker, met vergeving van fouten, de billijkheid willen
betrachten en het bedrag willen toestaan.
De Voorzitter merkt op dat de heer Posthuma pas
het woord heeft gevraagd, nadat anderen reeds in
tweeden termijn hadden gesproken. Het wordt op die
manier een discussie zonder eind, wanneer, nadat reeds
van de tafel van Burgemeester en Wethouders is ge
sproken, ook nog van dien en van dien kant het woord
wordt gevraagd. Spreker zou ook zelf niets hebben
willen zeggen, als niet de heer Posthuma na de tweede
instantie was begonnen.
Spreker sluit zich aan bij de woorden van den heer
Beekhuis, maar voor hem gelden ook nog andere mo
tieven. Hij heeft in de vergadering van Burgemeester en
Wethouders ook voor het voorstel van het college ge
stemd; voor hem gold echter eigenlijk niet zoozeer de
kwestie van den wettelijken termijn, maar waar hij zich
liet meest aan ergerde was, dat het schoolbestuur door
de secretarie herhaaldelijk en herhaaldelijk, niet één
keer, maar herhaaldelijk is aangemaand, om toch de
kwitanties in te sturen, omdat de zaak door den Raad
niet kon worden afgedaan, als de kwitanties er niet
waren en dat, niettegenstaande dat, die kv/itanties niet
inkwamen, ook niet nadat door het eerste raadsstuk de
heer Posthuma er achter was gekomen dat ze zoek
waren. Ten slotte is toen het college, omdat de kwi
tanties toch niet kwamen - wat voor kwestie er onder
ling bij het schoolbestuur is geweest, gaat de gemeente
niet aan, men moet daar zelf maar zorgen dat de zaken
in orde zijn bij den Raad gekomen en, omdat toen
de kwitanties er nog niet waren, is de zaak doorgegaan.
Nu staan hier toch twee lichamen tegenover elkaar en
het is met deze woorden, dat spreker in de vergadering
van Burgemeester en Wethouders voor dit voorstel heeft
gestemd „wel goed, maar niet gek". Zoo is het ten
slotte toch. Als vooraf herhaaldelijk op de fout is ge
wezen en ten slotte, als de zaak in openbare vergade
ring komt, de fout nog niet is hersteld, als er verder
nog op gewezen is door den heer Posthuma en men
het dan nog niet doet, dan is het, als dergelijke lichamen
tegenover elkaar staan, uit. Het is hier niet de kwestie
dat de gemeente die 1031.in den zak wil houden,
maar dat is een gevolg van het feit dat men zich niet
goed aan de bepalingen houdt; het gaat hier niet om
het in den zak houden, maar als er zoo herhaaldelijk
is gewaarschuwd en men ook niet met een lichaam te
doen heeft, dat men niet capabel kan achten zijn eigen
administratie goed voor elkaar te houden, dan moet het,
afgescheiden van alles, toch eindelijk eens uit zijn.
Daarom heeft spreker voor het voorstel van Burge
meester en Wethouders gestemd.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 22 tegen 5 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Scheltema, Koopnrans,
mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Hooi-
ring, Van der Veen, Botke, Westra, Wölcken, IJ. de
Vries, Cohen, Muller, Van der Schoot, B. Molenaar, M.
Molenaar, O. F. de Vries, Beekhuis, Visser, Dijkstra,
Fransen, Lautenbach, Tiemersma en Weima.
Tegen stemmen: de heeren Hofstra, Posthuma, Oos-
terhoff, H. de Boer en K. de Boer.
6 Agenda no. 7). Prae-advies van Burgemeester en
Wethouders op het adres van J. Hofman e. a. betref
fende verlaging der huur van houten hulpwoningen aan
de Fonteinstraat, de Engelsche straat en het Engelsche plein.
Dit prae-advies luidt als volgt
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1926. 29
In Uwe vergadering van 22 December j.l. werd om
prae-advies in onze handen gesteld een adres van
J. Hofman en 18 anderen, allen huurders van aan de
gemeente behoorende houten woningen aan de Fon
teinstraat, de Engelsche straat en het Engelsche plein,
waarin zij verlaging verzoeken van de door hen betaald
wordende woninghuur. Adressanten wijzen er op dat
tengevolge van werkloosheid en van hunne lage inkom
sten het opbrengen van de huur bezwaarlijk is, terwijl
zij verder mededeelen, dat het bewonen der huizen meer
brandstof eischt dan in andere woningen, aangezien de
naden der houten buitenwanden tocht doorlaten.
De huur dezer woningen is indertijd aan de hand van
een door den administrateur van het gemeentelijk wo
ningbedrijf opgemaakte exploitatieraming bepaald op
5.50 per week, met inbegrip van de kosten van water
levering, waarmede een dekkende exploitatie kon wor
den verkregen. Bij den opzet dezer berekening moest
in aanmerking worden genomen dat de levensduur der
woningen betrekkelijk kort is, zoodat een afschrijving
van 10 der waarde noodig was. Voorts is bij elke
woning een vrij groote oppervlakte grond (ongeveer
300 M2.) gelegen, met de waarde waarvan bij de be
paling van den huurprijs eveneens rekening moest wor
den gehouden. Wat overigens de huur betreft kan, de
indeeling en de ligging der woningen, zoomede de aan
wezigheid van een grooten tuin in aanmerking genomen,
naar het ons wil voorkomen niet gezegd worden dat
deze te hoog is.
De soliditeit der woningen is uit den aard der zaak
minder dan die van gewone huizen, zoodat de bewering
van adressanten, dat meer brandstof noodig is, mis
schien niet geheel ongegrond is. Hierin kan echter
moeilijk aanleiding worden gevonden om tot huurver-
laging over te gaan, evenmin als uit hoofde van werk
loosheid of van lage inkomsten. De woningen zijn te
beschouwen als noodwoningen, die, zoodra de woning
voorziening weer in normale banen geleid is, behooren
te verdwijnen. Hoe eerder zij kunnen worden opgeruimd
hoe beter, niet alleen omdat alsdan gegadigd bouw
terrein vrij komt, doch ook omdat de woningen, naar
mate zij ouder worden, meer kosten van onderhoud
noodig hebben, dit laatste een reden te meer om niet
tot huurverlaging over te gaan. Dit zou trouwens voor
de gemeente verlies op de exploitatie beteekenen, waar
toe onzerzijds niet kan worden medegewerkt. Is de
huur voor de bewoners te bezwarend, dan dient door
hen naar een woning met lagere huur te worden om
gezien. Daartoe biedt zich thans een goede gelegenheid
aan nu binnenkort, althans in den loop van dit jaar,
151 kleine gemeentewoningen gereed zullen komen bij
den Weg naar Cambuur. De huur dezer woningen zal
belangrijk minder dan 5.50 per week bedragen.
In verband met de boven uitgesproken wenschelijk-
heid om, zoodra de woningvoorziening dit toelaat, over
te gaan tot opruiming der hierbedoelde houten wonin
gen, lijkt het ons doelmatig reeds nu ons te machtigen
geleidelijk daartoe over te gaan. Aan ons zou kunnen
worden overgelaten, bij eventueel vertrek van een
huurder, naar gelang van omstandigheden, de woning
opnieuw te verhuren of deze op afbraak over te doen
b.v. aan een mogelijken gegadigde voor het terrein
waarop de woning staat.
Wij hebben derhalve de eer U voor te stellen te
besluiten
a. op het verzoek van J. Hofman e. a. eene afwij
zende beschikking te nemen
b. Burgemeester en Wethouders te machtigen om
te zijner tijd de houten gemeentewoningen aan en bij
de Engelsche straat op afbraak te verkoopen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer O. F. de Vries kan zich in hoofdzaak wel met
het prae-advies van Burgemeester en Wethouders ver
eenigen, maar zou over deze zaak toch wel een enkel
woord willen zeggen. Hier wordt sub b voorgesteld
„Burgemeester en Wethouders te machtigen om te
zijner tijd de houten gemeentewoningen aan en bij de
Engelsche straat op afbraak te verkoopen."
Spreker wou nu van den kant van Burgemeester en
Wethouders graag een verklaring hebben wat daarmee
precies wordt bedoeld, omdat hij vindt dat de gemeen
te zelf op het oogenblik nog verschillende andere wo
ningen in eigendom heeft, die veel slechter zijn dan
deze, althans nog frissche en gezonde, woningen aan
de Fonteinstraat, enz. De houten woningen aan den
Poppeweg komen eerder in aanmerking voor afbraak
dan deze woningen; men weet heel goed dat die daar
op den duur niet kunnen blijven staan. Spreker zou Bur
gemeester en Wethouders daarom toch in overweging
willen geven of, wanneer deze woningen zullen worden
afgebroken, het niet mogelijk is enkele slechtere wonin
gen, ook in eigendom bij de gemeente, eerder af te
breken.
De Voorzitter kan namens Burgemeester en Wethou
ders antwoorden dat expres de gevraagde machtiging
zeer ruim is gesteld; Burgemeester en Wethouders heb
ben er zelf ook over gesproken en hebben er toen de
woorden „te zijner tijd" in gezet, omdat zij eerlijk ge
zegd zelf nog niet goed weten wanneer de woningen
zullen worden afgebroken. Wel is er over gesproken
dat de woningen staan op een terrein, dat zeer geschikt
is voor uitgifte in erpacht en dat de woningen te zijner
tijd ook zullen moeten worden gerepareerd en dan aan
vrij zwaar onderhoud toe zijn, omdat deze woningen,
zoolang zij in eigendom waren bij het Rijk, niet al te
best zijn onderhouden, terwijl dat nu ook het geval is
bij de gemeente, omdat men ook het idee had dat het
slechts tijdelijke woningen waren. Te zijner tijd zullen
dus sommige van deze woningen wel aan ernstig onder
houd toe komen en nu is de bedoeling deze, dat, als het
zoo uitkomt de bedoeling is niet om de woningen
alle tegelijk af te breken dat b.v. een perceel, waarop
een of twee van die woningen staan, in erfpacht wordt
gevraagd en die woningen zoo langzamerhand toch in
een slechten toestand geraken, dergelijke woningen
worden afgebroken. De bedoeling is dus om zeer kalm
aan te doen met de afbraak; daarom is de machtiging
ook zoo ruim gesteld dat Burgemeester en Wethouders
het geheel in de hand hebben. Er is in het college ook
besproken om het kalm aan te doen en er zal ook aan
gedacht worden dat er nog slechter woningen zijn dan
deze; die toezegging kan spreker wel namens het col
lege doen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
7 Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en Wet
houders om aan L. H. E van Hylckama Vlieg eervol
ontslag te verleenen als directeur der gemeentewerken.
Dit voorstel luidt als volgt
In Uwe vergadering van 22 December 1925 werd in
onze handen om prae-advies gesteld een verzoek van
den heer L. H. E. van Hylckama Vlieg, directeur der ge
meentewerken, alhier, waarin wordt gevraagd een com
missie te benoemen, ten einde een onderzoek in te
stellen naar de betrouwbaarheid van de begrooting voor
1926 voor het bedrijf der gemeentewerken, waaraan
volgens het sectieverslag zou zijn getwijfeld en naar de
indiening van het uitbreidingsplan dezer gemeente.
Tevens zou deze commissie dan een onderzoek
kunnen instellen naar de eventueele waarheid van uitin
gen, die tusschenbeide vernomen worden, dat de dienst