54 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1926. en wij verliezen daarop de eerste 10 jaar 2750. Zetten wij dat bedrag bij den koopsom op, dan hebben wij dus over 10 jaar een goed gerestaureerd gebouw, dat de rente van ongeveer 12.000.zou moeten op brengen. Burgemeester en Wethouders meenen nu dat de rente van dat bedrag dan ongeveer de huurprijs zal zijn en dat dus op die manier, al wordt toegegeven dat de eerste 10 jaren verlies zal worden geleden, op den duur de gemeente geen verlies zal lijden. Daarom mee nen Burgemeester en Wethouders dan ook dat dit voor stel wel is te rechtvaardigen. Omgekeerd hebben Burgemeester en Wethouders ook geredeneerd hoewel zij niet voor de kas van de A. J. C. behoeven te zorgen dat, naar hun weten de A. J. C. het volgende zal moeten betalen. Er moet voor 2500.worden verbouwd, dus men moet rekenen dat dit bedrag van 2500.in 10 jaar weg is. Dat staat gelijk, met een annuïteit van 12,95, met een bedrag van 325.per jaar. Verder moet de A. J. C. het onder houd op zich nemen, geschat op 75.per jaar en als daarbij dan nog komt een bedrag van 260.aan huur, zal deze zaak de A. J. C., zonder verwarming, licht, concierge, enz. nog komen te staan op 660.per jaar, wat toch ook nog al een behoorlijke som is. Ook op die gronden meenen Burgemeester en Wethouders dat dit voorstel wel te rechtvaardigen is. Op de vraag van den heer Posthuma, of een andere wijze van exploitatie niet voordeeliger is, heeft spreker al geantwoord. Hij heeft die al genoemd, daar zit op het oogenblik een voordeer in van 25.per jaar. Verder sprak de heer Posthuma den wensch uit, dat er meer ruchtbaarheid aan de zaak zou zijn gegeven. Een bepaalde advertentie is niet geplaatst, maar wel is er ruchtbaarheid aan gegeven De heer H. de Boer (wethouder)Ja zeker, dat is wèl gebeurd. De Voorzitter: Stond de ,,Philantroop" er ook in, of alleen de shelter De heer Fransen (wethouder)Beide. De Voorzitter vervolgt dat er echter geen aanbiedin gen inkwamen. Er is een enkele geweest, die per jaar 50.wilde geven en verder niets, maar dat is ook de eenige aanbieding, die inkwam. Of de A. J. C. nu met dit voorstel accoord gaat is aan Burgemeester en Wethouders niet bekend. Wel meenden Burgemeester en Wethouders ondershands te weten dat de A. J. C. accoord ging met het voorstel buiten de 100.grondrente, maar een bepaalde ac- coordverklaring hebben zij niet gekregen. Spreker zou echter zeggen dat het er ook niet zoo heel veel toe doet of de Raad eerst beslist of dat de A. J. C. zich eerst accoord verklaard had met het voorstel. Natuurlijk had den Burgemeester en Wethouders, als de A. J. C. er zich niet accoord mee zou willen verklaren, niet met dit voorstel in den Raad behoeven te komen, maar men staat nu voor het feit dat dit voorstel in den Raad is. Bovendien is het op verzoek van de A. J. C. in den Raad gekomen, omdat deze organisatie voor 1 April de huur van het thans in gebruik zijnde gebouw moet opzeggen en zij dus moet weten waar zij aan toe is, omdat zij anders weer voor 2 jaar aan de andere lokalen zal vast zitten. Er is dus niet een bepaalde accoordverklaring van de A. J. C. Spreker meent hiermee de verschillende sprekers te hebben beantwoord. De heer Posthuma wil beginnen met den Voorzitter dank te zeggen voor diens toelichting. Inderdaad is daardoor het bezwaar in verband met zijn eerste vraag voor spreker geheel opgeheven; de becijfering is door den Voorzitter zoo toegelicht, dat spreker daaromtrent is tevreden gesteld. Wat betreft zijn tweede vraag omtrent de publiciteit, moet spreker bekennen dat bedoelde publicatie hem is ontgaan. Nu men echter van den kant van het college zegt dat deze wel heeft plaats gehad, zal dat wel zoo zijn. Het bezwaar in verband met sprekers derde vraag is nog blijven bestaan. Als hier inderdaad niet kan wor den uitgemaakt of de A. J. C. op het besluit, dat de Raad hier dezen middag zal nemen, ingaat, zou spreker bezwaar hebben daarover te stemmen en zou hij er veel meer voor gevoelen de beslissing 14 dagen uit te stellen. Waarom in dezen niet gehandeld, zooals altijd gebeurt bij verhuringen en waarbij men van te voren weet dat, als het raadsbesluit valt en de beslissing wordt geno men, de huurder daarmee accoord gaat? Dan heeft de heer Muller nog een vraag gesteld, die spreker even moet beantwoorden. Hij moet eerlijk zeg gen dat hij niet recht heeft begrepen wat de heer Muller bedoelde, dit is hem niet geheel helder. Spr. heeft dit betoogd dit is ook logisch en moet de heer Muller ook snappen dat, indien Burgemeester en Wethou ders zijn eerste vraag bevestigend beantwoordden, n.i. dat het gebouw inderdaad verhuurd zou moeten wor den, spreker in dat geval meende te moeten vragen of het niet gewenscht was dat eenige meerdere ruchtbaar heid aan de zaak was gegeven. Van politieke richtingen of andere vereenigingen heeft hij echter niet gesproken. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zoo als dit bij monde van den Voorzitter is gewijzigd, wordt met algemeene stemmen aangenomen. 9 (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van de verordening, regelende de verhooging van pensioenen van gemeente-ambtenaren, oud-ambtenaren en hunne weduwen en weezen (bijlage no. 7). De beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Veen zou het woord willen hebben over het nieuw voorgestelde art. 4, waarvan spreker lecture doet. Dit nieuwe art. 4 is voor de bedoelde personen, die in een nevenbetrekking zijn werkzaam geweest, ongun stiger dan voor de anderen, die niet een nevenbetrek king hebben vervuld en bij wie, wanneer door hen in komsten worden genoten, waardoor pensioen en grati ficatie plus hun bezoldiging hooger is dan hun vroeger genoten loon, men het recht heeft om de gratificatie met dat meerdere te verlagen. Zij hebben dus alleen het vooruitzicht dat, wanneer hun inkomsten hooger zullen zijn dan die, welke spreker zoopas heeft genoemd, er voor hen dan een verlaging plaats vindt, terwijl, als wordt aangenomen wat in art. 4 staat, Burgemeester en Wethouders zullen moeten uitmaken wat nevenbetrek kingen zijn en degenen, die deze bekleed hebben, dan afstand van meer of minder inkomsten zullen hebben te doen, doordat aan hen dan geen verhooging op gra tificatie of toelage meer zal worden gegeven. Spreker weet niet welke personen of welke betrek kingen het hier betreft, hij weet niet of van den kant van Burgemeester en Wethouders die nevenbetrekkin gen kunnen worden aangegeven, ten einde een beter beeld hiervan te krijgen, maar in ieder geval wil het hem toelijken dat de personen, die nevenbetrekkingen hebben vervuld, ongunstiger zullen worden behandeld dan de anderen. Het is waar dat in de pensioenregeling voor de rijks ambtenaren staat dat aan degenen, die een nevenbetrek king hebben vervuld of liever niet die een nevenbe Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1926. 55 trekking hebben vervuld, maar die niet hooger werden bezoldigd dan met 400.niet als ambtenaren zijn te beschouwen in den zin der Pensioenwet. In ieder geval, wanneer pensioen uit een nevenbetrekking wordt ontvangen, zal daarop niet een verhooging worden ge noten en dit lijkt spreker, van welken kant hij het ook beziet, een onbillijkheid toe in vergelijking met degenen, die niet een nevenbetrekking hebben vervuld. Hij kan niet inzien dat zij ongunstiger moeten worden behandeld dan de anderen. Nu mag het waar zijn, dat de Pensioenwet bepaalt dat degenen, die 400.en minder salaris hebben, geen aanspraak op pensioen kunnen doen gelden, maar spreker is van meening dat dit voor ons geen richtsnoer behoeft te zijn. Spreker dweept niet met die clausule en in dit geval is het feit, dat die clausule in de Pen sioenwet staat waarmee hij niet sympathiseert dan ook geen reden om die in onze regeling over te brengen. Om al deze redenen is spr. van meening dat dit art. niet op goede rechten steunt en dat art. 4 daarom niet door den Raad moet worden aangenomen, maar dat het beter is dat wordt besloten dat degenen, die onder art. 4 worden bedoeld, zullen worden behandeld overeen komstig hetgeen onder art. 5 is bepaald. De heer Muller zou een vraag willen stellen. In de eerste alinea van art. 5 komt voor spreker zal het maar met enkele woorden zeggen dat, wanneer ie mand, die in het genot van pensioen is gesteld, arbeid verricht, een betrekking krijgt, en de inkomsten uit die betrekking plus het pensioen hooger zijn dan wat hij voorheen had, dan het pensioenbedrag zoodanig zal worden verminderd, dat hij in totaal weer ontvangt het bedrag, wat hij ook ontving uit de functie, welke hij bekleedde en waarvoor hij is gepensionneerd. Sprekers vraag is nu deze als hij niet juist is, zal het college hem daar wel op antwoorden hij meent dat in de Pensioenwet 1922 een bepaling is opgenomen in den geest als deze, maar dan zoo, dat het pensioenbedrag nooit meer mag worden verminderd dan met ten hoogste 90 Indien dat niet juist is, zal het college spreker wel antwoorden, maar hij meende dat dit bij de laatste behandeling van de Pensioenwet in de Tweede Kamer was aangenomen. De heer Beekhuis (wethouder) wil beginnen met de vraag van den heer Muller. Hij zegt dat er in den Raad wel eens over gesproken is om het aantal wethouders te verminderen van 4 op 3, maar dat er eigenlijk eerder een wethouder bij mocht komen, die zich uitsluitend met de pensioenen belastte. Dat is zoo'n ontzettend moeilijk onderwerp, dat men een apart stel hersens moet hebben om de wet precies in al hare details en met alle daarin aangebrachte wijzigingen te kennen. Tot het geven van een pertinent antwoord op de vraag van den heer Muller, of de wet niet zegt dat men met de korting nooit hooger mag gaan dan tot 90 is spreker dan ook op dit oogenblik niet in staat. Het kan zijn, dat zoodanige bepaling in den laatsten tijd in de Pensioenwet is opgenomen, maar spreker gelooft dat toch niet. De redeneering van Burgemeester en Wethouders en daarmee beantwoordt spreker meteen de heer Van der Veen is deze Indertijd, toen de Pensioenwet voorging met het geven van ve^hoogingen van 40 en in andere gevallen van 8 voor ieder jaar op het pensioen het was met het oog op de tijds omstandigheden, dat dit is gedaan hebben wij, in navolging van wat de Pensioenwet voor de rijksambte naren ons heeft voorgedaan, ook een verhooging gege ven tot wederopzeggens toe, dit laatste, omdat de tijds omstandigheden zich weer kunnen wijzigen en aanlei ding kunnen geven een andere gedragslijn te volgen. Toen is in 1922, toen de Pensioenwet 1922 is ingevoerd, weer een bepaling gemaakt; de Raad zal zich herinne ren dat hij in Mei 1922 heeft ingetrokken de verhoo gingen, die anders ten deel vielen aan de menschen, die daarvoor op 1 Januari 1920 en 1 Juli 1922 in de termen vielen. Nu is onlangs weer een wijziging in de Pensioenwet gebracht, waarbij vrijwel een gelijke bepa ling is gemaakt, als nu door Burgemeester en Wethou ders wordt voorgesteld. Waar wij ons nu steeds hebben aangepast aan de wet, waar de gemeente in den loop der jaren steeds heeft gemeend dat, waar de rijkswet gever voor de rijksambtenaren allerlei bepalingen heeft gemaakt, de gemeente die wet steeds op den voet moest volgen, daar is dat ook nu weer gedaan. Zooals in het voorstel staat omschreven, heeft de wetgever bepaald dat, wanneer nieuwe inkomsten worden verkregen door gepensionneerden, die om bepaalde redenen opheffing hunner betrekking, reorganisatie van den dienst of inva liditeit hun ontslag hebben gekregen en dan daarna blijkt om maar bij het voorbeeld van invaliditeit te blijven dat zij niet zóó invalide zijn, dat zij niet min stens evenveel kunnen verdienen als vroeger, het dan niet rationeel is, de toegestane verhooging te blijven geven. Dat wordt hier nu ook voorgesteld voor de ge meente. Er kunnen onder onze gepensionneerden zijn die, of wegens opheffing hunner betrekking, of wegens reorganisatie van den dienst of wegens invaliditeit pen sioen hebben gekregen en die op dit oogenblik meer verdienen dan wat vroeger hun salaris was, voordat zij ontslag kregen. Dan is het toch niet rationeel steeds door te gaan met deze ambtenaren een bijbetaling op hun pensioen te geven. Dat is het eene punt en thans komt de kwestie van de nevenbetrekkingen, waarop de heer Van der Veen doelt. Die zaak is door den wetgever eenigszins anders geregeld dan door de gemeente. De wetgever heeft ge zegd: wij zullen de wetsbepaling niet toepassen op die personen, wier salaris lager was dan 400.Natuur lijk was de bedoeling van den wetgever een ieder zal dat voelen nevenbetrekkingen uit te sluiten, maar omdat het voor den rijkswetgever te lastig was om alle nevenbetrekkingen op te noemen, heeft hij de knoop doorgehakt en gezegd: ik beschouw als nevenbetrek king die, welke met minder dan 400.is gesalari eerd. Voor de gemeente geldt echter dit bezwaar niet; wij kunnen beter dan de rijkswetgever beoordeelen wat nevenbetrekkingen zijn, wij zijn goed bekend met onze ambtenaren en kunnen dus ten slotte precies weten wat voor dezen een nevenbetrekking is en wat niet. Daarom is hier niet een maatstaf van 400.aangenomen, maar wenschen Burgemeester en Wethouders dat aan hen wordt overgelaten te beoordeelen of men te maken heeft met een nevenbetrekking, ja of neen. Het kan heel goed zijn dat een betrekking, waaraan een behoorlijk tractement was verbonden, toch als een nevenbetrek king moet worden beschouwd. De beoordeeling daarvan moet, naar de meening van Burgemeester en Wethou ders, aan hen worden overgelaten. Nu kan spreker, wat hemzelf betreft, wel deze ver klaring geven, dat hij vindt dat het college deze bepa ling met groote soepelheid zal moeten toepassen, dat Burgemeester en Wethouders bij elk speciaal geval, dat hun ter beoordeeling wordt voorgelegd, zullen moeten overwegen of het voor den bepaalden persoon, dien het treft, een groote of een kleine zaak is; wat toch voor den één een instrooiïng is, kan voor den ander wel een heel aardige tegemoetkoming zijn in zijn bestaan. Spr. dunkt, dat wel aan Burgemeester en Wethouders kan worden overgelaten waar hier onmogelijk een vaste regel is te stellen om ieder geval op zichzelf te be oordeelen en als dat gebeurt, zal spreker, wat hem persoonlijk betreft, zeer zeker willen meewerken om de verordening met alle mogelijke soepelheid toe te passen. Spreker hoopt hiermede den heer Van der Veen vol doende te hebben beantwoord.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 6