56 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1926. De Voorzitter heeft ondertusschen even opgezocht de kwestie van die 90 Daar staat wel iets van, maar in een ander verband als de heer Muller zegt. Deze zegt dat men nooit meer terug kan nemen van het later meer genotene dan 90 van den oorspronkelijken grond slag; er staat echter alleen dat van het meerdere het pensioen met 90 ten honderd wordt verminderd, dus van het bedrag der overschrijding. Heeft iemand b.v. 2000.pensioen en 2000.uit een betrekking en was zijn oorspronkelijk salaris 3000.dan houdt hij er nu 1000.op over. De heer Muller zegt nu dat dan 90 van den grondslag kan worden teruggeno men, maar dat staat er niet; van de overschrijding wordt 90 afgetrokken. Hier wordt voorgesteld het volle bedrag der overschrijding af te trekken en het Rijk trekt 90 daarvan af. De heer Muiier zegt dat hij hetzelfde heeft bedoeld. Gesteld dat iemand 2000.— pensioen heeft en dat hij er later een betrekking bij krijgt van 2000.—, terwijl zijn tractement vroeger is geweest 3500.dan heeft hij nu samen 4000.maar dan mag volgens de rege ling van de Tweede Kamer van die 500.weer niet meer dan 90 worden afgetrokken. Waar dat dus juist is, zou spreker in overweging willen geven dit voorstel zoodanig te wijzigen, dat wij weer de wet op den voet volgen. Spreker zou daarom aan Burgemeester en Wethouders de vraag willen stellen of zij het niet rationeel vinden dit voorstel zoodanig te wijzigen, dat aan gepensionneerde gemeente-ambtenaren nooit meer dan 90 van hetgeen zij Tneer ontvangen kan worden gekort. De heer Van der Veen dankt den heer Beekhuis voor diens uiteenzetting, maar is nog niet overtuigd, dat het zoo zal moeten gebeuren, als hier is voorgesteld. Hij zou willen vragen of er werkelijk bezwaar tegen is de personen, die een nevenbetrekking hebben gehad, als bedoeld onder art. 4, te behandelen als de anderen. Waar wij hier hebben te maken met een korps personen, dat heel gemakkelijk is te overzien, kan spreker zich niet voorstellen dat de lui met de nevenbetrekkingen anders moeten worden behandeld dan de anderen. Spr. kan zich dat voorstellen, als men met een almachtig groot aantal menschen te doen heeft, maar zoo is het hier niet er zal hier tot op zekere hoogte tegenover bepaalde menschen een onbillijkheid worden begaan met betrekking tot anderen. De heer Beekhuis (wethouder) meent dat men toch heusch die twee categorieën uit elkaar moet houden. Als men wordt gepensionneerd wegens opheffing zijner betrekking, wegens reorganisatie van den dienst of wegens invaliditeit, krijgt men pensioen en wordt daarop een verhooging gegeven. Maar daarnaast heeft men de categorie, die volgens de wet is uitgezonderd voor pensioen, de menschen, die een inkomen hadden beneden 400.Die twee categorieën moeten wij, dunkt spreker, wel degelijk uit elkaar houden; als wij dat ook doen in onze verordening is dat heel logisch. De heer Van der Veen: Daar voel ik juist niets voor. om dat uit elkaar te houden. De Voorzitter gelooft toch eigenlijk dat ten opzichte van art. 4 de zaak door den heer Van der Veen niet juist wordt gezien. Het gaat hier eenvoudig om de ver hoogingen uit bijbetrekkingen en nu wordt hier te veel gedacht aan kleinere bijbetrekkingen. Op de lijst van Burgemeester en Wethouders komen echter ook men schen voor met bijbetrekkingen van 3000.o. a. sprekers vorigen buurman, de heer Oosterhoff, als ge pensionneerd wethouder, voor wien het wethouder schap indertijd ook een nevenbetrekking is geweest. Dat was toch niet een kleine betrekking, maar het wet houderschap was voor hem toch destijds een nevenbe trekking en zoodoende valt de wethouder er ook onder. De heer Van der Veen: Dat is dan misschien een witte raaf. De Voorzitter: Dan hebben wij die beestjes toch hier en dan mogen wij daar blij mee zijn. Er wordt hier te veel gedacht aan de kleinere nevenbetrekkingen, maar onder nevenbetrekkingen valt ten slotte alles, als men zijn hoofdbetrekking houdt. Spreker zou nu willen voorstelleh art. 4 in stemming te brengen om het principe daarvan uitgemaakt te zien, waar de heer Van der Veen tegen dat principe opkomt. Ten opzichte van art. 5 stelt de heer Muller een kleine wijziging voor, maar Burgemeester en Wethouders zouden die wijziging eerst graag even nader onder de oogen willen zien, omdat zij niet precies weten of deze aansluit op de verordening of dat zij die in den weg zou kunnen staan. Oogenschijnlijk zou spreker zeggen, met het argument van den heer Beekhuis voor oogen, dat wij de Pensioenwet op den voet volgen, dat wij ook deze bepaling in overeenstemming met die wet moeten brengen. Burgemeester en Wethouders zullen daarvan graag de volgende vergadering een nadere uitleg geven. Spreker stelt dus voor nu over de principieele kwestie van art. 4 te stemmen. De heer Oosterhoff heeft expres bij deze zaak niet gesproken, omdat hij gevoelde, dat hij er zelf bij be trokken is; hij heeft dan ook tot zijn groot genoegen gehoord dat hij er ook onder valt en dat hij persoonlijk ook zal worden verlaagd in pensioen. Hij acht dat vol komen billijk. Maar is het wel juist dat hij onder deze verordening valt? Dit is een verordening voor de oud ambtenaren en hunne weduwen en weezen en spreker meent dat de oud-wethouders daar niet onder voorko men, maar dat er indertijd voor hen een speciale rege ling is gemaakt. Spreker had dan ook na afloop van de vergadering aan een van de wethouders willen vragen: hoe staat het met de toelage, die wij krijgen, komt die nu ook te vervallen Want die valt niet onder deze verordening voor de oud-ambtenaren en hunne wedu wen en weezen, maar onder een speciale regeling, die dus ook veranderd zal moeten worden. De heer Beekhuis (wethouder) begrijpt niet dat de heer Oosterhoff hier niet onder zou vallen. De heer Oosterhoff heeft ook zijn verhooging tot wederopzeg- gens toe gekregen en die wordt hem nu opgezegd. De heer Oosterhoff vindt dat uitstekend en is het er volkomen mee eens dat dit goed is, maar hij valt niet onder deze verordening, regelende de verhoogingen van pensioenen van gemeente-ambtenaren en hunne wedu wen en weezen. Spreker is niet gemeente-ambtenaar geweest, een wethouder is geen ambtenaar. Er is een speciale regeling geweest, waarbij deze verordening ook werd toegepast op de wethouders en die regeling zal dus nu ook veranderd moeten worden. De Voorzitter zegt dat het, goed beschouwd, zou kunnen zijn dat de heer Oosterhoff formeel gelijk heeft. Spreker zou nu alleen een principieele uitspraak over art. 4 willen uitlokken, omdat Burgemeester en Wet houders graag nog eens onder de oogen willen zien wat de heer Muller in het midden heeft gebracht en opdat zij kunnen zorgen dat ook ,,de witte raaf" hier onder zal vallen. Dat is de bedoeling. Formeel heeft de heer Oosterhoff misschien gelijk, ofschoon de ver hoogingen destijds ook bij die verordening aan de oud wethouders zijn toegekend. Spreker geeft den heer Oosterhoff toe dat deze niet valt onder de bewoordingen van art. 1 van deze verordening, maar hij gelooft wel dat is na te zien de kwestie, waarop de heer Oosterhoff Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1926. 57 attent maakt. Spreker zou nu willen voorstellen een principieele uitspraak te doen omtrent art. 4 en dan zullen Burgemeester en Wethouders zorgen dat de heer Oosterhoff den volgenden keer ook onder deze verordening valt. De beraadslagingen worden gesloten. Overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter wordt het principe van art. 4 in stemming gebracht en met 22 stemmen tegen 1 stem aangenomen. Tegen stemt de heer Van der Veen. De rest van het ontwerp wordt tot de volgende ver gadering aangehouden. Op voorstel van den Voorzitter namens Burgemeester en Wethouders wordt in geheime vergadering overge gaan. Na heropening der openbare vergadering wordt, niets meer te behandelen zijnde, deze door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 7