68 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 April 1926.
Wij geven U derhalve in verband met het voren
staande in overweging te besluiten, het percentage dat
over het belastingjaar 1926/1927 van de cijfers van
aanslag, bedoeld in artikel 6 der verordening tot het
heffen van eene belasting naar het inkomen (gemeente
blad no. 30 van 1922) zal worden geheven, te bepalen
op 4.75, met dien verstande evenwel, dat dit besluit
vervalt indien vóór 1 Mei 1926 door de Regeering eene
gunstige beschikking op het hiervoren aangehaalde
adres mocht worden genomen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Botke zou over dit punt van de agenda een
paar woorden willen zeggen. Hij wil eigenlijk niet spre
ken over het heffingspercentage van 4%, want daar is
toch niet veel of niets aan te doen. De rekening moet
sluitend worden gemaakt, het geld moet er komen en
volgens het cijfer van aanslag, dat hier genoemd wordt,
moet het heffingspercentage op 4% worden gesteld.
Spreker zou echter een enkel woord willen zeggen over
een zinsnede in den betreffenden raadsbrief. Burge
meester en Wethouders zeggen
„Wij zijn ervan overtuigd dat deze verhooging niet
noodig is indien door de Regeering op ons, namens
Uwen Raad, aan haar ingezonden adres, strekkende
om te beginnen met het belastingjaar aanvangende
1 Mei 1926 de plaatselijke directe belasting naar het
inkomen weder door eigen administratie te mogen
heffen, een gunstige beschikking wordt genomen."
Spreker meent hieruit te mogen lezen dat, wanneer de
heffing van den Hoofdelijken Omslag weer door de
eigen administratie geschiedde, deze verhooging van
niet noodig zou zijn geweest. Hij vindt dat zeer
gedurfd gesproken, maar wij moeten aannemen dat
Burgemeester en Wethouders aan de hand van de din
gen, die hun omtrent deze zaak bekend zijn, zoo kunnen
spreken. Wij hebben vroeger wel eens gehoord dat er
wel iets aan den aanslag mankeerde, maar dat er zooveel
aan zou mankeeren, kon geen buitenstaander vermoe
den.
Waar Burgemeester en Wethouders zeggen dat, wan
neer onze eigen administratie de belasting mocht heffen,
wij dan met een heffingspercentage van 4 zouden kun
nen volstaan, beteekent dit, dat het cijfer van aanslag
geen 27 millioen maar 32(4 mi 1 lioen zou moeten zijn.
Dit is een verschil van 5(4 millioen in het cijfer van
aanslag, wat, omdat daarin natuurlijk ook de progressie
zit, naar sprekers meening beteekent, dat er 4(4 mil
lioen te weinig aan belastbaar inkomen wordt opge
geven.
Dit is een enorm bedrag, het is bijna 20 van den
aanslag. Er is een spreekwoord dat zegt: „de goeden
moeten het met de kwaden ontgelden", maar hier is
het: „de goeden moeten het voor de kwaden ontgelden"
en ook niet weinig.
Als men nu weet dat van een groot deel der belasting
betalers het inkomen betrekkelijk nauwkeurig kan wor
den vastgesteld, dan moeten er onder het overschietende
deel een aantal personen zijn, die een groot deel van
hun inkomen niet opgeven. En nu zijn het juist zij, die
in loondienst zijn, van wie het inkomen tamelijk precies
bekend is, omdat de werkgever de loonen opgeeft aan
den inspecteur der belastingen. En spreker gelooft dat
allen het met hem eens zullen zijn dat dooreengenomen
zij, die in loondienst werken, niet het best gesitueerde
deel van de inwoners zijn. Bij hen, die niet in loondienst
werken, zullen toch zeer zeker een groot deel zijn, die
hun inkomen zuiver opgeven, zoodat wij ten slotte tot
de conclusie moeten komen, dat er door een aantal
personen reusachtig moet geknoeid worden met de op
gave van hun inkomen.
Spreker vindt dat de toestand op het gebied van de
inkomstenbelasting hier ter plaatse allerbedroevendst
is, hij bedoelt wat den aanslag betreft en het is wel heel
erg, als dat zoo in de toekomst moet blijven.
Hij hoopt dan ook van harte dat de hooge regeering
aan het verzoek van den Raad zal voldoen en de belas
tingheffing weer door onze eigen administratie zal kun
nen geschieden. En wanneer het nu mislukt, dan moet
het z. i. voor een volgend jaar weer gevraagd worden.
Zoo'n onredelijke toestand mag niet bestaan blijven
en wij moeten alles doen om die op te heffen.
De heer Beekhuis (wethouder) zegt dat hetgeen aan
het slot door den heer Botke is gezegd, door hem vol
komen wordt beaamd. Hij zou het inderdaad een groot
voordeel achten, wanneer de gemeente er in mocht
slagen een gunstige beschikking te krijgen op het re
quest, dat zij bij de Kroon heeft ingediend. Hij gelooft
zeker dat dit een groot voordeel zou zijn, al is dat hier
moeilijk nader te preciseeren, in de eerste plaats omdat
men natuurlijk allerlei gegevens hier niet kan noemen
en in de tweede plaats, omdat men ze niet kan bewijzen.
Als men echter menschen, die in het algemeen goed op
de hoogte zijn met den financieelen toestand der inge
zetenen, er over hoort en men verneemt dan dat inder
daad de aanslag dikwijls niet juist geschiedt, dan is het
bedroevend, zooals de heer Botke zeer terecht heeft ge
zegd, dat een deel van de burgerij, voor wie de aanslag
altijd precies bekend is, omdat het menschen betreft met
een vast tractement of loon, per slot van rekening daar
door zwaarder wordt getroffen en dat dit deel van de
burgerij te veel moet betalen voor de menschen, die te
weinig betalen. Daarom is juist het adres aan de Kroon
gericht en spreker hoopt van harte dat de gemeente
daarop een gunstige beschikking zal krijgen.
Wat betreft de opmerking van den heer Botke om
trent het verschil van 5(4 millioen, dit is eenigszins een
slag in de lucht; spreker zou ten minste niet durven
verzekeren dat het verschil zoo groot zal zijn. Dat is de
bedoeling ook niet geweest van de uitdrukking in den
raadsbrief; als daar staat dat het college de overtuiging
heeft dat bij een heffing door de eigen administratie
deze verhooging niet noodig is, dient de klemtoon meer
te worden gelegd op het woordje deze. Spreker wil dus
m. a. w. zeggen dat het wel mogelijk is dat ook dan wel
cenige verhooging zou moeten volgen, juist omdat wij
van bepaalde cijfers nu nog niet afweten. Eene toezeg
ging dat het verschil in het cijfer van aanslag wel 5
millioen zou bedragen, durft spreker dus van deze plaats
stellig niet te doen, maar dat een heffing door eigen
administratie een groot verschil zal maken met de tegen
woordige, daarvan is spreker overtuigd.
Spreker meent hiermee den heer Botke te hebben be
antwoord.
De heer Visser zou een vraag willen stellen. De wet
houder van Financiën gaat van de veronderstelling uit
dat, als wij de heffing in eigen administratief beheer
hadden, deze verhooging niet noodig zou zijn. Sprekers
viaag is nu dat is dus eigenlijk maar een veronder
stelling, die U niet kan bewijzen? Waarop motiveert U
dat is voor de rijksadministratie dan onmogelijk te
bereiken, wat wij bij eigen administratie wèl kunnen
doen? Dan zou toch de rijksadministratie veel te wen-
schen overlaten? Sprekers vraag is dus waarom er wer
kelijk zoo'n groot verschil zou zijn. Deugt de rijksadmi
nistratie dan niet?
De heer Beekhuis (wethouder) merkt op dat men
naar den anderen kant ook niet moet overdrijven; het
is niet zoozeer de kwestie dat de gemeente zooveel
beter de aanslag zou kunnen doen. Inderdaad kan zij
zich gemakkelijker gegevens verschaffen, omdat zij de
geheele afdeeling Bevolking van de secretarie te harer
beschikking heeft; de ambtenaren der gemeente weten
dus onmiddellijk welke menschen zich hier vestigen
enz., zij weten althans nauwkeurig welke personen voor
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 April 1926. 69
het betalen van belasting in aanmerking komen en dit
is aan de rijksadministratie niet zoo goed bekend.
Het groote voordeel van een heffing door eigen admi
nistratie bestaat echter hierin, dat men dan twee heffingen
heeft; het Rijk blijft even goed zijn belasting heffen en
de gemeente heft de hare. Allebeide zullen zij dus door
hunne organen doen onderzoeken hoe hoog de heffing
moet zijn en als de verhouding tusschen de betrokken
ambtenaren van Rijk en gemeente dan even goed blijft
als tot dusverre en die ambtenaren met elkaar voeling
houden, begrijpt men dat, wanneer twee lichamen de
zaak controleeren, men tot betere resultaten zal komen
dan wanneer één lichaam dat doet. Het ligt dus voor
namelijk hieraan dat, als twee lichamen heffen, men tot
betere resultaten komt en de einduitkomsten per sé
beter moeten zijn dan nu.
De heer Botke zou nog een enkele opmerking willen
maken. De wethouder van Financiën zal hem moeten
toestemmen dat, zooals het in den raadsbrief staat, men
daaruit leest dat, wanneer de belasting door de ge
meente zelf werd geheven, die verhooging van
niet noodig zou zijn. Daaruit moet spreker de conclusie
trekken dat dan het cijfer van aanslag 32(4 millioen
zou zijn bij eigen heffing.
Als nu op het woordje deze de nadruk moet
worden gelegd, zoodat niet een verhooging van 3/(
maar misschien we! een van b.v. (4 noodig zou zijn,
verandert de zaak, maar zoo heeft spreker den raads
brief niet kunnen lezen en in de Financieele commissie
is daar niets van gezegd. Daar is er ook alleen zoo over
gesproken als in den raadsbrief staat.
De heer Westra merkt op dat er nu een zachte drang
op de regeering wordt uitgeoefend om gedaan te krijgen
dat wij met ingang van 1 Mei weer door onze eigen
administratie de belasting mogen heffen. Niettegen-
staanden dien zachten drang acht spr. het echter mo
gelijk dat wij dat niet gedaan krijgen. Gehoord nu het
gesprokene acht hij hef van groot belang dat, als den
Raad niet wordt toegestaan zijnerzijds voor de heffing
te zorgen, de rijksadministratie even goed geoutilleerd
zal zijn als die van de gemeente, waarom hij het wen-
schelijk vindt in dat geval de gegevens van ons Bevol
kingsregister voor de rijksadministratie beschikbaar te
stellen.
De Voorzitter wil opmerken dat dit op het oogenblik
ook reeds gebeurt; de ambtenaren van de rijksinkom
stenbelasting hebben het recht informaties te nemen op
de afdeeling Bevolking en spreker weet dat zij dit ook
doen.
Verder wil spreker er ook attent op maken dat vooral
niet moet worden gedacht, waar de heer Botke heeft
gesproken van 5(4 millioen meer, dat dit inkomen is;
dat betreft het cijfer van aanslag
De heer Botke: Dat heb ik ook gezegd.
De Voorzitter: Ja, U hebt het gezegd, maar een ander
wil er, als men dat zoo hoort, zoo graag inkomen van
maken; het publiek gaat, als het zooiets leest, al gauw
zeggen dat het inkomen 5(4 millioen meer zal moeten
zijn en men zal, als het zoo wordt opgevat, veel eerder
zeggen: daar geloof ik niets van. Het werkelijk meerdere
inkomen, dat men er uit zal kunnen halen, zal veel
kleiner zijn.
De heer Botke: 4(4 millioen ongeveer.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
7 (Agenda no. 8). Prae-advies van Burgemeester en
Wethouders op het adres der vereeniging van markt
kooplieden alhier, om het sluitingsuur voor de algemeene
markt op Vrijdag op het Wilhelminaplein van April
tot October te bepalen op 4 uur des namiddags in
plaats van te 3 uur.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij adres van den 11 Maart 1.1. richtte de Friesche
Vereeniging van Marktkooplieden tot U het verzoek het
sluitingsuur van de algemeene markt op het Wilhel
minaplein des Vrijdags van 1 April tot 1 October te
bepalen op 4 uur des namiddags, in plaats van 3 uur,
zooals de verordening op de marktpolitie eischt. Uwe
Vergadering stelde dit adres den 23 Maart d.a.v. in onze
handen om prae-advies.
De commissaris van politie, wien wij zijn gevoelen
over dit verzoek vroegen, acht de verlenging van dezen
markttijd onnoodig. Bij zijn schrijven van 29 Maart j.l.
no. 327 wijst hij er op dat het grootste deel der markt-
bezoekers, van buiten afkomstig, te circa 2 uur reeds
de gemeente verlaat; slechts een enkele blijft misschien
tot 3 of 4 uur. Een bezoek aan de markt kan de over
tuiging schenken, dat te 3 uur nog slechts weinig be
zoekers van buiten aanwezig zijn, terwijl voor hen, die
in de stad woonachtig zijn, het sluitingsuur van drie uur
geen bezwaar kan zijn: voor wat zij eventueel verzuimd
hebben te koopen, kunnen zij in alle winkels terecht.
Voorts pleit tegen het verzoek dat de gemeente
reiniging eerst een uur later met het verwijderen van
de groote hoeveelheden afval zou kunnen beginnen,
zoodat vermoedelijk overuren zouden moeten worden
gemaakt, die weer een deel van de opbrengst der rech
ten zouden eischen. Eindelijk is het Wilhelminaplein
dan een uur later voor de spelen der jeugd beschikbaar.
Aangezien o. i. derhalve geen voldoende motieven
vóór inwilliging pleiten, meenen wij U te moeten raden
het verzoek af te wijzen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het prae-advies van Burgemeester en Wethou
ders.
8 (Agenda no. 9). Prae-advies van Burgemeester en
Wethouders op het adres van den Frieschen Bond van
hotel-, café- en societeithoudersgevestigd te Leeuwarden,
om het vergunningsrecht voor de localiteiten voor den
verkoop van sterken drank in het klein te verlagen tot
het minimum, bij de Drankwet bepaald.
Dit prae-advies luidt als volgt
Het bij beschikking van 23 Maart j.l. ten fine van
prae-advies in onze handen gestelde adres, gedagtee-
kend 15 Maart 1926, van M. Vermeulen, voorzitter van
den Frieschen Bond van hotel-, café- en sociëteithou
ders, gevestigd te Leeuwarden, houdende verzoek het
vergunningsrecht, dat krachtens verordening in deze
gemeente geheven wordt, terug te brengen van 12.50
tot 5.per 50.geschatte huurwaarde, geeft ons
aanleiding hef navolgende onder Uwe aandacht te
brengen.
Blijkens een bij het adres overgelegde memorie van
toelichting zou het verbruik van gedistilleerd in deze
gemeente, als gevolg van de slechte economische om
standigheden, zoodanig zijn afgenomen, dat het zoozeer
opgedreven vergunningsrecht voor velen een last is
geworden, die dermate op hun bedrijf drukt, dat zij
bijna niet meer te dragen is.
Het wil ons voorkomen dat dit niet van overdrijving
ontbloot is en geenszins als juist kan worden aanvaard.
Ongetwijfeld is het gebruik van gedistilleerd per
hoofd der bevolking afgenomen. Van meer belang is
evenwel de vraag of het totaal verbruik in de stad
onzer inwoning zooveel minder is geworden; immers