72 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 April 1926.
opzichte van adressen van de vergunninghouders, die
met de wet in de hand misschien niet eens hadden kun
nen worden bekrachtigd. Dat vindt spreker een eenigs-
zins krasse uitdrukking, waarom hij den heer Oosterhoff
zou willen vragen of deze misschien enkele voorbeelden
ten opzichte daarvan in het midden kan brengen en dat
kan motiveeren. De clou van zijn vraag is dus om voor
beelden te noemen dat hier beslissingen zijn genomen
ten opzichte van de vergunninghouders, die met de wet
in de hand niet zouden zijn te handhaven.
De heer Hooiring had dezelfde vraag willen doen als
de heer Visser en is ook benieuwd naar het antwoord,
dat de heer Oosterhoff daarop zal geven.
Verder heeft spreker met bijzondere belangstelling
kennis genomen van de veranderde houding van den
heer Oosterhoff ten opzichte van diens uitlating, die hij
in zijn eerste rede heeft gedaan. Spreker heeft direct de
woorden, die de heer Oosterhoff bezigde, opgeteekend
en die zijn aldus geweest, „dat de vergunninghouders
in dezen Raad niet bijzonder in de gunst staan". Spreker
neemt er nota van dat de heer Oosterhoff die woorden
heeft ingetrokken en dat doet hem genoegen.
De heer K. de Boer zou naar aanleiding van deze
kwestie ook een paar woorden in het midden willen
brengen. De heer Oosterhoff heeft enkele dingen ge
noemd, die er eigenlijk toe zouden moeten leiden om de
vergunninghouders lager aan te slaan. Daartoe zijn de
motieven, die in den raadsbrief staan, door den heer
Oosterhoff aangevochten geworden, maar spreker ge
looft dat naast de motieven, de in den raadsbrief staan,
ook dit motief genoemd mag worden, dat in den tijd,
waarover hier wordt gesproken, het verkeer geweldig
is toegenomen, en dit, al mag het gelukkig niet het
drankgebruik hebben bevorderd, toch zeker heeft be
vorderd de bedrijfsuitkomsten van de inrichtingen, waar
drank wordt geschonken. Die bedrijfsuitkomsten zijn
daardoor enorm verbeterd.
Spreker beziet deze kwestie van deze eenvoudige
zijde. Men is niet verplicht er een vergunningsrecht op
na te houden. Er zitten aan dat recht bepaalde uitgaven
verbonden en als die tengevolge hebben dat de bedrijfs
uitkomsten er onder lijden, dan doe men afstand van
dat recht. Dat men dat behoudt, is voor spreker een
teeken dat er nog voordeelen aan zijn verbonden, waar
om spreker dan ook niet kan begrijpen dat de motieven,
welke de heer Oosterhoff aanvoert, steekhoudend kun
nen zijn.
Spreker heeft zich verder niet zoo gestooten aan de
uitdrukking dat de bedoelde groep van ingezetenen niet
zoo bijzonder bij den Raad in de gunst zou staan, omdat
hij eenvoudig heeft geredeneerd dat die stelling uit een
lelativiteitsbeginsel ook voor haar omkeering vatbaar is,
zoodat men dus ook zou kunnen zeggen dat die groep
van ingezetenen bij den heer Oosterhoff bijzonder in de
gunst staat. Zoo kan men het ook bezien.
De heer Oosterhoff kan den heer Hooiring antwoorden
dat hij in zooverre iets heeft teruggenomen, dat hij heeft
gezegd in eerste instantie niet te hebben gesproken van
een minder gunstige gezindheid tegenover bepaalde
personen en dat hij heeft bedoeld: een bepaalde cate
gorie van menschen, die een zekere functie vervullen,
los van de personen.
Wat de vraag van den heer Visser betreft, het is mis
schien een kwestie van persoonlijk inzicht, maar spreker
heeft de vaste overtuiging dat het besluit om de gele
genheden, waar sterke drank wordt verkocht, op Zater
dag en Zondag te sluiten welke sluiting alleen mag
geschieden op grond van het feit, dat de Raad van
meening is dat gedurende den tijd, waarop die gelegen
heden gesloten zullen zijn, meer drankmisbruik was te
verwachten dan op andere dagen feitelijk niet in
overeenstemming is met de bedoeling der wet. Een be
krachtiging van dat besluit is er niet, omdat wij geen
bekrachtiging noodig hebben, maar spreker heeft de
vaste overtuiging dat hier niet in overeenstemming met
de bedoeling van de wet is gehandeld, omdat de Raad
niet heeft kunnen aantoonen dat er op Zaterdag en
Zondag meer drankmisbruik is te vreezen dan op andere
dagen en het verbod zelfs waarschijnlijk eerder zou
mogen gelden voor andere dagen. Wij mogen alleen de
gelegenheden voor sterken drank sluiten op grond van
die eene overweging en het is op grond daarvan dat
spreker het door hem genoemde besluit in strijd acht
met de bedoeling der wet.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Oosterhoff vraagt aanteekening in de notulen
dat hij geacht wil worden tegen te hebben gestemd.
9 Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van de verordeningen op de
heffing en de invordering van beurs- en waagrechten
en van de verordeningregelende het gebruik van de
beurs en de waag bijlage no. 10).
Aan de orde is de verordening sub A.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
De onderdeden IIV worden onveranderd vastge
steld.
Onderdeel V.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Botke merkt op dat in art. 15 de tweede
zinsnede thans wordt
„De rechten, in art. 10 vermeld, zijn verschuldigd
door den eigenaar of veilingmeester der boter of kaas,
of die hem vervangt."
Dat woordje „hem" moet nu zeker „hen" worden, 't Is
maar een kleinigheid, maar er kunnen 1 of 2 worden
vervangen.
De Voorzitter Wij zullen het met een taalkundige
bespreken het is ook mogelijk dat slechts een van
beiden wordt vervangen.
De heer Botke: Dan zou het de veilingmeester moeten
wezen.
De Voorzitter kan op het oogenblik geen uitsluitsel
geven.
De beraadslagingen worden gesloten.
Onderdeel V wordt onveranderd vastgesteld, waarna
de geheele verordening onveranderd wordt vastgesteld.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub B, C en D.
Op voorstel van den Voorzitter wordt in geheime ver
gadering overgegaan.
Na heropening der openbare vergadering deelt de
Voorzitter mede, dat door Burgemeester en Wethouders
als punt 11 aan de agenda wordt toegevoegd
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 April 1926. 73
10 Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging der Salarisverordening 1919.
De Voorzitter vervolgt dat Burgemeester en Wethou
ders voorstellen in art. 4, le lid, der Salarisverordening
1919, waar op het oogenblik staat
„De jaarlijksche bezoldiging van den directeur van
het Armwezen bedraagt van 3300.tot 3800.j
de cijfers 3300.en 3800.te vervangen onder- j
scheidenlijk door 4000.en 5000.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Visser is tegen dit voorstel en zal dat heel
kort motiveeren. Hij wil zeggen dat het bij hem niet
gaat om den persoon in kwestie, maar met alle respect j
voor den betrokken persoon voelt hij toch niet voor dit
systeem en gaat hij er niet mee accoord om, als een
ambtenaar elders solliciteert en daar benoemd wordt,
men dan van gemeentewege er toe overgaat zijn salaris
te verhoogen om dien ambtenaar te behouden. Dat
systeem acht spreker niet wenschelijk en daarom gaat
hij hier niet in mee.
De Voorzitter wil opmerken dat het algemeene prin-
cipe wel hetzelfde zal zijn als dat van den heer Visser, j
n.l. dat, als een ambtenaar solliciteert, men niet zijn j
salaris moet verhoogen om hem te houden. Spreker
meent echter dat de zaak hier iets anders staat. Wij
staan hier op het punt een goed ambtenaar te verliezen
zooals de heer Visser ook erkent en nu staan
Burgemeester en Wethouders op het standpunt dat de
heer Audier in de positie, die hij bekleedt als directeur
van het Armwezen en niet alleen de heer Audier
maar ook een ander, als hij die functie zou waarnemen
wel een bezoldiging moet hebben van 4000.tot
5000.gezien de groote uitbreiding, die de zaken
van het Burgerlijk Armbestuur den laatsten tijd hebben
ondergaan. Daarom stellen Burgemeester en Wethou
ders voor het salaris aldus te wijzigen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 14 tegen 7 stemmen aangenomen.
Tegen stemmen de heeren B. Molenaar, Visser,
Hofstra, Muller, Van der Veen, Posthuma en Westra.
Vóór stemmen de heeren Lautenbach, Dijkstra,
O. F. de Vries, K. de Boer, Tiemersma, Cohen, Van der
Schoot, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren
Oosterhoff, IJ. de Vries, Hooiring, Beekhuis, Botke en
H. de Boer.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga
dering door den Voorzitter gesloten.