80 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1926. men, zoodat de oppervlakte nu ongeveer 1.50.28 H.A. °f 4i/io maal 36% are zal bedragen. Deze huur loopt den 12 November van dit jaar af. De directeur der gemeentereiniging en R. E. van der Weide hebben verzocht te willen bevorderen dat eene ruiling van de huur van deze landerijen plaats vindt, wat in het belang van hun beider bedrijven zou zijn. Van der Weide zou daardoor een aaneengesloten com plex van bij hem ter plaatse in gebruik zijnde landerijen bekomen, terwijl de gemeentereiniging de beschikking zou erlangen over een nabij het nieuwe aschland, direct aan den Greunsweg, gelegen weiland. De deskundige der gemeente-Ianderijen heeft tegen deze ruiling geen bezwaar en geeft tevens in overweging den huurtijd van het aan Van der Weide af te stane weiland te bepalen op drie jaren, zoodat deze afloopt met die van de aangrenzende, bij hem in gebruik zijnde landerijen. Den duur van het gebruik van het aan de reiniging komende land zou de deskundige gesteld wil len zien op vijf jaren. Met dit advies kunnen wij ons vereenigen, alleen zouden wij ten opzichte van het gebruik van laatstbe doeld land geen termijn willen noemen. Wij hebben derhalve de eer U voor te stellen te be sluiten a'. met ontbinding der met R. E. van der Weide den 21 Februari 1922 gesloten huurovereenkomst, voor- zooveel het kadastrale perceel sectie G no. 3652 betreft, aan dezen gerekend met ingang van 5 Maart 1926 voor den tijd van drie jaren te verhuren het perceel weiland gemeente Leeuwarden sectie G no. 3649, groot 1.40.40 H.A., tegen een huursom van 300.per jaar en onder de nader door Burgemeester en Wethouders te stellen voorwaarden b. goed te vinden dat het perceel weiland, gelegen aan den Greunsweg, kadastraal bekend gemeente Leeu warden sectie G no. 3652, groot 1.50.28 H.A., onder nader door Burgemeester en Wethouders te stellen voorwaarden door de gemeentereiniging wordt gebruikt als weide voor paarden. De beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Veen merkt op dat uit dezen raads- brief blijkt dat in 1921 voor den grond, waarvoor op het oogenblik ontbinding van de overeenkomst wordt ge vraagd, per 36% are 80.werd betaald, dat die prijs na 1921 is geworden 82.50 per 36% are, terwijl in de nieuwe overeenkomst de prijs, die wordt voorgesteld, 300.in totaal bedraagt, wat per 36% are minder is dan 80.Nu lijkt dat spreker wat vreemd, omdat bij het voorgaande punt voor een perceel tuingrond van de Friesche Tuinbouwvereeniging een verhoogd bedrag werd gevraagd bij 10 jaar geleden, terwijl hier een lager bedrag wordt voorgesteld per 36% are. Spreker zou graag willen weten wat daarvan de reden is. De Voorzitter kan niet anders antwoorden dan dat Burgemeester en Wethouders precies het advies van den deskundige hebben gevolgd. Het zal den heer Van der Veen ook wel bekend zijn dat twee stukken land, die even groot zijn, heel dikwijls niet dezelfde huur op brengen, omdat de prijs verband houdt met de ligging en de kwaliteit van den grond. Burgemeester en Wet houders zijn geheel afgegaan op het advies van den deskundige, die de huur heeft getaxeerd op ongeveer 80.per pondemaat; het mag dan dat bedrag mis schien niet eerlijk halen, maar heel veel scheelt er toch niet aan. Spreker kan den heer Van der Veen op het oogenblik niet verder inlichten dan dat het prae-advies van Burgemeester en Wethouders geheel is gebaseerd op het advies van den deskundige. Zoowel bij de ver huring aan de Friesche Tuinbouwvereeniging als hier zijn zij op het advies van dien deskundige afgegaan. De heer Botke kan misschien nog wel een kleine ver duidelijking geven. Het land voor den proeftuin was voor 10 jaren van de gemeente gehuurd en toen waren de huren nog niet zoo hoog. Hier wordt echter gesproken van 1919 en 1921, toen de huren reeds op peil waren gebracht. Vandaar dat hier niet de verhooging van huur is gevraagd als bij den proeftuin. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om te besluiten dat de gemeente zich zal verweren tegen den eisch van de N. V. de Friesche Olieslagerij voorheen Hommema, Eskes Co. te Lekkum, tot betaling van eene schadevergoeding wegens het weigeren van een bouwvergunning voor hare fabriek aan het Noordvliet. Dit voorstel luidt als volgt Bij besluit d.d. 23 September 1924 no. 342r/194 werd door U afwijzend beschikt op een adres van de N. V. „de Friesche Olieslagerij" voorheen Hommema, Eskes en Co., gevestigd te Lekkum, houdende verzoek om haar toe te staan, dat bij den herbouw van de afgebrande pakhuizen, behoorende bij hare oliefabriek „de Hoop" aan het Slot-Noordvliet, zou worden afgeweken van de rooilijn voor de bebouwing aldaar, vastgesteld bij raads besluit van 28 Maart 1906 no. 93r/35, nadat reeds te voren door ons een soortgelijke beschikking was ge nomen. De genoemde vennootschap beschouwt deze weige ring als een onrechtmatige daad en heeft de gemeente gedagvaard tezamen met den Staat der Nederlanden, ten einde te hooren eisch doen en concludeeren, dat de Arrondissements-Rechtbank de gemeente en den staat veroordeele tot vergoeding van de door die daad geleden schade, door haar begroot op 350.000.subsidiair tot vergoeding van alle kosten, schaden en interessen door haar terzake van de beweerde onrechtmatige daad geleden en nog te lijden. De onrechtmatige daad zou volgens eischeresse voor namelijk hierin bestaan, dat door de weigering der bouwvergunning de bepalingen der Woningwet zijn overtreden, aangezien het in 1906 vastgestelde rooilijn- besluit niet door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd en voorts omdat bij deze weigering een beroep is ge daan op verkeerseischen en niet op de belangen der volkshuisvesting, zooals een en ander breeder bij dag vaarding is omschreven. Wij zijn van oordeel, dat de eischen niet kunnen worden volgehouden en geven U, onder overlegging van het rapport van den rechtsgeleerden raadsman der ge meente, den heer Mr. J. M. van Hettinga Tromp, in overweging te besluiten dat de gemeente zich verwere en c.q. in hooger be roep en cassatie, eischende en verwerende optrede inzake den eisch door de N. V. „de Friesche Olieslagerij" voor heen Hommema, Eskes en Co., gevestigd te Lekkum, tegen de gemeente bij dagvaarding van 17 April 1926 ingesteld. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 5 Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om de terreinen, laatstelijk in gebruik geweest voor het tijdelijk Rijksopvoedingsgesticht, in exploitatie te brengen als bouwterrein. Dit voorstel luidt als volgt Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1926. 81 Ter voldoening aan een door ons verstrekte opdracht, heeft de directeur der gemeentewerken bij schrijven van 22 Februari 1.1. no. 251 een schetsplan ingezonden van stratenaanleg op het aan de gemeente behoorende ter rein, gelegen ten oosten van de Engelschestraat, het welk laatstelijk bij het Rijk in gebruik is geweest ten behoeve van het opvoedingsgesticht. Wel is deze grond op het ontwerp-uitbreidingsplan aangegeven als te zijn bestemd voor tentoonstellings- en sportterrein, doch naar onze meening is het terrein door zijn ligging en oppervlakte daarvoor minder ge schikt, terwijl het als bouwterrein van groote waarde is. Blijkens het hierbij overgelegde rapport van de com missie voor de openbare werken is deze commissie dezelfde meening toegedaan en kan zij zich met het genoemde schetsplan vereenigen. Onder overlegging der stukken stellen wij U voor te besluiten bedoeld terrein ongeveer overeenkomstig het hierbij aangeboden plan als bouwterrein in exploitatie te brengen. De beraadslagingen worden geopend. De heer M. Molenaar zegt dat, als men dezen raads- brief zoo inziet en dan ziet dat deze slechts enkele regels druks bevat, men dan niet zou zeggen, dat zij betrek king heeft op een vrij belangrijke kwestie. Het gaat n.l. om de vraag of een tamelijk groot terrein, dat aanvan kelijk is bestemd geweest, niet om te worden bebouwd, maar dat zou worden ingericht hetzij als sportterrein of dat zou kunnen worden ingericht als plantsoen of voor parkaanleg, zal worden bebouwd. Dat wil dus zeggen dat hiermee over een van de grootste terreinen, in die omgeving gelegen, zal worden beslist. Aanvankelijk dacht spreker dat het ook uitsluitend over dit terrein zou gaan, maar zoo langzamerhand heeft hem de vrees bekropen dat men hiermee ook zal doen een eerste stap in de richting, waarmee ook zal worden beslist over andere terreinen, die op het ont werp-uitbreidingsplan staan aangegeven als dienstig voor sportterrein of voor parkaanleg. Als wij in gedachten voor ons zien het ontwerp, zooals dat hangt in de leeskamer, dan zien wij dat de ontwerper spreker weet niet wie het is geweest, maar hij heeft het altijd een heel mooi plan gevonden zich de toekomstige stad als een afgerond geheel heeft gedacht; wij zien in het noorden een park, dat bestaat uit het tegenwoordige Rengerspark met inbegrip van het oude Kerkhof plus een terrein weiland, ook in het oosten van de stad zijn een of twee tamelijk groote terreinen afgebakend met de bedoeling, deze voor park aanleg te bestemmen en evenzoo in het zuiden en westen. Nu is in het plan het zuiden er tamelijk be kaaid afgekomen, dit is misdeeld, maar spreker ver moedt dat dit een gevolg hiervan is dat de gemeente naar die zijde tot buiten hare officieele grenzen is uit gegroeid en zij over het terrein over die grenzen weinig heeft te zeggen. Indien wij daar echter wel ooit iets krijgen te zeggen, twijfelt spreker er niet aan dat ook dat deel, als daarover ernstig werd nagedacht, beter bedeeld zou kunnen worden. Het gaat hier nu heden over het terrein, dat is ge dacht in het westen van de stad. Het zal, dunkt spreker, van groot cultureel belang kunnen zijn bij de uitbreiding van de stad tamelijk groote complexen onbebouwd te laten. Dat zal' ook voor de verfraaiïng van groot belang zijn. Men zegt wel eens dat wij ook voor het nageslacht moeten zorgen en spreker gelooft dat dit iets is dat hier wel degelijk bij in aanmerking komt, en dat het na geslacht ons niet dankbaar zal zijn, wanneer wij der gelijke groote stukken gaan bebouwen in plaats van ze voor ideëele doeleinden te bestemmen. In het algemeen wordt tegenwoordig weinig gedaan voor en ten koste gelegd aan het uiterlijk schoon van de stad, het schijnt dat het tegenwoordige geslacht alleen maar denkt aan het geldelijk belang, terwijl vorige geslachten meer aandacht besteedden ook aan de ideëele belangen. Als wij maar in Amsterdam zien, hoe vroeger geslachten daar hebben gezorgd voor den aanleg en de schitterende vorming van de grachten, die schatten gelds hebben gekost en waarvoor eeuwen later de menschen nog dankbaar zijn, dan valt het duidelijk op, dat die vorige geslachten daarvoor veel meer over hebben gehad. Er komt hierbij nog een ander punt in aanmerking. Wij hebben hier iederen winter te kampen met werk loosheid, waarbij aan honderdtallen werkloozen dui zenden guldens moeten worden besteed, terwijl daar niets voor wordt gedaan. Het college heeft gezegd dat het altijd zoo moeilijk is werk te vinden, waarbij dat geld productief wordt besteed. Hier is echter een pracht- gelegenheid om langzamerhand het heeft niet zoo veel haast zoodra er behoefte is aan werkgelegen heid, die menschen, in plaats van hun zoo het geld te geven, zonder dat daarvoor iets wordt gedaan, er voor te laten werken. Zoo is ook Groningen eenige jaren geleden, in en kort na den oorlogstijd, door het te werk stellen van werkloozen in het bezit gekomen van een mooi groot park, het stadspark. Spreker voert dit alleen maar aan als voorbeeld; er is ook een andere oplossing denkbaar. Uit wat spreker zegt valt op te maken dat hij zich met dit prae-advies niet kan vereenigen. Hier wordt voorgesteld dat dit terrein zal worden uitgegeven als bouwterrein, althans om daarvoor een voorloopig stratenplan vast te stellen. Hieruit blijkt opnieuw hoe jammer het is, dat het uitbreidingsplan, dat wij bezitten, nooit is vastgesteld was dat wel gebeurd, dan zou thans niet met enkele regels aan iets, wat in die vast stelling was begrepen, een andere bestemming kunnen worden gegeven. Wij kunnen toch niet incidenteel over dergelijke zaken beslissen; zooiets hangt te veel samen met de stad in haar geheel en met hare uitbreiding en verfraaiïng in haar geheel. Die moet men er toch bij in aanmerking nemen, wil men zich een juist oordeel vormen. Spreker hoopt dat de Raad met hem zal inzien dat het hier een zeer belangrijke kwestie geldt. Wij be hoeven van middag niet te besluiten op welke wijze dit terrein op den duur zal worden aangelegd, als sport terrein, als park of als plantsoen, indien maar niet hedenmiddag wordt besloten tot bebouwing, want d|n is het te laat. Spreker zal het hier voorloopig bij laten. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi kan, zooals zij het voorstel heeft gelezen, zich daarmee ook niet ver eenigen. Het is misschien waar dat het uitbreidingsplan als zoodanig niet is vastgesteld, maar wij hebben het toch allemaal indertijd beoordeeld en in groote lijnen goedgekeurd. Spreekster kan zich niet voorstellen waarom daar nu zoo'n voornaam stuk uitgenomen zal worden om dat straks te benutten voor bouwterrein. Dat komt haar ook te erg aan. Zij zou dit terrein ook graag houden voor park of plantsoen of sportterrein, zooals indertijd ook is vastgesteld, waarom zij graag met den heer Molenaar kan meegaan. De heer Visser zou in verband hiermee de vraag willen stellen of wij wel zoo groote behoefte hebben aan parken, enz. Wij hebben den Prinsentuin en die is leeg, die trekt niet voldoende bezoek. Spreker meent dat er in dit opzicht behoorlijk in de behoefte is voor zien en meent, in tegenstelling met den heer Molenaar, dat men niet zooveel behoefte meer heeft aan park aanleg als het voorgeslacht. Dat staat ook hiermee in verband, dat men thans veel meer gelegenheid heeft naar buiten uit te gaan dan vroeger; doordat de jonge menschen met fietsen, autobussen, enz. naar buiten gaan en op die manier in de gelegenheid zijn de bos- schen buiten te bezoeken, blijkt er niet een zoo groote behoefte meer te zijn aan parken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 3