90 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1926.
Spreker wil van deze gelegenheid nog even gebruik
maken om den heer Hofstra te antwoorden. Als hij zich
goed herinnert, is het zoo gegaan. Het was Burge
meester en Wethouders wel bekend dat Kaspersrna lief
hebber was dat er meer om gevraagd hebben is
waar, er zouden vermoedelijk op het oogenblik wel een
paar honderd komen, als men de kans had en toen
is gezegd dat Burgemeester en Wethouders van plan
waren 29.als loon vast te stellen. Dit is aan Kas
persrna meegedeeld en misschien heeft hij toen op kor
ten termijn moeten besluiten, omdat de brug moest
wippen, zoodat hij er dus niet meer met zijn superieuren
over heeft kunnen spreken. Misschien heeft hij er alleen
met zijn vrouw en eventueel met zijn kinderen over ge
sproken, misschien heeft hij het korten tijd van te
voren geweten, spreker weet dat niet, maar toen het
loon was vastgesteld, is aan Kaspersrna gevraagd: blijf
je bij je verzoek?, je bent de eenige brugwachter, die
is gevraagd en Burgemeester en Wethouders zouden er
v/el wat voor voelen, als je op die brug kwam. Burge
meester en Wethouders kunnen dus terecht spreken,
zooals zij hebben gedaan.
De heer IJ. de Vries zou graag een vraag willen stel
len, die onder deze discussies steeds bij hem naar voren
komt, ml. deze. Als wordt ingegaan op dit verzoek van
Kaspersrna waar spreker zich tegen wil verklaren op
dezelfde gronden als den vorigen keer, n.l. omdat een
overeenkomst tusschen twee personen dient te worden
gehandhaafd, tenzij er groote wijzigingen komen en er
hier alleen wordt gesproken van verhooging, omdat er
meerdere schepen passeeren, dus meerdere werkzaam
heden zijn als wij dit aannemen, dan zouden de con
sequenties zijn dat niemand van het gemeentepersoneel
meer vast loon heeft; dan zou men, als er meer werk
zaamheden waren, meer loon moeten geven, maar zou
men dat, als er minder waren, dan ook verlagen Spre
kers vraag is of, als het verzoek om verhooging van
Kaspersrna wordt aangenomen, omdat deze misschien
1000 schepen per jaar meer doorlaat en dus meer ar
beid verricht dan hij gedacht had, steeds, omdat er aan
een betrekking meer arbeid is verbonden, nu verzoeken
om verhooging, een herziening van de loonschaal moet
plaats hebben. De consequentie zal dan moeten zijn alle
betrokkenen, die minder arbeid verrichten, in loon te
verlagen. Als de Raad meent dat dit moet, wil spreker
wel verklaren dat hij daarvan een tegenstander is. Hij
meent dat, als het werk is getaxeerd op een zekere
waarde, men dan niet moet zien of er iets meer of iets
minder gebeurt en in verband daarmee niet steeds wijzi
ging moet brengen in het loon. Dat is voor spreker een
vraag bij het bepalen van zijn stem over het voorstel-
Dijkstra.
De Voorzitter: Nog een van de leden het woord over 1
het voorstel-Dijkstra? Anders stel ik voor tot stemming j
over te gaan over het voorstel-Dijkstra en, als dit wordt
verworpen, over het voorstel van Burgemeester en Wet- j
houders.
De heer Lautenbach (wethouder) is er zooeven op
een ietwat eigenaardige wijze uitgehaald, maar dat kon
niet anders. Hij zou nu nog een enkele opmerking willen
maken, die misschien niet door anderen is gemaakt,
omdat het een gesprek is geweest van spreker met den
brugwachter. Spreker heeft tot hem gezegd: Voelt U nu 1
zelf niet hoe een mal figuur U maakt; pas hebt U het
loon goed gevonden en nauwelijks bent U op de brug
of U vraagt loonsverhooging. Indien gij dat nu b.v.
deedt nadat gij er jaren op werkzaam waart geweest
en de werkzaamheden bleken dan zooveel meer dan gij
U hadt voorgesteld, dan gaf dat blijk van practisch be
leid. Maar om dit te doen vind ik dwaasheid. Zoo is het.
De beraadslagingen worden gesloten.
De Voorzitter wil het voorstel-Dijkstra in stemming
brengen.
De heer Dijkstra trekt zijn voorstel in.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 21 tegen 5 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen de heeren Van der Schoot, Cohen,
Scheltenia, IJ. de Vries, Tiemersnia, mevrouw Buisman-
Blok Wijbrandi, de heeren Van der Veen, Hooiring,
Dijkstra, Westra, Muller, Fransen, M. Molenaar, Lau
tenbach, K. de Boer, H. de Boer, Wölcken, Oosterhoff,
O. F. de Vries, Botke en Visser.
Tegen stemmen de heeren Hofstra, Koopmans,
Posthuma, B. Molenaar en Weima.
7 (Agenda no. 8). Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op het verzoek van de Leeuwarder
Bloemistenpatroonsvereeniging om een verordening in
het leven te roepen, regelende de sluiting der bloemen
winkels op Zondag enz.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij Uw besluit van 9 Maart j.l. werd om prae-advies I
in onze handen gesteld een adres met toelichting, bij
den Raad ingekomen 18 Februari 1926, van den voor- j
zitter en den secretaris der Leeuwarder Bloemisten
Patroons Vereeniging, optredende ook namens een aan
tal bloemisten en bloemenwinkeliers, gevestigd te Leeu- I
warden, die door het stellen van handteekeningen op
het adres van hunne instemming hebben blijk gegeven,
houdende verzoek een verordening in het leven te roe
pen, regelende de sluiting van bloemenwinkels en daar
mede gelijk te stellen inrichtingen in deze gemeente
gedurende de Zondagen en daarbij gelijktijdig in wer-
king te doen treden een verbod van aflevering van
bloemen, planten, bloemwerken en bloemisterijproduc
ten gedurende de Zondagen.
Het verzoek wordt ondersteund bij een aan den Raad
gericht schrijven d.d. 19 Februari 1926 van de afdeeling
Leeuwarden van de Nederlandsche Vereeniging tot be
vordering van Zondagsrust.
De behandeling van het bovengenoemde adres in onze
vergadering heeft niet kunnen leiden tot een voor de
adressanten gunstig prae-advies. Het wil ons college
voorkomen dat, waar in deze gemeente alle zaken, met
uitzondering alleen van het kappersbedrijf, op den Zon
dag desgewenscht geopend mogen zijn en de Gemeen
teraad, volgens zijn destijds uitgesproken wil, geen
algemeene winkelsluiting op dien dag wenscht, er geen
aanleiding bestaat om door een partieel verkoopverbod
aan de bloemenzaken den verkoop op Zondag te belet
ten. Van misstanden, veroorzaakt door het geopend zijn
van genoemde zaken, welke de wenschelijkheid van
sluiting zouden medebrengen, is ons, na ingesteld on
derzoek, ook bij sommige winkeliers, niet gebleken, ter
wijl ons overigens evenmin redenen bekend zijn die een
sluiting, als hierbedoeld, eischen. Het door adressanten
beoogde doel kan, nu blijkbaar slechts enkele winkeliers
niet genegen zijn aan den sluitingsmaatregel mede te
werken, bijna geheel worden bereikt door vrijwillige
sluiting. Wij zijn dan ook van meening dat bij dezen
stand van zaken niet moet worden overgegaan tot in
voering van het gevraagde verkoopverbod, te meer niet,
waar, indien de overheidsbemoeiing zich tot het in het
leven roepen van verbodsbepalingen voor den Zondag
voor dergelijke winkels gaat uitstrekken, de consequen
tie zou medebrengen, dat meerdere zaken er onder
zouden moeten vallen.
Wij hebben derhalve de eer U voor te stellen te be
sluiten
a. het verzoek van den voorzitter en den secretaris
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1926. 91
der Leeuwarder Bloemisten Patroons Vereeniging af te
wijzen;
b. aan de afdeeling Leeuwarden van de Neder
landsche Vereeniging tot bevordering van Zondagsrust
te berichten dat op haar schrijven is gelet.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Westra heeft zich oorspronkelijk ten opzichte
van deze zaak gesteld op hetzelfde standpunt als Bur
gemeester en Wethouders, althans hij kwam tot dezelfde
conclusie, n.l. dat dit verzoek niet behoefde te worden
toegestaan en wel op deze gronden ten eerste, dat de
Zondagssluiting reeds een feit is onder deze branche
en dus niet noodig is, ten tweede, omdat een dergelijke
verordening niet noodig zou zijn op grond van het chris
telijk beginsel of op grond dat daarmee de Zondagsrust
en de Zondagsheiliging zou worden bevorderd. Spreker
was van meening dat dit niet het geval zou zijn, omdat
degenen, die om de Zondagsheiliging willen sluiten,
daartoe volkomen de gelegenheid hebben, zonder schade
te doen aan hun zaak, juist omdat de sluiting zoo alge
meen is. In zooverre als door deze verordening een ver
dere Zondagsrust zou worden bevorderd, zou daardoor
dus toch niet een verdere Zondagsheiliging worden be
vorderd en kwam bij deze verordening het christelijk
beginsel niet te pas.
Spreker heeft toen hetzelfde gedaan wat Burgemees
ter en Wethouders hebben gedaan; hij heeft ook met
enkele winkeliers over deze aangelegenheid gesproken,
maar het is hem anders gegaan dan Burgemeester en
Wethouders en hij is daardoor eenigszins van meening
veranderd. Hij is toen tot de conclusie gekomen dat er
tóch wel eenigen grond is een verordening aan te nemen
en wel, omdat men, behalve met de bloemisten onder
ling, ook te maken heeft met het publiek. Het is een feit
dat het publick zich wil redden en dat het soms de
bloemistenpatroons of de bloemenwinkeliers prest, hem
op Zondag te bedienen, het komt voor dat bij feesten,
enz., wordt gevraagd op Zondag bloemen af te leveren
en het is een feit dat het op die wijze eigenlijk niet
meer de vraag is of de zaken gesloten zijn, maar op
welke wijze ze gesloten zijn, d. w. z. of de menschen
toch niet nog worden bediend. Dat is toch werkelijk
een beetje moeilijk en een beetje bezwaarlijk. Als de
winkelier den enkelen keer, dat dit voorkomt, kan zeg
gen: het is mij verboden, krijgt hij een ander standpunt
tegenover het publiek dan wanneer hij zegt: wij zijn dat
met elkaar overeengekomen, want het publiek be
schouwt dat dan als een onwelwillende houding en als
de eene of andere winkelier daaraan tegemoet wil ko
men, krijgt die een zekere voorsprong in de concur
rentie. Dat blijkt uit gevallen, die in de practijk zijn
voorgekomen. De menschen zullen als ruggesteun een
verordening achter zich moeten hebben; de toestand zelf
zal daar niet veel door veranderen, maar de houding
van de bloemisten verandert tegenover het publiek.
De sluiting wordt gevraagd door vrijwel alle betrok
kenen, wel niet absoluut door alle betrokkenen, maar
al zouden allen het wenschen dan zou het om dezelfde
reden nóg gewenscht zijn dat de sluiting in een veror
dening werd vastgelegd, omdat de menschen dan tegen
over het publiek in een andere positie komen.
Op die gronden is spreker eenigszins van meening
veranderd en op die gronden zou hij deze verordening
aan de menschen willen geven.
Zooeven heeft spreker opgemerkt dat van de tafel van
Burgemeester en Wethouders mededeeling is gedaan
van een nog ingekomen verzoek om de verordening wel
toe te staan en toen is door een enkele opmerking of
een enkel gebaar aangetoond dat er in den Raad eenig
bezwaar was tegen een partieele regeling. Spreker ge
looft dat daartegen niet zoo'n bezwaar behoeft te be
staan. In de eerste plaats is hier al een precedent, dat
ook is genoemd in den raadsbrief; er bestaat ook een
partieele regeling voor het kappers- en barbiersbedrijf,
zoodat het dus op dien grond geen bezwaar oplevert
een partieele regeling te treffen. Maar verder gelooft
spreker dat het geheel in de lijn ligt van hetgeen wij
op het gebied van de sluitingsbeweging en in het al
gemeen van het ingrijpen door de Overheid in het eco
nomisch leven hebben ondervonden, dat men niet te
veel moet generaliseeren, maar regelingen moet treffen
voor ieder bedrijf, waardoor men een veel soepeler toe
stand krijgt en een zich gemakkelijker aanpassen bij de
eischen van het economisch leven. Spreker meent dus
dat er geen bezwaar is tegen een partieele regeling,
wat hem er toe deed overhellen tegen dit prae-advies te
zullen stemmen en er voor te zijn dat een dergelijke
verordening in werking wordt gesteld.
Den heer Weima heeft dit prae-advies teleurgesteld.
Hij had eigenlijk verwacht dat dit gunstig zou wezen
voor de betrokken bloemisten, maar het tegendeel blijkt
waar te zijn. Dit heeft hem eigenlijk ten zeerste ver
baasd, nu de kwestie zoo is dat de vereeniging van
bloemisten spreker heeft dat na informatie van de
menschen gehoord eerder heeft geprobeerd een
Zondagssluiting tot stand te brengen. Dat is een mis
lukking geworden en nu voor de tweede maal zal het
weer een mislukking moeten worden, omdat er één is
die het absoluut niet wenscht. Spreker is er van over
tuigd dat de vereeniging van bloemisten op een ge
meentelijke verordening niet gesteld zoude zijn, als zij
het daar inderdaad buiten kon stellen, maar waar nu
een- en andermaal is gebleken dat het particulier ini
tiatief te kort schiet, komt zij bij den gemeenteraad
om hulp.
Spreker onderstreept ten volle, wat zoo juist door den
heer Westra is gezegd. De eene man, die nu weigert,
zal misschien niet tegen een verordening van gemeente
wege zijn; hij weigert juist, omdat het onderling van
de leden uitgaat en hij blijft er tegen, omdat hij het
niet vertrouwt en de regeling niet duurzaam vindt.
Aan de hand van het prae-advies wenscht spreker
enkele opmerkingen te maken en wel in de eerste plaats,
dat men de bloemenwinkeliers niet moet vergelijken
met andere winkeliers. Het is heel goed bekend dat in
de bloemenwinkels op Zondag gemakkelijker wordt
gekocht dan in andere winkels. Spreker is van meening
dat er heel veel winkels zijn, die op Zondag sluiten
omdat hun artikel toch niet op Zondag wordt gekocht
ook zijn er wier winkel tegelijk werkplaats is en juist
die winkels zullen, met name voor het personeel, de
Zondagssluiting hebben. Spreker betreurt het ten zeerste
dat men dit niet heeft bij de bloemisten. Het komt hem
voor dat juist in dit vak lang gewerkt wordt; niet spe
ciaal in den winkel, maar bij en naast den winkel, het
personeel en de patroon moeten tot laat werken en
eventueel 's Zondags ook, omdat dit bedrijf buiten de
arbeidswet valt. Daarom gelooft spreker dat men be
hoefte heeft aan deze Zondagssluiting. Daarvan wordt
geen gewag gemaakt in dit prae-advies; spreker meent
echter dat het zeer belangrijk was hierop te wijzen,
omdat het hier betreft een ongunstige uitzondering, die
de bloemisten treft.
Er staat in dit prae-advies, dat men zich niet moet
begeven op dit pad. Men heeft dat echter al gedaan; er
is al een uitzondering gemaakt voor de kappers en spr.
gelooft dat men daarvan geen spijt zal hebben, althans
de kappers niet. Maar spreker herinnert zich toch ook
dat voor enkele jaren, toen een verordening is ingevoerd,
de gemoederen in onrust raakten bij vele winkeliers,
die echter nu blij zullen wezen met de verordening op
de winkelsluiting. De Voorzitter zal even goed weten als
spreker dat die sluiting nooit mogelijk was geweest
door het particulier initiatief. En als men nu nog eens
een enquête ging houden onder de kappers, zou wel
blijken, dat zij dankbaar zouden wezen voor het bestaan
van de verordening.
Zoo zal het ook hiermee gaan. Spreker is er van over-