92 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1926.
tuigd dat men er een goed werk mee zal doen en boven
dien in het algemeen aan de Zondagsrust zal tegemoet
komen, niet alleen voor den patroon, maar ook voor de
arbeiders, die toch zeker ook gaarne een rustdag zulen
hebben. Daarom zou spreker het ten zeerste toe
juichen, wanneer dit prae-advies met overgroote meer
derheid van stemmen werd verworpen en aan het ver
zoek van de bloemisten werd tegemoet gekomen.
De heer Van der Schoot kan in hoofdzaak onder
schrijven wat de heer Weima heeft gezegd, maar zou
er op willen wijzen dat in het prae-advies ook staat
aangehaald de zaak van de kappers. Maar toen de kap
pers indertijd getracht hebben vrijwillig te sluiten en zij
dit niet hebben kunnen bereiken, omdat 2 of 3 niet wil
den meewerken, zijn zij, toen zij dus zelf niet hebben
gekund, bij den Raad gekomen en heeft deze een veror
dening aangenomen en is daarmee de kappers ter wille
geweest. Spreker beschouwt deze zaak precies zoo; de
bloemisten kunnen het vrijwillig niet bereiken, omdat
een paar niet willen meewerken. Het is hier dus het
zelfde geval als bij de kappers, zij zeggen: helpt ons,
omdat wij het zelf niet kunnen bereiken. Het komt spr.
voor dat het ook met de anderen zoo moet worden; help
de menschen en hunne gezinnen om dat te bereiken, op
dat ieder zijn rustdag krijgt.
De heer Muller zou hierover ook een paar woorden
willen zeggen, maar zal kort zijn, omdat de heeren van
den overkant deze zaak reeds op een zoodanige wijze
hebben verdedigd of het voorstel van Burgemeester en
Wethouders hebben bestreden, dat spreker daarover
gevoegelijk kort kan zijn.
Spreker meent dat het verstandig zal zijn dit prae-
advies te verwerpen. Hij is geen voorstander van alge-
meene Zondagssluiting, maar hij ziet deze kwestie
eenigszins anders. Waar de overgroote meerderheid van
de belanghebbenden dit wenscht, maar zij, zooals de
heer Weima terecht heeft opgemerkt, de steun van de
verordening noodig heeft, waarom zou men dezen men
schen, die dat zoo graag willen, die steun dan niet
geven? Anders toch, als wij dien niet geven, bestaat de
mogelijkheid dat vandaag door Jan en morgen door Piet
het heele stelsel van de Zondagsrust, die mogelijk is
en waardoor niemand een stukje brood minder zal krij
gen, verloren gaat. Op grond daarvan had men dan ook
mogen verwachten dat het prae-advies anders zou
luiden spreker had nooit verwacht dat een dergelijk
advies van Burgemeester en Wethouders zou komen.
Op grond van het feit als spreker tenminste goed is
ingelicht dat er maar één is, wien het niet aanstond
om mee te werken, hadden wij een ander prae-advies
mogen verwachten, maar dit ligt er nu. Spreker hoopt
clat de Raad het zal verwerpen en Burgemeester en
Wethouders opdracht zal geven een verordening samen
te stellen.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi wil haar ver
wondering uitspreken dat hierover geen adviezen zijn
gevraagd aan de middenstandsorganisaties. Zij meent
clat dit punt daarvoor wel in aanmerking kwam.
De Voorzitter zou zeggen dat bij deze zaak twee
kwesties aan de orde komen; de Zondagssluiting, om
dat het Zondag is en de kwestie van het verkoopen in
het algemeen op Zondag, om daartoe al of niet het recht
te geven.
De kwestie van de Zondagsrust wil spreker hier
buiten beschouwing laten, maar aan den anderen kant
wordt de sluiting verdedigd op grond dat de belang
hebbenden hier het verzoek doen op één na en dat men
die eene moet dwingen, waar het particulier initiatief
te kort schiet. Spreker houdt er niet van dergelijke ver
ordeningen te maken, omdat het bedoelt ten opzichte
van één onwillige, waarmee men te kort schiet, een
dergelijke verordening in het leven te roepen. Spreker
gelooft niet dat dit oorspronkelijk de bedoeling is van
het maken van gemeentelijke verordeningen en derge
lijke.
Er is gezegd: hier vraagt men het, maar als men dit
doet, waarom zou men het dan niet doen voor zaken
in mode-artikelen en voor andere winkels, waarom zou
men die dan niet sluiten, als men het vroeg
Zeker, als men het vraagt op grond van de Zondags
rust, als men op het standpunt staat „De Overheid,
en dus ook de gemeentelijke Overheid, heeft, als diena
resse Gods, Sabbathsheiliging voor te staan en te be
vorderen", dan zegt men: alles dicht, dat is natuurlijk,
maar over dat standpunt wil spreker niet verder spre
ken en daar is ook niet verder over te spreken. Spreker
staat niet op dat standpunt, hij spreekt dus hier niet
tegen degenen die op dat standpunt staan, maar hij
spreekt tegen hen die óók niet op dat standpunt staan.
Als men de kappers- en bloemenwinkels dicht wil doen,
maar de mode-winkels en de vischwinkels enz. niet
niet omdat men des Zondags niets meer mag doen, spr.
herhaalt dat hij tegen de menschen, die op dat stand
punt staan, niet spreekt
De heer Muller: Dus met de linkerzij
De Voorzitter m. a. w. ik spreek met de linker
zijde en dan zie ik niet in, waarom zou men die winkels
niet sluiten, zoodra zij het vragen? Is de gemeenteraad
er dan om af te wachten? Indien iets werkelijk goed is,
dan wacht je niet af tot het gevraagd wordt, maar dan
doe je het, daarvoor ben je dan ten slotte de „vroede
vaderen". Als men staat op het standpunt van de Zon
dagsrust, kan spreker zich begrijpen, dat men deze ver
ordening wenscht, maar als men dezen weg op gaat
zullen er steeds meer bij komen en waar blijven wij dan,
als wij op het standpunt staan dat het niet noodig is
De heer Muller wil opmerken dat de Voorzitter nu
zegt: wij moeten niet volgen, maar dat hij, als men hier
maar 2 bloemisten had, die het vroegen, met hetzelfde
pleizier zou hebben gezegd: de heeren wenschen het
zelf niet en daarom moeten wij het maar niet doen. Op
grond daarvan ziet spreker niet een sterk verband en
houdt hij zich aan het standpunt: de menschen willen
het graag en daarom moet er een verordening komen.
Spreker ziet de zaak niet principieel, maar wil het
alleen op grond van het feit, dat de overgroote meer
derheid van de menschen zelf het wenscht, maar daarbij
de steun van de verordening noodig heeft. Als er mor
gen een ander komt die ook dien steun noodig heeft en
het strijdt niet met de belangen van de gemeenschap,
dan zou spreker er voor zijn clat men ook dat toestond.
De Voorzitter zou dan deze vraag willen stellen: als
het aantal bloemisten, dat wil sluiten, in de minderheid
komt en 's Zondags wél weer open wil, trekt U dan
de verordening weer in? Dat is toch het logisch gevolg
dan.
De heer Muller: Neen, dat zou te gek zijn.
De heer K. de Boer Ik niet
De Voorzitter zou willen voorstellen de discussies te
sluiten. Spreker vraagt of een van de leden het woord
wenscht over zijn voorstel tot sluiting der discussies.
De heer Visser: Over het voorstel van Burgemeester
en Wethouders.
De Voorzitter: Dat behoeft niet verder te worden toe
gelicht.
De heer Visser zou graag één minuut willen hebben
om te motiveeren, waarom hij niet met het verzoek mee
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1926.
gaat. Hij is voor Zondagsrust, maar hij verwondert zich
dat deze zaak niet principieel aan de orde is gesteld.
Spreker zou het principe even willen bekijken. Z. i. moet
de Raad óf deze zaak ongemoeid laten óf principieel,
als Raad, een algenreene Zondagsrust invoeren en niet
alleen de verkoop van bloemen verbieden maar dat alle
verkoopen verboden is en alle winkels gesloten moeten
zijn. Dat is nu niet zoo en daarom gaat spreker met
deze partieele regeling niet mee. Als aan de orde komt
een algeheele sluiting, wil hij daar nog wel eens over
praten; het mag misschien verwondering wekken, om
dat misschien zal worden gedacht: dat is een man van
rechts, die zal er we) in meegaan, maar principieel gaat
spreker in een partieele regeling niet mee.
De heer Van der Veen zou uit hetzelfde vaatje willen
tappen als de heer Visser. Spreker vraagt het woord,
omdat ook van den anderen kant is gezegd, dat men
dit nu moet toestaan met het oog op bescherming van
allerlei menschen, die arbeid verrichten en voor wie de
Arbeidswet niet voorziet. Als die wet echter niet ver
genoeg gaat voor allen, die arbeid verrichten, is het de
taak van alle politieke partijen niet in den gemeen
teraad maar in het Parlement te zorgen, dat die wet
beter wordt samengesteld; daar hebben wij ons in onze
gemeente in zooverre niet druk over te maken.
Voor bijna alle menschen of toch zeker voor heele
groote groepen van menschen is het alleen mogelijk
zich uit te leven op Zondag. Het mag waar zijn dat een
groot deel van de Leeuwarder ingezetenen zich pas uit
leeft, wanneer zij naar de kerk gaan of rust nemen, er
zijn toch ook menschen, die zich op een andere manier
willen uitleven, als zij een vrijen dag hebben. Spreker
is niet gewend om naar de kerk te gaan en hij zou ook
niet graag willen dat hun, die pleizier vinden in uitgaan,
dat werd benomen. Hij stelt zich voor dat dezelfden,
die met ondersteuning van het verzoek komen tot win
kelsluiting, straks in een nader verzoek zullen vragen
alle winkels te sluiten en dat die menschen ook zouden
willen: geen autobussen en sporen meer op Zondag en
geen parken meer open, opdat de Zondag voor allen een
volstrekte rustdag wordt. Als dat het standpunt is, waar
men heen wil, wil spreker dat met het prae-advies be
strijden, omdat dit zelfde verzoek dan een stuk is van
wat spreker zou willen noemen „het dood zijn op
Zondag", behalve dan het gevolg geven aan het kerk-
gaan. Hij gelooft dat het te ver zou gaan dat als plicht
op te leggen aan degenen, die daar niet van gediend
zijn.
Als men van christelijke richting is, laat men dan
doen wat de Israëlieten doen; die vragen ook niet om
een verordening, maar als het Sabbath is sluiten zij hun
zaak, zonder te vragen wat anderen doen en zonder
daarmee iemand geweld aan te doen. Daarom zal spr.
voor het prae-advies stemmen.
De heer K. de Boer wil deze opmerking maken, dat
hij deze kwestie enkel ziet als een kwestie van arbeids
wetgeving op zeer beperkt terrein. Hij is het absoluut
niet met den laatsten spreker eens, dat deze kwestie in
het Parlement moet worden behandeld; hij ziet de mo
gelijkheid niet, dat dit daar zoo voor alle bedrijven kan
worden doorgevoerd en hij gelooft zeer zeker dat het
op het terrein van de gemeentelijke wetgeving ligt om
dergelijke zaken te regelen. De Zondagsheiliging be
hoeven wij in een verordening niet te regelen, die regelt
ieder voor zichzelf.
De heer Posthuma merkt op dat door verschillende
sprekers het prae-advies is bestreden en dat hij niet
voornemens was, over deze zaak te spreken. Nu is er
gezegd dat niemand van de sprekers het principe van
de Zondagsheiliging naar voren heeft gebracht; spreker
had gedacht dat dit bij deze aangelegenheid zeer tac
tisch was, dat kon gevoeglijk achterwege blijven. De
Voorzitter heeft dat echter wél naar voren gebracht; er
schijnt op het laatste oogenblik een brief te zijn binnen
gekomen, waarvan wij den inhoud niet kennen en waar
van wij alleen mededeeling hebben gekregen spreker
zegt dat niet als verwijt, omdat den Raad wel is aan
geboden van den inhoud kennis te nemen waar iets
dergelijks in staat en nu zegt de Voorzitter: met die
menschen spreek ik niet. De Voorzitter houde het mij
ten goede, aldus spreker, maar daar protesteer ik tegen;
ik verklaar hier uitdrukkelijk dat ik niet alleen tegen zal
stemmen om de Zondagsrust maar ook om de Zondags
heiliging te bevorderen en ik zeg dat uitdrukkelijk als
protest tegen de woorden van den Voorzitter.
De Voorzitter Een klein tegenprotest. Als U den
inhoud van dezen brief niet kent, wil ik opmerken dat
de Raad dien ook niet heeft willen hooren. Verder heb
ik niet gezegd: „met die menschen spreek ik niet,"
integendeel, ik spreek graag met hen maar: „tegen
die menschen spreek ik niet", d. w. z. tegen hun argu
menten spreek ik niet. Als U dat niet kunt snappen, zal
ik mij voortaan duidelijker moeten uitdrukken; ik schijn
niet duidelijk genoeg voor sommige raadsleden te zijn.
Ik sprak niet tegen de rechterzijde, omdat de argumen
ten van die zijde niet zijn te bestrijden; als men gelooft,
dan gelooft men dat. Ik zal er voortaan aan denken dat
ik mij duidelijker uitdruk, opdat geen raadsleden meer
bokken zullen schieten.
De beraadslagingen worden gesloten.
De heer Fransen heeft intusschen de vergadering
verlaten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 19 tegen 6 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren M. Molenaar, Lautenbach,
K. de Boer, H. de Boer, O. F. de Vries, B. Molenaar,
Weima, Botke, Van der Schoot, Scheltema, IJ. de Vries,
Hofstra, Tiemersma, Hooiring, Koopmans, Dijkstra,
Westra, Muller en Posthuma.
Vóór stemmen: de heeren Wölcken, Oosterhoff, Vis
ser, Cohen, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi en de
heer Van der Veen.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade
ring door den Voorzitter gesloten.