96 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Juni 1926. sub c in die sub b uitkomt, den naam van Delistraat e. aan de straat, loopende van de Javastraat naar de straat sub b en vormende het westelijk verlengde van de Sumatrastraat, mede den naam van Sumatra- straat f. aan de onmiddellijk ten oosten van en evenwijdig aan den Weg naar Cambuur loopende verbindings straat tusschen die sub a en het Noordvliet, den naam van Lombokstraat g. aan de onmiddellijk ten oosten van en evenwijdig aan die sub loopende verbindingsstraat tusschen die sub a en c den naam van Balidwarsstraat h. aan de onmiddellijk ten oosten van en evenwijdig aan die sub b loopende verbindingsstraat tusschen die sub a en d, den naam van te Dclidwarsstraat i. aan de ten oosten van en evenwijdig aan die sub h loopende verbindingsstraat tusschen de straten sub a en d den naam van 2e Delidwarsstraat j. aan de uit het midden van die sub e zuidwaarts loopende straat, den naam van Billitonstraat II. in verband met het besluit sub I hebben inge trokken de plaatselijke benaming Tichelstraat voorzoo ver betreft het noord-zuid loopende gedeelte, aanvan gende bij het Noordvliet. 8. dat het voornemen bestaat de tweede raadsver gadering in deze maand in plaats van op den 22 Juni e.k., uit te schrijven op den 29en d.a.v. De mededeelingen sub 7 en 8 worden voor kennis geving aangenomen. II. de Voorzitter kan den Raad nog mededeelen dat van het raadslid, den heer L. Dijkstra, het volgende voorstel is ingekomen „Ondergeteekende stelt voor als gemeente lid te worden van het Congres der N. C. A.-commissie voor Alcoholbestrijding bij het snelverkeer en tevens een afgevaardigde aan te wijzen." Spreker zegt dat, als de Raad daartegen geen bezwaar heeft, hij ook geen bezwaar heeft om na afhandeling van de agenda dit voorstel in behandeling te nemen' De Raad maakt hiertegen geen bezwaar. III. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. 1 (Agenda no. 2.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan Th. en D. Kamsma vergunning te verleenen tot demping der sloot aan den Stienserweg W.Z. voor hun aldaar gelegen bouwterrein. Dit voorstel luidt als volgt Aan Th. en D. Kamsma, beiden alhier, is vergunning verleend tot het bouwen van vier woonhuizen aan den Stienserweg op de perceelen kadastraal bekend onder scheidenlijk sectie D. nos. 1790 en 1791. Alvorens de bouwplannen kunnen worden uitgevoerd, moet de vóór de perceelen liggende sloot worden gedempt, waartoe door Uwe Vergadering vergunning moet worden verleend. Op deze demping zullen van toepassing zijn de voor waarden, vastgesteld bij Uw besluit van 14 November 1922 no. 484r/312, met uitzondering van de voorwaarde vermeld sub 5, waarbij geëischt wordt, dat ter hoogte van Friesch Zomerpeil een duiker moet worden gelegd, welke voorwaarde kan worden weggelaten, daar door de ontworpen dammen geen verbinding tusschen sloot- gedeelten behoeft te worden onderhouden. Over het zuidelijk gedeelte van laatstgenoemd perceel is een straat ontworpen, zoodat het wenschelijk is dat de gemeente ook de beschikking krijgt over den daarvoor benoodigden strook grond. Deze strook zouden wij, zoolang niet tot straataanleg wordt overgegaan, be langhebbenden in bruikleen willen afstaan. Wij geven U alzoo in overweging te besluiten I. aan Th. en D. Kamsma, alhier, vergunning te ver leenen tot het dempen van de sloot vóór hunne per ceelen aan den Stienserweg, kadastraal bekend sectie D nos. 1790 en 1791, ter lengte van de volle breedte van die perceelen, op de voorwaarden vermeld in het raadsbesluit van 14 November 1922 no. 484R/312, met uitzondering van de 5e voorwaarde, met bepaling dat de voortuin 7 M. diep wordt en in de daarin onder 2 genoemde overdracht tevens wordt begrepen de voor straataanleg benoodigde strook ten zuiden van den zuidelijken gevel van het meest zuidelijk ontworpen woonhuis en van het verlengde van die gevellijn naar den Stienserweg II. de onder I bedoelde strook aan Th. en D. Kamsma, voornoemd, en hunne rechtverkrijgenden tot het tijdstip waarop deze grond voor straataanleg noodig zal zijn, tegen een recognitie van 0.25 per jaar, in bruikleen af te staan, onder bepaling dat deze recog nitie jaarlijks voor 1 October, voor het eerst voor 1 October 1926, ten kantore van den boekhouder van de gemeentewerken moet worden betaald. 2 (Agenda no. 3). Voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende de uitkeering van bedragen ingevolge artikel 100 der Lager-Onderwijswet 1920 over 1924 aan besturen van schoolvereenigingen. Dit voorstel luidt als volgt Ingevolge artikel 12 van het Koninklijk besluit van 4 September 1923 (Staatsblad no. 432) zijn aan U ingezonden aanvragen om vergoeding over het jaar 1924 als bedoeld bij artikel 100 der Lager Onderwijswet 1920 door a. de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs alhier voor hare scholen gevestigd aan de Margaretha de Heerstraat no. 1 en Leeuwrikstraat no. 10; b. het bestuur van het St. Lucia-Gesticht, gevestigd te Rotterdam, voor de school Groote Kerkstraat no. 89 (Roomsch-Katholieke Meisjesschool) c. de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging voor hare school gevestigd aan de Druifstreek no. 72; d. de Leeuwarder Schoolvereeniging voor hare scholen aan de St. Anthonystraat no. 4 en het Raad huisplein no. 25. Aangehaald artikel 100 luidt als volgt „1. Indien in eene gemeente aan eene openbare school meer onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal, waarvan de jaarwedden door het Rijk aan de gemeente worden vergoed, heeft het bestuur eener, naar de onder scheidingen van artikel 3, tweede en vierde lid, overeen komstige bijzondere school in die gemeente aanspraak op vergoeding uit de gemeentekas van de jaarwedden en wedden van een, met betrekking tot het aantal leer lingen aan elke dier scholen, evenredig aantal aan die scholen verbonden onderwijzers boven het aantal, waarvan de jaarwedden en wedden door het Rijk aan dat bestuur worden vergoed. Grondslag der berekening is het gemiddeld aantal leerlingen per onderwijzer aan de gezamenlijke overeenkomstige openbare scholen. 2. Deze vergoeding uit de gemeentekas wordt aan het bestuur der bijzondere school uitgekeerd over het tijdvak, gedurende hetwelk aan de openbare school meer onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal, waarvan de jaarwedden door het Rijk aan de gemeente worden vergoed, en tot twee jaren daarna. 3. Binnen dertig vrije dagen, nadat de beslissing van den gemeenteraad op een verzoek om de in dit artikel bedoelde vergoeding ter kennis is gebracht van het schoolbestuur, kan dit bestuur daarvan in beroep komen bij Gedeputeerde Staten. Het bedrag, waarop het be Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Juni 1926. 97 stuur aanspraak kan maken, wordt alsdan door Gede puteerde Staten vastgesteld." Uit de verwijzing bij het eerste lid naar het tweede en vierde lid van artikel 3 blijkt dat met twee soorten van scholen rekening moet worden gehouden, n.l. scholen voor gewoon lager onderwijs, waartoe ook de scholen behooren waar uitsluitend het 7e en 8e leerjaar worden onderwezen en scholen voor uitgebreid lager onderwijs. Zooals verder uit dat eerste lid blijkt, is grondslag der berekening het gemiddeld aantal leerlingen per onderwijzer aan de gezamenlijke overeenkomstige open bare scholen. Volgens het bepaalde bij het 4e lid van artikel 193 der Lager Onderwijswet 1920 moet voor de berekening van het aantal leerlingen gevolgd worden het 6e en 7e lid van artikel 28 dier wet. Dit aantal bedroeg over 1923 a. aan de scholen voor gewoon lager onderwijs 3995 b. aan de school voor uitgebreid lager onderwijs 2231/4, terwijl het gemiddeld aantal aan die scholen over 1924 werkzaam geweest zijnde onderwijzers(essen) onderscheidenlijk 115 en 12 bedroeg. Het bij het eerste lid van meeraangehaald artikel 100 bedoeld gemiddeld aantal leerlingen per onderwijzer bedroeg derhalve aan 1. de scholen voor gewoon lager onderwijs 3995 115 34.739 2. de school voor uitgebreid lager onderwijs 223(4 12 18.604. Gebleken is dat het gemiddeld aantal leerlingen in 1923 bedroeg aan a. de school van de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. I (school voor gewoon lager onderwijs) 280; b. de school van de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs aan de Leeuwrikstraat no. 10 (school voor gewoon lager onderwijs)278'4; c. de Roomsch-Katholieke meisjesschool aan de Groote Kerkstraat no. 89 (school voor gewoon lager onderwijs)202; d. de school van de Leeuwarder Schoolvereeniging aan de St. Anthonystraat no. 4 (school voor gewoon lager onderwijs)182; e. de school van de Leeuwarder Schoolvereeniging aan het Raadhuisplein no. 25 (school voor gewoon lager onderwijs)168; de school van de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging aan de Druifstreek no. 72) school voor gewoon lager onderwijs)193(4- Het bestuur van de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs vraagt voor de school voor gewoon lager onderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. 1 eene vergoeding van 187.50. Uit de bij het betrekkelijk verzoek overgelegde bescheiden blijkt dat deze school in 1924 van het Rijk de jaarwedden van 8 leerkrachten vergoed heeft gekregen over de tijdvakken van 1 Januari tot en met 29 Februari en 23 Juni tot en met 30 Novem ber en van 7 leerkrachten over de tijdvakken van 1 Maart tot en met 22 Juni en 1 tot en met 31 December. De jaarwedde van één onderwijzer van 1 tot en met 31 December 1924 wordt daarom van de gemeente gevraagd. Hierbij wordt opgemerkt dat over het tijdvak van 1 Maart tot en met 22 Juni slechts 7 leerkrachten aan de school waren verbonden. Het gemiddeld aantal leerlingen aan deze school over 1923 bedroeg 280. 280 34.739 8.0601. Het school bestuur heeft dus over het geheele jaar 1924 recht op de vergoeding van 8 leerkrachten, zoodat het aange vraagde bedrag kan worden toegestaan. Het komt ons wenschelijk voor, uitkomsten met een fractie, af te ronden naar de vrijwel algemeen gebruikelijke methode voor den halven cent, een wijze van berekening, welke bovendien parallel loopt met die, bedoeld bij het 10e lid van art. 101 der wet. De school voor gewoon lager onderwijs van de Ver eeniging voor Christelijk Schoolonderwijs aan de Leeuw rikstraat telde 278(4 leerlingen. Aanspraak zou dus kunnen worden gemaakt op 278(4 34.739 8.0169 leerkrachten. Deze school heeft over 1924 van het Rijk de jaarwedden van zeven onderwijzers vergoed gekre gen gedurende het tijdvak 1 Januari tot en met 25 Juni en zes van 26 Juni tot en met 31 December, zoodat het schoolbestuur van de gemeente vergoeding van de jaar wedde van twee leerkrachten vraagt over de tijdvakken 1 Augustus tot en met 31 December en 1 September tot en met 31 December. Deze leerkrachten zijn, behalve die waarvan de jaarwedden door het Rijk zijn vergoed, inderdaad werkzaam geweest. Het bedrag van de uit te keeren vergoeding bedraagt volgens opgave van het schoolbestuur 1840.83, welk bedrag terecht ten laste der gemeente kan worden gebracht. De Roomsch-Katholieke meisjesschool in de Groote Kerkstraat telde 202 leerlingen, zoodat aanspraak kan worden gemaakt op 202 34.739 5.814 leerkrachten of afgerond 6. Deze school heeft van het Rijk de jaar wedden van zes onderwijzeressen vergoed gekregen, zooclat hier geen omstandigheden aanwezig zijn voor eene gemeentelijke uitkeering. Aangevraagd wordt evenwel een bedrag van 1737.83 jaarwedde voor twee leerkrachten resp. over de tijdvakken 1 Januari tot en met 26 Juni en 27 Juni tot en met 31 December. Het tweede lid van art. 100 is evenmin op deze school van toepassing. De jongensschool van de Leeuwarder Schoolvereeni ging aan de St. Anthonystraat telde 182 leerlingen. Aanspraak kan derhalve worden gemaakt op 182 34.739 5.239 of afgerond 5 leerkrachten. Voor deze school zijn door het Rijk de jaarwedden van vijf onder wijzers vergoed, zoodat het schoolbestuur geen recht zou hebben op eene gemeentelijke vergoeding, ware het niet dat het meergenoemde 2e lid van art. 100 hier de mogelijkheid opent voor de vergoeding van één leer kracht (over 1923 heeft het bestuur de gemeentelijke vergoeding ontvangen voor één onderwijzer). In afwij king van de aanvrage van het schoolbestuur, dat de vergoeding van twee leerkrachten vraagt, dient deze vergoeding te worden vastgesteld op een bedrag van 1485.d. i. de jaarwedde van één onderwijzer. De meisjesschool aan het Raadhuisplein van dezelfde vereeniging telde 168 leerlingen, weshalve op 168 34.739 4.836 of 5 leerkrachten aanspraak kan worden gemaakt. Ten behoeve van deze school zijn door het Rijk de jaarwedden van vijj onderwijzeressen vergoed, zoodat dus ook hier geen redenen bestaan voor eene gemeentelijke uitkeering. Het bestuur vraagt 2482.58 aan jaarwedden voor diverse leerkrachten over ver schillende tijdvakken. Aangezien ook het tweede lid van art. 100 niet kan worden toegepast, heeft deze school geen recht op eenige vergoeding uit de gemeentekas. De school voor gewoon lager onderwijs van de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging aan de Druifstreek no. 72 telde 193(4 leerlingen. Aanspraak kan derhalve worden gemaakt op 193(4 34.739 5.570, dus meer dan 5(4 is 6 leerkrachten. Voor deze school zijn door het Rijk de jaarwedden van vijf onder wijzers vergoed, zoodat door het schoolbestuur de ver goeding van jaarwedde van een (6e) onderwijzer wordt gevraagd, die werkzaam is geweest van 17 Mei tot en met 31 December. Het daarvoor aangevraagde bedrag van 1026.62 zal alzoo uitgekeerd moeten worden. Opgemerkt wordt nog dat, voor zoover uit de stukken is na te gaan, de gevraagde bedragen overigens als juist kunnen worden aangemerkt. Onder overlegging van de betrekkelijke stukken heb ben wij de eer U ingevolge artikel 100 der Lager Onder wijswet 1920 voor te stellen te besluiten A. over het jaar 1924 uit te keeren aan I. het bestuur van de Vereeniging voor Christelijk

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 2