142 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juli 1926.
vaste om. Maar om uit de gewone kasmiddelen een
tijdelijke leening om te zetten in een vaste, gaat niet en
spreker begrijpt dan ook de redeneering van den lieer
Westra niet best.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
15 (Mededeelingen sub 8). Voorstel van Burge
meester en Wethouders tot wijziging van de verorde
ningen tot heffing en op de invordering van een be
lasting naar het inkomen, in verband met door de
Kroon gemaakte bezwaren (bijl. no. 11 van 1926).
De heer Beekhuis (wethouder) merkt op dat de Raad
den llen Mei deze verordeningen heeft vastgesteld en
dat daarin ook voorkwam art. 16, luidende
„Overeenkomstig de bepalingen der Wet van 13
Januari 1922, Staatsblad no. 9, kunnen voorloopige
aanslagen worden opgelegd."
Die verordeningen zijn toen opgezonden en zonder op
merkingen door Gedeputeerde Staten aan de Kroon
doorgezonden. De Kroon maakt evenwel bezwaar tegen
handhaving van dit art. 16 en is van oordeel dat de
Wet van 1922 zoo heeft spreker het althans voor-
loopig begrepen alleen slaat op door het Rijk geïnde
belastingen en niet op de gemeentebelasting, wanneer
de gemeente een eigen heffing heeft.
Burgemeester en Wethouders zouden daarom willen
voorstellen het is iets, wat aan de verordeningen zelf
niets af of toe doet om art. 16 uit de heffingsveror
dening eenvoudig te schrappen. Men heeft nu al sedert
den llen Mei gewacht op de Koninklijke goedkeuring
en deze is uitgebleven tot gister of eergister, toen Bur
gemeester en Wethouders dit bericht hebben ontvangen.
Men heeft de verordeningen dus 2 maanden laten liggen
en al dien tijd zijn de werkzaamheden, verbonden aan
i het doorvoeren van de eigen heffing, opgehouden. Het
zou nu heel jammer zijn als men nog langer moest
wachten en het is daarom dat Burgemeester en Wet
houders voorstellen art. 16 eenvoudig te schrappen en
op die wijze aan het bezwaar van de Kroon tegemoet
te komen, opdat onmiddellijk de verordeningen nu goed
gekeurd terug kunnen worden ontvangen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is dus:
j art. 16 uit de heffingsverordening te schrappen met ver-
nummering van de volgende artikelen en als uitvloeisel
daarvan de verordening op de invordering te wijzigen,
teneinde deze verordening in overeenstemming te bren
gen met de heffingsverordening.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
zooals dat door den heer Beekhuis is toegelicht.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade
ring door den Voorzitter gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Augustus 1926. 143
Hetiataiog van Dinsdag 24 Augustus 1926.
Tegenwoordig 21 leden, te weten: de heeren Lautcn-
bach, Visser, Botke, mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi,
de heeren O. F. de Vries, Wölcken, Muller, Hofstra,
K. de Boer, Dijkstra, Scheltema, Van der Veen, Pos-
thuma, Van der Schoot, Beekhuis, Tiemersma, Cohen,
de Vries, B. Molenaar, Westra en Weima.
Afwezig 6 leden, waarvan met kennisgeving de heeren
H. de Boer en Fransen, zonder kennisgeving de heeren
M. Molenaar, Hooiring, Oosterhoff en Koopmans.
Voorzitter de heer Mr. C. Beekhuis, wethouder,
I. Het verslag der vergadering van 25 Mei 1926
wordt onveranderd vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld
1. dankbetuiging van H. M. de Koningin-Moeder
voor de Haar namens Raad en burgerij aangeboden
gelukwenschen op 2 Augustus 1.1.
2. dat Gedeputeerde Staten
a. hebben goedgekeurd de raadsbesluiten d.d. 29
Juni 1.1. tot aankoop van perceelen aan den Sneeker-
trekweg van de Friesche Coöp. Zuivel-Export-Veree-
r.iging, tot wijziging van de gemeentebegrooting en de
begrootingen van het openbaar slachthuis, van de ge
meentewerken, van het gemeentelijk grondbedrijf, van
de gemeentereiniging, de gemeentelijke gasfabriek, het
gemeentelijk electriciteitbedrijf en het gemeentelijk
woningbedrijf, alle dienst 1925
d.d. 13 Juli 1.1. tot uitgifte in erfpacht van bouwterrein
aan S. Kuipers (Bleeklaan), B. van der Kolk (Bern-
hardus Bumastraat), M. Spandaw (Achter de Hoven)
en aan U. Dijkstra (Achter de Hoven), tot wijziging der
verordening op den keuringsdienst van vee en vleesch
in de gemeente Leeuwarden en tot vaststelling der
huurprijzen der achter het Noordvliet gebouwde 151
gemeentewoningen en d.d. 27 Juli 1.1. tot verhuring van
een lokaal in het gebouw St. Jobsleen no. 255 aan de
woningvereeniging Leeuwarden en tot het aangaan van
een geldleening, groot 100.000.-, met de Verzeke
ringsbank Victoria ten behoeve van de woningbouw-
vereeniging „Beter Wonen".
De mededeelingen sub 1 en 2a worden voor kennis
geving aangenomen.
b. hebben vernietigd het raadsbesluit van 22 De
cember 1925 tot afwijzing van de aanvraag van de Ver-
eeniging voor Christelijk Schoolonderwijs te Leeuwar
den om gelden toe te staan voor het betegelen van de
speelplaatsen der scholen Pieter Feddesstraat no. 2 en
Leeuwrikstraat no. 10.
Wordt voorgesteld van deze beslissing bij de Kroon
in hooger beroep te komen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Posthuma merkt op dat het den Voorzitter
bekend zal zijn dat hij, toen de huidige kwestie aan de
orde is geweest, zich heeft gesteld op het standpunt
dat de betrokken Schoolvereeniging overeenkomstig de
Lager Onderwijswet recht heeft op de gelden, die zij
had aangevraagd. Het college en de meerderheid van
den Raad heeft zich toen op het standpunt gesteld dat
dit recht eenigszins dubieus was en men heeft zich toen
uitgesproken in dien zin, althans de discussies wijzen
dat uit, dat men liever een beslissing in hooger beroep
wenschte af te wachten. Men heeft toen een afwijzende
beslissing genomen in de verwachting dat het school
bestuur wel in beroep zou gaan.
Dit is geschied en Gedeputeerde Staten hebben den
Raad in het ongelijk gesteld; de zienswijze, die spreker
heeft verdedigd, is ook door Gedeputeerde Staten aan
genomen en dit als zoodanig is spreker aangenaam.
Iets anders is, dat spreker thans verneemt dat nu door
Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld om nu
nog eens in beroep te gaan. Eerlijk gezegd, stelt hem
dat eenigszins teleur. Als het hier ging over een theo
retische kwestie, zonder meer, over de vraag wie recht
heeft, zonder meer, zou spreker zeggen: doe dat spel
letje maar eens. Maar de betrokken schoolvereeniging
wordt hier gedupeerd; zij moet steeds wachten, eerst
op de afwijzende beslissing van den Raad, daarna op
het beroep bij Gedeputeerde Staten. Het besluit van
Gedeputeerde Staten is intusschen reeds geruiinen tijd
binnen spreker meent nu reeds 4 weken maar dat
kon ook niet eerder aan de orde komen dan nu. Kortom
het heele verloop van de zaak is zeer langwijlig ge
weest en nu spijt het spreker dat weer andere groot
heden dan Gedeputeerde Staten over dit geval moeten
oordeelen
De heer K. de Boer: Een onbekende grootheid
De heer Posthuma meent dat nu gebleken is dat zijn
zienswijze goed is geweest, dat de schoolvereeniging
recht heeft op de aangevraagde gelden en hij had eerder
verwacht dat men zich nu bij die beslissing van Gede
puteerde Staten zou hebben neergelegd. Spreker her
haalt, betrof het hier een uitspraak zonder meer, dan
zou hij er vrede mee hebben dat men in beroep ging,
maar omdat nu voor de zooveelste maal de schoolver
eeniging al weer zou worden genoodzaakt haar arbeid
op de lange baan te schuiven, blijft spreker bij zijn
meening, die hij in eerste instantie heeft verdedigd, n.l.
dat de gelden dienen te worden toegestaan.
De heer IJ. de Vries zou graag een vraag willen
stellen. Het college van Burgemeester en Wethouders
adviseert van deze zaak in beroep te gaan en spreker
zou nu graag willen weten op welke gronden het col
lege van Burgemeester en Wethouders denkt dat het
misschien door de Kroon in het gelijk zal worden ge
steld. Als spreker deze zaak heeft gelezen en vergeleken
met de wet, komt het hem voor, dat het college van
Burgemeester en Wethouders ongelijk zal krijgen en dan
vindt hij het jammer dat de ambtenaren hier en in Den
Haag aan het werk zullen worden gezet voor een ver
loren zaak.
Spreker zou dus graag van Burgemeester en Wet
houders de motieven willen vernemen, waarom zij ad-
viseeren in beroep te gaan. Meent het college werkelijk
dat er eenige kans is dat het beroep zal slagen
De heer K. de Boer is van meening dat het bij der
gelijke onderwijskwesties als de onderhavige, van groot
belang is dat de gemeentebesturen in beroep gaan, in
hoofdzaak om deze reden, dat in de onderwijswet zoo
veel onduidelijkheden zijn, dat het gewenscht is om ten
aanzien van dergelijke kwesties in hoogste instantie een
uitspraak te krijgen. Alleen uit dat oogpunt is het reeds
van belang om in beroep te gaan.
De Voorzitter zou ook zelf iets willen zeggen en wel
in hoofdzaak in verband met de vraag van den heer
I|. de Vries, welke motieven Burgemeester en Wethou
ders eigenlijk hebben om na deze uitspraak van Gede
puteerde Staten toch voor te stellen in beroep te gaan
bij de Kroon. Spreker kan daarop dit antwoorden, dat
door den Raad de vorige maal, in December, reeds is
besloten tot in hoogste instantie deze kwestie te laten
uitmaken, m. a. w., dat toen reeds is besloten dat dit
een kwestie is, die door de Kroon moet worden beslist.
Spreker moet verder zeggen dat door Gedeputeerde
Staten met de argumenten, die door dit college worden
aangevoerd en die aansluiten bij die van den heer
Posthuma, zoodat deze zich inderdaad in goed gezel
schap bevindt, niets nieuws aan het licht wordt ge-