164 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1926.
wegens de gunstige resultaten der tentoonstelling min
der behoefte heeft.
Het komt ons daarom beter voor, dat de gemeente,
in stede van door subsidie, den gevraagden steun ver
leent in den vorm van deelneming in het waarborgfonds
der Maatschappij. Wij zouden die deelneming op een
bedrag van ten hoogste 10.000.bepaald willen zien.
Tegen het in gebruik geven, ten behoeve der tentoon
stelling, van het gemeentelijk sportterrein aan de Fon
teinstraat en het ten Westen daarvan iiggend perceel
bouwland, bestaat bij ons geen bezwaar. Het sport
terrein zou kosteloos aan de Friesche Maatschappij van
Landbouw ten gebruike kunnen worden afgestaan, ter
wijl bedoeld bouwland, hetwelk thans nog verhuurd
is, doch waarvan de huur bij aanneming van het onder
havige voorstel zal worden beëindigd -tegen den
thans bedongen prijs met ingang van 1 November a.s.
aan de landbouwmaalschappij in huur ware te geven,
opdat zij het tijdig voor grasland kan bezaaien. Mocht
voorts genoemde Maatschappij voor het houden van een
vee-tentoonstelling, als anderszins, gebruik wenschen te
maken van het veemarktterrein, dan zou zulks o. i. kos
teloos door de gemeente kunnen worden toegestaan.
Het ligt dan ook in ons voornemen te zijner tijd op een
daartoe strekkend verzoek gunstig te beschikken.
Op grond van het bovenstaande geven wij IJ in over
weging
I. deel te nemen in het waarborgfonds voor de in
1927 vanwege de Friesche Maatschappij van Landbouw
te houden Provinciale Landbouwtentoonstelling, indien
deze wordt gehouden binnen de gemeente Leeuwarden,
tot een bedrag van ten hoogste tien duizend gulden,
zullende in geen geval een grooter risico dan tot het
genoemde bedrag van 10.000.— worden aanvaard
II. ten behoeve van de onder I bedoelde tentoon
stelling gedurende een nader door Burgemeester en
Wethouders te bepalen tijd en op nader door hen vast
te stellen voorwaarden aan de Friesche Maatschappij
van Landbouw kosteloos in gebruik af te staan het
gemeentelijk sportterrein aan de Fonteinstraat, kadas
traal bekend Sectie D no. 1853, met bepaling, dat het
terrein binnen een maand na afloop van de tentoon
stelling weder in den oorspronkelijken toestand, ten
genoegen van Burgemeester en Wethouders, moet zijn
opgeleverd
III. het perceel, kadastraal bekend Sectie D no. 267,
groot 3.31.50 H.A., gelegen aan de Fontcinstraat, alhier,
voor het tijdvak van 1 November 1926 tot en met 31
October 1927, te verhuren aan de Friesche Maatschappij
van Landbouw tegen een prijs van vijf honderd gulden,
en verder onder de door Burgemeester en Wethouders
vast te stellen voorwaarden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Weima wil beginnen met te zeggen dat hij
zich met dit prae-advies niet kan vereenigen. Hij kan
zich eigenlijk niet voorstellen dat Burgemeester en Wet
houders daarmee komen. Het is inderdaad een groote
teleurstelling voor hem, te erger, omdat in het prae-
advies staat dat Burgemeester en Wethouders, evenals
in 1912, deze zaak willen steunen. Spreker kan dat niet
zien; naar zijn bescheiden meening is dit eigenlijk geen
steun.
Wanneer men kennis neemt van den inhoud van de
circulaire, die daaromtrent in de stad is verspreid, zal
men spoedig tot de conclusie komen dat deze tentoon
stelling niet overdreven gesproken een krachtige
propaganda is voor onze stad als centrum van een
bloeiend landbouwgewest. Spreker kan zich niet anders
uitdrukken en kan het ook niet anders zien. Hij wil
voorop stellen, omdat hij al eerder heeft gehoord dat
men meende dat er niets anders zal gebeuren dan met
de veemarkt-tentoonstelling van een paar jaar geleden.
dat men deze tentoonstelling daarmee niet moet ver- I
warren. In genoemde circulaire leest men
,,Deze tentoonstelling, welke in de week van Maan- I
dag 5 tot Zaterdag 10 September 1927 gehouden zal I
worden, zal een beeld moeten geven van de ontwik- I
keling en van de huidige beteekenis van het land- I
bouwbedrijf in Friesland met zijn verschillende ver- I
takkingen en nevenbedrijven, waaronder de veeteelt,
de akkerbouw, de zuivelindustrie, de tuinbouw, de
pluimvee- en de bijenteelt, enz. Tevens zal een plaats
worden ingeruimd om de beteekenis van de hulpmid
delen van den landbouw (veevoeder, meststoffen,
werktuigen), van het verkeerswezen en van onderwijs,
voorlichting en organisatie te demonstreeren."
Dat is zoo'n breed en zoo'n belangrijk terrein, dat het
voor de gemeente een eerste vereischte is, om een voor
beeld te geven. Spreker wil er nog aan toevoegen dat
verwacht wordt dat deze groote, belangrijke tentoon
stelling door duizenden zal worden bezocht en hij wil
tegelijk illustreeren de stemming, die de circulaire daar
omtrent weergeeft
,,Het is bekend dat een groote provinciale land
bouwtentoonstelling niet slechts vele werkzaamheden
van verschillenden aard met zich brengt, doch boven
dien een stroom van bezoekers naar deze stad zal
voeren. Reeds hebben eenige groote nationale veree-
nigingen te kennen gegeven, dat zij in de tentoon-
stellingsweek hunne jaarvergadering te Leeuwarden
denken te houden.'
Een en ander geeft werk voor vrijwel al onze ingeze
tenen. In de eerste plaats doet het veel geld van het
platteland naar de stad stroomen en bovendien beurt
de gemeente belangrijke indirecte inkomsten in den
vorm van belasting op de entreegelden. Hoe groot die
entree's zullen zijn, is moeilijk te zeggen; ten opzichte
daarvan zal men bij zoo'n tentoonstelling rekening
moeten houden met weer en wind en met bepaalde om
standigheden. Maar spreker meent toch dat, als hij de
zaak toelicht en duidelijk wil maken, hij haar dan niet
heel gunstig voorstelt, wanneer hij aanneemt dat de
tentoonstelling door zooveel menschen zal worden be
zocht dat er minstens 50.000.aan entreé's zal wor
den ontvangen, ongeacht waarop men de entreé's stelt.
Is dat juist, dan zal de gemeente daaruit aan vermake
lijkheidsbelasting een inkomst van 10.000.te pak
ken hebben. Spreker baseert deze cijfers op feiten en
wil dat hiermee illustreeren dat op de laatstgehouden
afdeelingstentoonstelling te Drachten 30.000.aan
entreé's is ontvangen. Dan is hier een bedrag van
50.000.heusch niet hoog geraamd.
Als dat dus het geval was, dat de gemeente 10.000-
beurt en zij zou ook 10.000.geven in het waarborg
fonds, dan zou zij daarmee nog over de sloot komen.
Maar dat zou ook pas zoo zijn in het allerergste geval;
spreker kan zich dat echter niet indenken en Burge
meester en Wethouders zullen zich dat ook wel niet
kunnen indenken. In het ergste geval zal van het waar
borgfonds misschien 50 verloren gaan en zal de ge
meente dus 5000.moeten betalen. Zij beurt dan
echter nog met de andere hand 10.000.terug en zal
dan dus nog 5000.winst maken. Dat is de zaak op
het allerlaagst berekend en dan gelooft spreker dat het
geen zin heeft dat Burgemeester en Wethouders zeggen
dat zij de zaak willen steunen.
Spreker wil dan ook met een ander voorstel komen,
omdat hij meent dat wij met deze zaak moeten uitko
men. Hij wil nog toelichten hoe het de vorige maal met
de veemarkttentoonstelling is gegaan. Toen heeft men
een crediet gekregen van 10.000.waar de com
missie aanvankelijk 6500.noodig achtte, doch ach
terna is gebleken dat deze tweedaagsche uitsluitend
veetentoonstelling dus een onderdeel van wat nu zal
worden gehouden winst had gemaakt en dat men
niets noodig was van de gemeente, terwijl er ten over
vloede een harddraverij aan verbonden was, waardoor
Verslag van de handelingen van den gemeen
een paar duizend gulden extra in de gemeentekas is
gevloeid. Niet alleen dus dat die tentoonstelling de ge
meente niets heeft gekost, maar zij is er nog beduidend
beter van geworden.
Spreker zal nu met nog twee andere onderteekenaars
het voorste] indienen om voor een bedrag van 30.000.-
deel te nemen in het waarborgfonds. Zijn berekening is
dat, als de gemeente 30.000.stort, waarvan in het
allerongunstigste geval de helft verloren zal gaan,
de gemeente dan zal moeten betalen 15.000.
Hij neemt nu ook maar aan dat de gemeente, in het
allerongunstigste geval, 10.000.aan belasting zal
beuren, zoodat de tentoonstelling dan dus in het meest
ongunstige geval aan de gemeente 5000.— zal kosten.
Spreker acht het bij deze belangrijke zaak, waarmee
wij allen gebaat zullen zijn, omdat duizenden in de ge
meente ingebracht zullen worden en de gemeente ook
indirecte voordeelen daarvan zal hebben in den vorm
van belasting, noodzakelijk om in elk geval minstens
dat bedrag te voteeren.
Spreker meent verder nog iets recht te moeten zetten
in verband met het prae-advies. Burgemeester en Wet
houders zeggen dat zij in 1912 de zaak ook gesteund
hebben en dat zij dienovereenkomstig haar ook nu
moeten steunen. Is spreker echter wel ingelicht en
als dat niet het geval is dan zal de Voorzitter dat mis
schien straks wel nader toelichten dan heeft ook in
1912 Leeuwarden niets aan de tentoonstelling gedaan.
In dat verband meent hij dan ook dat het nu de tijd is
om het gedane onrecht weer goed temaken hij meent
dat het een gemeentebelang is om zorg te dragen dat
wij nu goed uitkomen. Waar de Kamer van Koophandel
ook 10.000.— heeft gestort, waar zelfs de Friesche
Maatschappij van Landbouw nu reeds 20.000.heeft
gestort en bovendien en niet ten onrechte een be
roep doet op haar leden, daar zal Leeuwarden in de
eerste plaats niet moeten achterblijven. En waar het
volgens zijn berekening de gemeente weinig of niets zal
kosten, meent spreker met alle vrijmoedigheid, mede
namens mevrouw Buisman en den heer Botke, het voor
stel te mogen doen om 30.000.— te storten in het
waarborgfonds.
De Voorzitter merkt op, dat het voorstel-Weinta c.s.
mede een onderwerp van behandeling uitmaakt.
De heer Visser is, in tegenstelling met den heer
Weima, van zins te stemmen voor het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders.
Het idee, dat belichaamd is in het schrijven van de
Friesche Maatschappij van Landbouw, om afstand te
doen van het bedrag dat de gemeente aan belasting int
van de toegangskaarten voor de tentoonstelling, acht
spreker niet wenschelijk de hoeveelheid van het be
drag daargelaten het principe, dat aan het schrijven
van de Maatschappij ten grondslag heeft gelegen, kan
hij niet aanvaarden, omdat de practische uitvoering van
het verzoek beteekent dat de gemeente afstand doet van
haar recht tot het heffen van belasting. Het gevolg
zou kunnen zijn dat ook andere corporaties en instel
lingen zich met een dergelijk verzoek richten tot het
gemeentebestuur. Sprekers bezwaren tegen het verzoek
van de Maatschappij zijn dus van principieelen aard.
Ofschoon hij voor het voorstel van Burgemeester en
Wethouders zal stemmen, kan spreker toch niet geheel
accoord gaan met de motiveering van het college. In
den betrokken raadsbrief wordt eigenlijk niet op princi-
pieele gronden het verzoek van de Maatschappij afge
wezen, maar men motiveert dat eigenlijk als volgt. Dat
blijkt uit de volgende zinnen
„Intusschen ontmoet het geven van een subsidie uit
de gemeentekas tot een bedrag, gelijk aan de te ont
vangen vermakelijkheidsbelasting, bij ons College
bezwaar, hoofdzakelijk omdat deze wijze van steun
verlening ons niet doelmatig voorkomt. Immers,
eenerzijds zou dan de Friesche Maatschappij van
van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1926. 165
Landbouw een betrekkelijk gering subsidie ontvan
gen, wanneer de tentoonstelling tengevolge van on
gunstige omstandigheden eens minder baten ople
verde, dan waarop gerekend was, zulks dus juist
wanneer financiëele steun het meest noodig is en
anderzijds zou, bij een hoogere opbrengst der verma
kelijkheidsbelasting, daarentegen een ruim subsidie
uit de gemeentekas worden gegeven in het geval, dat
de Maatschappij daaraan wegens de gunstige resul
taten der tentoonstelling minder behoefte heeft."
Die motiveering is dus niet principeel, maar eigenlijk
gebaseerd op meer of minder; eigenlijk wijst men het
verzoek af het staat er niet rechtstreeks, maar is toch
tusschen de regels door te lezen uit een soort van
medelijden met de Maatschappij, men spreekt van min
der en meer en dat de Maatschappij dan geen stabiele
bron van inkomsten heeft. Wat spreker betreft, hij zou
het verzoek willen afwijzen op zuiver principieele gron
den; subsidie is subsidie en belasting is belasting. Als
wij het schrijven beoordeelen naar de practische uitvoe
ring, is het niets anders, dan dat wij afstand doen van
ons recht om belasting te heffen en dat is een gevaar
lijke stap.
Nu zegt de heer Weima, het is een voordeel voor de
gemeente. Dat kan wel zijn, spreker gelooft ook wel dat
het eenige voordeelen of baten zal afwerpen, wanneer
hier een tentoonstelling wordt gehouden hij wil dat
niet ontkennen. Maar hij zou de zaak zoo willen stellen.
Wij hebben het recht om belasting te heffen ook al
zouden wij geen cent subsidie willen geven, dan behou
den wij nog het recht om belasting te heffen. Naar spr.
meening maakt de heer Weima nu de fout dat hij de
dingen met elkaar verwart. Die moeten zuiver en logisch
van elkaar gescheiden blijven, omdat zij absoluut niets
met elkaar te maken hebben; men moet die twee dingen
principieel blijven scheiden. De heer Weima heeft mis
schien veel interesse voor de Landbouwmaatschappij,
maar men moet de vraag los maken van de Maatschappij
en alleen het principe behandelen. Het belastingvraag-
stuk moet men ten allen tijde, of het deze Maatschappij
of een andere corporatie geldt, los maken van de sub-
sidieering.
Blijft dus, dat de gemeente geen enkele verplichting
heeft, maar dat zij toch zoo royaal is garant te willen
zijn voor een som van 10.000.zonder eenige ver
plichting wil de gemeente dat bedrag vrijwillig geven.
Nu wijst de Maatschappij in een schrijven, dat den
raadsleden is geworden en dat spreker absoluut niet
een sympathiek schrijven vindt en, dunkt hem, ook niet
de interesse hiervoor bij de raadsleden zal bevorderen
hier op
„Van t'inanciëelen steun door de gemeente kan dus
slechts sprake zijn, wanneer hare deelneming in het
waarborgfonds aanzienlijk hooger wordt gesteld dan
10.000.—."
Waarom Spreker zou daar een vraagteeken achter
willen zetten. Dat staat hier wel, maar de bewijsvoering
en de motiveering daarvan komt hier niet naar voren
en is hier niet gebleken.
Men zegt hier
„Waar de gemeente Leeuwarden reeds bij voort
during profiteert van haar ligging in het centrum van
een landbouwgewest, meenen wij, dat bij deze bijzon
dere gelegenheid uit het prae-advies van Uw college
iets anders had kunnen blijken dan een negatieve
offervaardigheid."
Alen wijst op het voordeel dat de gemeente heeft bij de
tentoonstelling. Het kan zijn, maar in de eerste plaats
zijn het toch de neringdoenden, de zakenmenschen, die
daar voordeel van zullen hebben en het zou dus ook
een weg zijn om tot een oplossing te komen, wanneer
men zich tot de betrokken menschen richtte, die er het
directe en eerste voordeel bij hebben, n.l. de nering
doenden, in plaats dat men zegt; wij moeten putten uit
de kas van de gemeente. Spreker gelooft dat dit laatste