186 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1926. statuten inmiddels in werking zijn getreden. Het bestuur van deze nieuwe vereeniging, er de aandacht op ves tigende, dat het „Tehuis voor Dakloozen", vorenbedoeld, voorheen was een onderafdeeling van de Nederlandsche Vereeniging voor Practische Werkverruiming en Hulp verleening, gevestigd te Leeuwarden, heeft ons nu verzocht, te willen bevorderen, dat het bovenvermelde Raadsbesluit in dien zin wordt herzien, dat daarin de naam der nieuwe vereeniging, die tegenwoordig de barak in gebruik heeft, wordt vermeld. Hiertegen bestaat bij ons College uit den aard dei- zaak geen bezwaar, zoodat wij Uwe Vergadering in overweging geven Uw besluit van den 10 Februari 1925 no. 59r/43 in dien zin te wijzigen, dat daarin sub III in plaats van „Nederlandsche Vereeniging voor Practische Werkverruiming en Hulpverleening" wordt gelezen „vereeniging Leeuwarder Tehuis voor Dakloozen „Practische Hulp", gevestigd te Leeuwarden". Met algenreene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub 610 (agenda sub 711). 11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van verordeningen tot hef fing en op de invordering van schoolgeld voor het onder wijs aan de gemeentelijke bewaarscholen bijlage no. 21). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Muller zou eerst graag een antwoord hebben op de vraag: wat is nu het voorstel van Burgemeester en Wethouders De Voorzitter had dat direct ook wel even kunnen mededeelen, maar dat is hem ontschoten. Burgemeester en Wethouders hebben alsnog kennis genomen van het rapport van de commissie voor de bewaarscholen, doch dit heeft hun geen aanleiding gegeven om hun ingediend voorstel in bijlage 21 te wijzigen. De heer Muller gelooft niet dat hierover veel gespro ken behoeft te worden. Het is den Raad voldoende be kend wat van de zijde van spreker en van de bewaar schoolcommissie het motief is geweest, om deze zaak nader onder de oogen te zien. Naar aanleiding van de mededeeling van den Voorzitter wil spreker thans voor stellen om in plaats van hetgeen in art. 1 staat te lezen: „beneden 800.vrij 800.tot beneden 1100.1.50 1100.enz. Wij moeten bij dit voorstel niet als leidraad beschou wen datgene, wat is belichaamd in bijlage 21, maar wij moeten daarbij hebben wat het vorige jaar is aange nomen en wat in gemeenteblad no. 24 van 1925 is te vinden. Daarin is op het oogenblik in art. 2 bepaald „beneden 1100.vrij". Gedeputeerde Staten hebben daartegen bezwaar gemaakt en daarom wordt op het oogenblik voorgesteld in plaats van wat daar staat „beneden 1100.— vrij", te lezen „beneden 800.vrij" en „van 800.tot beneden 1100.1.50". Wij krijgen dan dus alleen één cijferrubriek meer, alleen die van 800.tot 1100.en de rest blijft ongewijzigd. Wat spreker wil wijzigen is te vinden in gemeenteblad no. 24 van 1925. De Voorzitter: Hebt U het ook op schrift Mag ik U even opmerken dat, wat U zegt, iets anders is als wat de commissie van toezicht De heer Muller: Neen, het is hetzelfde. De Voorzitter: Mag ik even memoreeren dat de com missie voorstelt „beneden 800.vrij 800.tot beneden 1000.1.50 1000.— 1200.— 2.50 1200.— 1500.— 4.—"enz. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Het bleef hee- lemaal gelijk, behalve dat er één cijfer bij kwam. Burge meester en Wethouders stellen voor 2.50 en de com missie 1.50. De Voorzitter merkt op dat Gedeputeerde Staten in overweging geven de laagste grens op 800.te stel len, omdat anders geen goedkeuring van de Kroon zal volgen. Burgemeester en Wethouders hebben nu hun voorstel in bijlage 21 zoo gedaan, dat alle cijfers, die rechts van de inkomens staan in de oude verordening, een regel hooger zijn gebracht. Door die cijfers een regel hooger te schuiven, begint men met hetzelfde minimum aan schoolgeld. Dat is het systeem van Burgemeester en Wethouders. De heer Muller stelt nu voor, zooals spreker begrijpt: laat alle cijfers staan, zooals zij oorspronkelijk stonden en dan komt er nog een klas bij, welke dan moet zijn van 800.tot 1000. De heer Muller: Van 800.— tot 1100. De Voorzitter: Dat is anders dan ik het hier op schrift heb. De heer Muller: U vergist U. U hebt het in de be waarschoolcommissie ook zoo voorgesteld, als U nu zegt, maar ik heb het daar zoo voorgesteld als ik nu heb gezegd en toen hebt U gezegd: laten wij het dan zoo maar doen. De Voorzitter: Ik weet het niet. De heer Muller: Ik neem U dat niet kwalijk, maar zoo is het gegaan. De Voorzitter heeft den brief van de bewaarschool commissie, die hier ligt, zelf onderteekend en hij heeft dat te goeder trouw gedaan, in de meening dat die goed was. Ook mevrouw Buisman heeft als secretaresse der commissie blijkbaar te goeder trouw den brief onder teekend. De zaak is dus, dat de een meent dat de eerste klas tot 1000.en de ander dat die tot 1100. loopt, maar de bedoeling was dus dat die zou loopen tot 1100.—. Spreker heeft het niet nagerekend of dat goed was, maar de bedoeling van de commissie was dus alles gelijk te laten, zooals staat in gemeenteblad no. 24 van 1925, behalve dat er bij komt één klas van 800,— tot 1100.— a 1.50. De heer Beekhuis (wethouder) wil, nu het misver stand is opgehelderd, zeggen, dat het een kwestie van appreciatie is, maar dat het hem en de meerderheid van Burgemeester en Wethouders voorkomt dat zij, die een inkomen hebben van 800.— tot 1000.wel een rijksdaalder schoolgeld kunnen betalen. De heer Muller meent dat het 1.50 moet zijn, maar dat is een kwestie van appreciatie. Een rijksdaalder is toch inderdaad geen groote som, als men die in een jaar moet betalen. Bur gemeester en Wethouders meenen dan ook hun voorstel niet te moeten wijzigen. De heer K. de Boer wil, naar aanleiding van wat de heer Beekhuis zegt, even één opmerking maken. Hij gelooft wel dat de heer Beekhuis ongeveer weet hoeveel een rijksdaalder is, maar spreker gelooft niet dat de heer Beekhuis weet wat het beteekent een inkomen te hebben van 800.per jaar. Daarop is een rijksdaal der inderdaad een groote som en spreker hoopt, dat daarmee rekening zal worden gehouden. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1926. 187 De heer Beekhuis (wethouder)In antwoord op wat de heer K. de Boer zegt, dat ik misschien niet kan weten wat het beteekent een inkomen van 800.te hebben, wil ik alleen opmerken dat het hier betreft het belastbaar inkomen. Dat moet men niet vergeten. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling. Aan de orde is de Verordening sub A. Art. 1. Het voorstel (amendement) van den heer Muller, zooals dat door dezen is gedaan, wordt met 18 tegen 7 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Van der Veen, IJ. de Vries, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Hofstra, M. Molenaar, O. F. de Vries, K. de Boer, Van der Schoot, Hooiring, Dijkstra, Botke, Weima, B. Molenaar, Cohen, Tiemersma, Visser, Posthuma en Muller. Tegen stemmen de heeren Beekhuis, Koopmans, Oosterhoff, Westra, Lautenbach, Fransen en Scheltema. Art. 1 wordt, dienovereenkomstig gewijzigd, vast gesteld. Artt. 29 worden onveranderd vastgesteld, waarna de geheele verordening wordt vastgesteld. Aan de orde is de Verordening sub B. Artt. 16 worden onveranderd vastgesteld, waarna de geheele verordening onveranderd wordt vastgesteld. 12 (Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van de verordening op de gemeentelijke bewaarscholen bijlage no. 25). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Muller zegt dat, zooals den Voorzitter bekend zal wezen, er in de commissie voor de bewaarscholen een minderheid is ten opzichte van de salarissen van de onderwijzeressen aan de bewaarscholen, een minder heid, die niet zoo ver wenscht te gaan als is aangenomen. Spreker behoeft er niet zoo heel veel van te zeggen. Op advies van Gedeputeerde Staten is deze zaak inder tijd door het college van Burgemeester en Wethouders bij de bewaarschoolcommissie aanhangig gemaakt, om te zien of ten opzichte daarvan ook eenige bezuiniging mogelijk was. De zaak is in de commissie besproken en het resultaat is geweest dat dienaangaande verschil lende voorstellen in de commissie zijn geweest, met als eindresultaat het voorstel, dat in deze bijlage is be lichaamd. Spreker meende toen en meent nog dat de hap, die daardoor is gekomen in de salarissen van de onder wijzeressen, te groot is geweest en zou dus willen voor stellen om, waar hier staat om voor de onderwijzeressen een salaris vast te stellen van 1200.tot 1500. met 3 tweejaarlijksche verhoogingen van 100. daarvoor te lezen: 1200.tot 1700.met 5 twee jaarlijksche verhoogingen van 100. Spreker meent dat, als wij dat doen, wij gaan in de lijn van Gedeputeerde Staten, terwijl wij daarmee voor komen, dat er tusschen de salarissen van degenen, die onder de oude regeling vallen en die van hen, die onder de nieuwe regeling vallen, een te groot verschil komt. Wij moeten niet vergeten dat degenen, die op het oogen blik zijn aangesteld, een salaris genieten van 1400. tot 1900.terwijl degenen, die aanstonds zullen worden aangesteld, nadat deze verordening in werking is getreden, een salaris zouden genieten van 1200. tot 1500.-. Dat zou, naar sprekers meening, een te scheeve verhouding geven in de salarissen van de be waarschoolonderwijzeressen, waarom hij voorstelt de nieuw te benoemen onderwijzeressen een salaris te geven van 1200.tot 1700.met 5 tweejaarlijksche verhoogingen van 100. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi behoort tot de meerderheid der commissie en kan wel meegaan met 3 tweejaarlijksche verhoogingen. Dat zij daarin kan mee gaan, grondt zij in hoofdzaak hierop, dat zij voor zich de periodieke verhoogingen voor de bewaarschoolonder wijzeressen niet het meest kan toejuichen. Waar het langer werkzaam zijn in andere betrekkingen vaak van veel belang is, is dat niet zoozeer het geval bij het bewaarschoolonderwijs, omdat spreekster vindt dat juist de frischheid, die van de jonge krachten uitgaat, een groot voordeel is, dat veel invloed heeft op het onder wijs. Als wij nu de 5 verhoogingen behouden, blijven de onderwijzeressen minstens 10 a 12 jaar en daarna ver anderen zij niet meer zoo gemakkelijk, terwijl, wanneer wij de verhoogingen eerder stop zetten, er een prikkel aanwezig is om elders te solliciteeren. Spreekster acht dat van heel groot belang, ook voor de onderwijzeressen zelve, omdat zij het altijd goed vindt dat de ouderen onder hen eens een andere, ruimer blik krijgen in een nieuwe omgeving, in een andere stad of ander dorp. Verder geldt voor spreekster dit motief, dat zij 1500.— voor iemand met de akte voor bewaarschool onderwijzeres in den tegenwoordigen tijd niet een slechte bezoldiging vindt. Het is hier bij haar niet een kwestie van te weinig appreciatie van het bewaarschoolonder wijs, maar spreekster vindt dat een onderwijzeres met akten A en B, die een betrekkelijk korten werktijd heeft n.l. van 911.30 uur en van 24 uur met 1500- goed is betaald. De heer Oosterhoff zou Burgemeester en Wethouders een vraag willen doen naar aanleiding van art. I, maar zal daarbij tevens moeten bespreken een artikel, waar omtrent door Burgemeester en Wethouders geen wijzi ging wordt voorgesteld, n.l. art. 13. Nu weet spreker niet wat de opvatting is, of dit artikel, omdat het hier buiten is gelaten, ook buiten beschouwing moet blijven? Mocht dat niet het geval zijn, dan zou spreker dit willen zeggen. Door de commissie voor de bewaarscholen en in na volging daarvan ook door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld het laagste salaris te stellen op 1200.Men heeft dit alleen gemotiveerd door te zeggen, dat men meende dat daarmee werkelijk die on derwijzeres naar verdienste zal zijn gesalarieerd; men heeft zich eigenlijk niet ingelaten met een beschouwing van de salarissen in andere plaatsen, maar men heeft gezegd: met 1200.worden zij behoorlijk gesalari eerd. Spreker kan zich met dat standpunt volkomen veree nigen, maar hij zou toch zeggen, dat er voor de bepaling van het laagste salaris toch ook iets anders behoort te gelden. Deze onderwijzeressen kunnen er niets anders bij doen, al is hun dagtaak ook niet zoo lang, en spreker meent daarom dat hier een andere vraag mag worden gesteld, n.l. zijn de minimum salarissen" voldoende, om daarvan een behoorlijk be staan te hebben Nu meent spreker met Burgemeester en Wethouders en met de commissie, dat van een salaris van 1200. een behoorlijk bestaan te vinden is en hij zou het ook geheel met Burgemeester en Wethouders eens wezen als dat dan ook absoluut het laagste salaris was. Maar dat is niet het geval, want in art. 13 der verordening komt de bepaling voor dat, als de onderwijzeres een lageren leeftijd heeft dan 21 jaar, zij voor ieder jaar, dat zij jonger is, 50.moet missen. Spreker weet wel dat die bepaling ook voorkomt in de Wet op het lager onderwijs, maar wij zijn met dit onderwijs volstrekt niet aan die bepaling gebonden. In de eerste plaats is het minimum-salaris bij het lager onderwijs 100.hooger, n.l. 1300.—, maar verder zou spreker aan Burgemeester en Wethouders en aan de commissie willen vragen of zij van oordeel zijn dat voor dames van 18 en 19 jaar een salaris van 1050.—

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 7