234 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. Voorzitter, en we hopen dat de kiezers terdege zullen overwegen, naar welk systeem ze wenschen geregeerd te worden De heer Dijkstra: Dat is géén politiek. De heer IJ. de Vries: Dat is politiek ja, en er komt nog meer, mijnheer Dijkstra. Mijnheer de Voorzitter: Ik zou nog aan de onte vredenen willen vragen: wat is hier nu feitelijk ver waarloosd? Laat men die zaken dan duidelijk naar voren brengen Dat de opbrengst der Inkomstenbelasting daalt, is toch zeker niet de schuld van Burgemeester en Wet houders Dat enkele genomen raadsbesluiten nog niet zijn uitgevoerd of nog niet uitgevoerd zijn kunnen wor den, waaronder tot mijn spijt ook de bijbouw van een vleugel aan het Stadhuis, c. a., dat is toch ook niet de schuld van Burgemeester en Wethouders meen ik Dit wordt toch immers opgehouden door Gedeputeerde Staten. Vergun mij nog iets te zeggen over deze zinsnede uit het Sectie-rapport ,,De vraag werd gesteld of het college van Burge meester en Wethouders regeeringsmoe is." Ik zou het willen doen in den vorm van dit beeld. Wanneer een huismoeder haar huishouding proper in orde heeft gehouden, heeft die dan niet goed geregeerd? Of moet ze het doen op Amerikaansche manier: als een kleedingstuk een klein gebrek vertoont, dit maar direct wegwerpen en een nieuw aanschaffen? Of zal ze door vroegtijdig en voldoende herstellen, het voorwerp niet nog een tijdlang bruikbaar maken Of moet ze misschien zorgen dat binnen een paar jaren, haar hebben en houden tip-top gemoderniseerd is? Wat verlangt men toch? Moet men maar vernieuwen en uitbreiden, zonder te vragen, heb ik daartoe nu de contanten en kan ik op den duur wel aan mijn ver plichtingen voldoen? Is men hier van zekere zijde voor stander van het afbetalingssysteem? Zooals er tegen woordig zooveel personen en huishoudingen zijn Elk heeft zijn begeerten, de een zou gaarne een piano, de ander gaarne een radio, de derde gaarne een auto of iets anders voor zijn genoegen hebben, doch men heeft geen geld. Dat is jammer, o zoo jammer, doch niet onoverkomelijk zegt er één. Wel neen jong, ge kunt dat alles en nog meer wel op afbetaling krijgen. Uw wen schen zijn gemakkelijk te vervullen hoor, probeer het maar. Ge kunt wel eenig crediet krijgen, op uw goeden naam of behoorlijk bezoldigde betrekking. Daarmee kunt ge de eerste verplichte stortingen betalen, vooral als ge kunt overleggen een polis van levensverzekering of iets dergelijks. De renten, aflossingen en onderhouds kosten komen later, die zijn het eerste jaar niet zwaar; ge kunt nu direct genieten. Bovendien ziet men U aan voor iemand, die het doen kan, ge wordt geteld, ge zijt een man in bones, dat ziet men aan uw geheele meubilair, aan uw doen en laten doch door zulke hebzucht vergeet ge, dat ge U zelf slapelooze nachten bezorgt; dat ge U zelf zware lasten opgelegd hebt en op weg zijt naar het bankroet. Wil men dat ook hier? Men vraagt veel nuttige en wenschelijke dingen en zegt er eerlijk bij, dat die veel geld zullen kosten. Men wil zelfs daarvoor verhooging van alle bestaande belastingen en invoering van nieuwe. Wij wenschen dit niet en zullen, om de financieele gevolgen, enkele dingen nog gaarne eenigen tijd op schorten. Een zekere toon in het Sectie-verslag is heel anders. Het doet me genoegen, Mijnheer de Voorzitter, dat men dit in volkomen oprechtheid of misschien eenigszins ondoordacht mededeelt. Hier staat nu zwart op wit, dat men allerlei wenschelijke zaken wil afdoen en daar voor de burgers wil laten betalen tot bloedens toe. Verhooging van alle belastingobjecten en invoering van nieuwe Den tienden penning van Alva streeft het, ge loof ik, nog voorbij De Voorzitter: De Bartholomeusnacht komt ook noe wel De heer IJ. de Vries: Denken de voorstanders van dit systeem misschien: degenen die ons afvaardigen be hoeven het toch niet te betalen, die kunnen er van gaan genieten. Dit moet bekostigd worden door de kapita listen Ik vrees dat hun kijk hier dan grenst aan grove on kunde en oppervlakkigheid, of misschien is het naïviteit, Mijnheer De Boer. In verschillende onzer belastingen betalen de werklieden, de ambtenaren en de kleine middenstand hun aandeel en al staan wij op het stand punt, dat een ieder naar zijn vermogen en inkomen moet bijdragen tot de instandhouding van de openbare diensten, wij achten het thans niet gerechtvaardigd om verhoogde of nieuwe lasten op de schouders van onze ingezetenen te leggen. Al wat noodzakelijk is moet geschieden, al wat wenschelijk en nuttig is zal ook te zijner tijd uitgevoerd moeten worden, doch opge schort, totdat het financieel mogelijk en geoorloofd is. Ik ben overtuigd dat al de leden van den Raad gaarne willen medewerken tot uitvoering van de aangelegen heden, genoemd in het Sectierapport, het zoogenaamde verlanglijstje, dat betrekkelijk niet zeer belangrijk en uitgebreid is, uitgenomen dan het verkeersvraagstuk, als daarbij bedoeld wordt de beslissing over de vraag: al of niet demping van de grachten. Wat het verkeersvraagstuk zelf betreft, meen ik dat in het tegenwoordige stadium het college op den goeden weg is om op de noodzakelijke punten den toestand te verbeteren en in overeenstemming te brengen, voor zoover de beschikbare ruimte dit toelaat, met de tegen woordige eischen van het verkeer alhier. Of er dan mijnerzijds geheel geen onvervulde wen schen zijn Zeker, Mijnheer de Voorzitter, doch die liggen meer op het principieele terrein en waar bij de samenstelling van den Raad en van dit college van Burgemeester en Wethouders, die niet vervuld zullen worden, hoop ik daar ook niet op in te gaan. Daar zal bij de samenstelling van een nieuw college over ge sproken kunnen worden. Ik heb gemeend, deze vrij lange en uitgebreide be schouwingen te moeten houden, om daarmee in de toe komst iets te bereiken voor het welzijn van onze bur gers en de stad onzer inwoning. Nogmaals, Mijnheer de Voorzitter, het verheugt me, dat ik het algemeen regeersysteem van dit college grootendeels heb kunnen rechtvaardigen, doordat onze voorgestelde financieele politiek is gelukt. Het spijt me dat nu door een deel der raadsleden de door deze politiek verlichte financieele last gebruikt zou worden, om niet direct noodige werken op groote schaal uit te voeren en daardoor onze bur gers weer extra zwaar te belasten. Doch dat zullen deze het volgend jaar met de verkiezingen zelf in de hand hebben, door het uitbrengen van hun stem. Willen de ingezetenen dat alles zal worden tot stand gebracht, wat een zeker deel van den Raad wil niet omdat het een eisch der noodzakelijkheid is, maar omdat men dit wil en wenschelijk acht het zij zoo, men weet vooruit dat het veel geld zal kosten en zware lasten mede brengen. Wij willen dat niet Wij willen het bestaande terdege goed onderhouden, het noodige uitvoeren, doch zoo mogelijk: belastingverhooging voorkomen, opdat we niet zullen behoeven over te gaan tot allerlei min wensche lijke bezuinigingen, waarbij dan misschien ook nog be trokken zullen worden: de ambtenaarssalarissen en bun pensioen-kortingen. Moge dit door een goed en weloverlegd regeersysteem voorkomen worden. Ik zou nu, na mijn eigenlijke algemeene beschou wingen, nog een paar opmerkingen willen maken over de rede van den heer K. de Boer. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 235 De Voorzitter Vindt U dan goed dat na een kopje thee te doen De heer IJ. de Vries gaat daarmee accoord. De Voorzitter zou nog even willen vragen of nog meer leden in eerste instantie wenschen te spreken. Daartoe geven zich nog op de heeren Westra, Muller, I B. Molenaar en Dijkstra, alsmede de heer Koopmans, die echter ook wel wil wachten tot in tweede instantie. De Voorzitter: Het lijkt mij het beste dat U het dan maar doet in eerste instantie. Spreker stelt voor nu even te pauzeeren. Te 4 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 4.15 uur nam. wordt de vergadering heropend. De heer IJ. de Vries heeft met veel belangstelling naar de rede van den heer De Boer gehoord en wil hem eerlijk de eer geven dat hij over het algemeen zeer ob jectief heeft gesproken. Hij heeft de verschillende din gen op zijn manier naar voren gebracht, schijnbaar in een steeds goede verhouding, maar spreker gelooft toch dat daaraan nog wel een kleinigheid mankeert, hij ziet ten minste verschillende dingen iets anders. Om daar direct op in te gaan, is heel moeilijk, misschien dat dit in tweede instantie is te doen, maar toch zou spreker graag over een paar dingen iets zeggen, misschien dat de heer De Boer daarmee dan in zijn tweede rede direct rekening kan houden. De heer De Boer, aldus spreker, heeft ons het verwijt gedaan, dat wij in 1922 het voorstel hebben gedaan om 8i/2 pensioenkorting in te houden. Wij hebben ge meend dat voorstel te moeten doen met het oog op den financieelen toestand van Leeuwarden, zooals wij dien toen zagen. En dat wij niet zoo ver van de werkelijkheid hebben mis gezien, is gebleken door den loop der din gen; wanneer het college van Gedeputeerde Staten den Raad niet had gedwongen een pensioenkorting van 5l/2 o c o K ..V. ,.,w,0 toe te passen, zouden wij de laatste 2 of 3 jaar per jaar 70.000.die zijn ingehouden als pensioens bijdragen, meer hebben moeten halen uit de inkomsten belasting en dat zou dus beteekenen dat de toestand nu nog veel moeilijker zou zijn. Ik meen dat wij dat punt niet slecht gezien hebben en ik geloof dat het van ons niet verkeerd is geweest, dat wij toen den moed hebben gehad dat voorstel te doen, alhoewel ik oogenblikkelijk wil toegeven dat het ons betrekkelijk speet, dat de om standigheden zoo liepen. Spreker heeft zoopas, tusschen zijn rede in, al een kleinigheid gezegd over het financieele betoog van den heer De Boer. Deze had het over het reservefonds en ever de Combinatie en zei dat de Combinatie toen vond een overschot op de begrooting van 674.000.plus een reservefonds van 341.000.van de Gasfabriek. Ja, dat was er, maar hoe is dat er gekomen? Omdat het college van de gemeentenaren veel te hooge belasting heeft geheven, én een te hooge inkomstenbelasting èn te hooge tarieven van de Gasfabriek, want, was het gas goedkooper geweest, dan was dat reservefonds er niet gekomen. En was de inkomstenbelasting niet gebracht van 6 in 1919 op 9 wat later is geworden fél in 1920 en op 7'/2 in 1921 en had die niet opgebracht 1.900.000.— in 1920 en 1.800.000.— in 1921, dus bijna 4 millioen in twee jaren en had die in 1922 niet opgebracht 1.684.000.— met een vermenig- vuldigingscijfer van 7, dan hadden wij die overschotten niet gehad, want die zijn juist ontstaan, doordat de be lasting zoo hoog was. Nu in 1923 werd het percentage verlaagd tot 4; toen bedroeg de inkomstenbelasting nog 1.544.000.maar ieder jaar daalde dat bedrag en nu is het niet eens meer 1 millioen. Is dat echter de schuld van dit college, kan men dat de schuld daarvan aanwrij ven en zeggen dat het liet reservefonds van de belasting en van de Gasfabriek heeft opgebruikt? Op een inter ruptie, dat men daarvoor had moeten zorgen, antwoordt spreker, dat wij daarvoor kunnen zorgen, als wij maar één jaar weer 8 opleggen; dat brengt dan plusminus op wat de tekorten zijn, maar dat zal dan zeker moeten dienen om toe te passen wat de heer De Boer zegt Het komt spreker voor dat het hier lastig is te verge lijken en hij is bang dat, wat de heerDe Boer heeft ge zegd, niet in overeenstemming is met de waarheid. Misschien dat de heer De Boer hierover eens wil na denken en straks even wil zeggen of dit behoort tot een reëele politiek en een reëele voorstelling van zaken De heer K. de Boer: Ik geef dien goeden raad retour. De heer IJ. de Vries zal er op het oogenblik niet meer van zeggen, omdat hij anders zou vallen in een beant woording van dingen, die op den weg liggen van het college en van den Voorzitter of de wethouders. Spreker wil alleen nog zeggen dat hij tot nu toe wél spijt heeft dat het met de samenstelling van de Combi natie zoo slecht is geloopen,-maar dat hij nog géén spijt heeft van de uitkomsten van de Combinatie; hij meent dat die financieel en materieel in overeenstemming zijn met het gestelde doel. De heer Westra Deed het feit dat wij ons hebben bezig te houden met de begrooting van een jaar, waarin gemeenteraadsverkiezingen zullen plaats hebben, reeds I veronderstellen, dat ditmaal de begrooting wel niet zonder algemeen te zijn beschouwd Uwen hamer zou passeeren, de verschijning van het rapport der Sectie vergaderingen maakte deze veronderstelling wel tot ab solute zekerheid. Dat rapport heeft niet nagelaten om eenigen indruk op mij te maken, ik zou zelfs in het meervoud kunnen spreken van indrukken; ik wil die in drukken hier weergeven, en daaraan eenige beschou wingen vastknoopen tot welke ze mij aanleiding geven. De eerste indruk dan welke ik kreeg is er een van mathematischen aard; ik heb namelijk bemerkt dat eenige waarde niet kan worden ontkend aan de theorie van Einstein betreffende de elkaar snijdende parallellen, j We maken hier toch kennis met een paar aanvallen, welke in zeker opzicht parallel loopen, maar ten slotte elkaar ook weer snijden, parallei gaan ze als aanval uit den Raad gericht tegen het college van Burgemeester en Wethouders, maar ze snijden elkaar als we ze nemen in hun punt van uitgang en hun voornaamste trefdoel. Ik heb dit neergeschreven op grond van de schriftelijke voorbereiding van dit debat, maar nu ik dat heb aan gehoord, is het aantal parallen zoo toegenomen, dat Ein stein zelf er waarschijnlijk geen raad meer mee zou weten. Ik kom nu vanzelf tot den tweeden indruk en dat is deze, dat deze aanvallen afkomstig zijn uit bepaalde politieke partijen en als zoodanig ook een bepaald poli tiek doel hebben. Ik kom straks daarop nader terug, maar wil thans vast deze opmerking maken, dat het feit zelf, dat deze aanvallen afkomstig zijn uit zekere poli tieke centra, niet den meesten waarborg biedt, dat hier het meest objectieve oordeel over het beleid van Burge meester en Wethouders wordt ten beste gegeven. Het lijkt mij daarom zoozeer gewenscht de verschillende zaken, die in de schriftelijke voorbereiding dezer debat ten zijn naar voren gekomen, ook eens te bezien van een meer objectief standpunt, van een standpunt, dat in dit geval niet door politieke belangen wordt beïnvloed en ik meen in alle bescheidenheid mij gevoegelijk op dit objectieve standpunt te kunnen plaatsen. De fractie, waarvan ik deel uitmaak, heeft in dezen Raad geen spe ciale partijbelangen te behartigen, om de eenvoudige reden dat, wanneer men een minderheid vormt van 1/9 deel van het geheel, de verwezenlijking van speciale

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 15