238 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. Hoewel we hier dus te doen hebben met aanvallen, welke m. i. een politieken ondergrond hebben, moeten ze toch zeer zeker niet beschouwd worden als een wel overwogen gezamenlijken aanval; ze moeten ieder af zonderlijk worden beschouwd. De politieke tendenz van den aanval der S. D. A. F. is duidelijker dan die van de club, maar parallel gaan ze toch, in zooverre ze beide, met of zonder zooveel woorden, de uitgesproken bedoeling hebben dit college het vertrouwen op te zeggen. Maar verder in de gevolgen zullen de parallellen elkaar wel weer snijden, of zullen de uitersten elkaar hier zoodanig naderen, dat zelfs Marx en Calvijn elkaar zullen vinden? Ik geloof het voorshands niet. Maar de heer De Vries heeft zoo meteen met zooveel woorden de combinatie opgezegd, dus nu weten we het niet. Maar dan zijn deze aanvallen ook nutteloos in hun resultaten, want men zal ten slotte toch weer genoegen er mede moeten nemen dat de zaak. misschien eventueel met een kleine wisseling van personen, op denzelfden voet wordt voortgezet. En zou dat eigenlijk ook niet het beste zijn, zoowel voor de partijen, welke zich er voor kunnen hoeden om naar het voorbeeld der vereeniging „Ge meentebelang" geweldig fiasco te maken, als voor het werkelijk belang der gemeente Toch hebben deze aanvallen hunne gevolgen, die misschien niet zoo be doeld zijn, maar die toch niet zullen uitblijven en dat zijn deze, dat bij de Leeuwarder burgerij de indruk wordt gevestigd, dat hun vroede vaderen hunne belangen op de slechtst mogelijke wijze behartigen. Verkondig den lof van iemand, men zal de schouders ophalen, maar haal hem neer en breek hem af en ge zult gretige luisteraars te over vinden. Bovendien, zij die hier het grootste woord voeren over de bedilzucht van Gede puteerde Staten dragen hier koren op hun molen. Het is om al deze redenen dat ik gemeend heb den politieken ondergrond dezer zaak eens even duidelijk naar voren te moeten brengen, opdat ook de burgerij van deze gemeente de zaak eens in dit licht beschouwt, waardoor wellicht de m. i. verkeerde invloed dezer ongemotiveerde, onjuiste en hopelijk ondoordachte cri- tiek wederom eenigermate wordt geneutraliseerd. Ten opzichte van het reservefonds van de Gasfabriek j is reeds een enkele opmerking gemaakt. Mijn standpunt j is dat, wanneer verzekerd wordt dat door een geleide- j lijke verhooging van het belastbaar inkomen binnen enkele jaren zal kunnen worden volstaan met een ver- menigvuldigingscijfer van 4 of 5, ik in overweging zou willen geven het nreerbesproken reservefonds te doen strekken, te verdeelen over een drietal jaren, voor den gewonen dienst. Maar de heer De Boer wil het reservefonds van de Gasfabriek bestemmen voor kapitaalsuitgaven, doch dat is in de practijk hetzelfde als wanneer het niet wordt gebruikt. Het fonds is op het oogenblik ook rentegevend en of men nu van dat geld een bad- en zweminrichting bouwt of men doet dat van geleend geld, de rente en aflossing zal er toch moeten komen. De heer IJ. de Vries heeft gesproken over de Com binatie, dat dit daar is besloten en dat daar is besloten ten aanzien van de te voeren gemeentepolitiek, maar ik wil daar tegen aanvoeren, dat mij van dat alles niets bekend is. Misschien dat de heeren iets in hun club hebben besloten, wat zij nieenen dat is besloten in de Combinatie beide woorden beginnen met een c maar de heer De Vries vergist zich ik wil dat even vastleggen ten aanzien van dat alles is in de Com binatie niets besloten. Daar is alleen besloten de wet houders te kiezen en wij zijn daar ook in meegegaan, omdat dan ook iemand onzer wethouder zou kunnen worden en niemand ook de S. D. A. P. niet zal het ons kwalijk nemen dat wij daar achter de groene tafel liever een van de onzen hebben dan iemand uit de S. D. A. P. De heer IJ. de Vries: Och, och, wat een vrijerij! De heer Westra Thans nog iets over den ophaal- en stortingsdienst en wat daarmede in meer of minder verwijderd verband staat. De stukken over deze zaak, die reeds een zeer om vangrijk dossier vormden, zijn thans opnieuw met eenige exemplaren verrijkt. Deze nieuwe aanwinst mag m. i. belangrijkheid niet worden ontzegd, zoowel ten opzichte van een ophaal- en stortingsdienst als ten aan zien van de geheele administratie en het beheer der gemeentelijke financiën. Ik heb hier in het bijzonder op het oog het rapport van den heer Van Zandbergen, gemeente-ontvanger te Zwolle; ik heb dat rapport met zeer veel belangstelling gelezen, het lijkt mij evenwel een sterker pleidooi voor de verbetering van ons stelsel van financieele administratie, dan wel voor de oprich ting van een stortings- en ophaaldienst. Het heeft mijn inzicht in deze kwestie dan ook niet kunnen veranderen, eerder dit versterkt. Het sociale belang van een dergelijk instituut heb ik nooit hoog kunnen aanslaan, het rap port bemoeit zich hier overigens niet mede, behandelt alleen de technische zijde van het vraagstuk. Voor zoover ik dat sociaal belang verkeerd zie, wordt daarin overigens voorzien door den dienst, welke door de Spaarbank is ingevoerd en kan dus hier ter stede dat sociaal belang, als het wel bestaat, ten volle recht wedervaren. Het rapport heeft evenwel onderstreept mijn meening, dat een dergelijke dienst alleen winst kan opleveren, als hij voldoende spaargelden tot zich trekt en nu vrees ik eenerzijds dat dit hier niet in voldoende mate het geval zal worden, omreden, zooals reeds uit den treure is herhaald, hier aan een spaarbank niet die behoefte is, als in Zwolle het geval was bij de oprich ting van den dienst; anderzijds vrees ik evenwel ook dat deze dienst weer gelden zal ontrekken aan thans be staande bloeiende en soliede spaarbanken en deze dus, waar ze thans voor grooter capaciteit zijn ingericht, minder rendabel zal maken. Bovendien, en dit is een principieel standpunt, waar het particulier initiatief in deze voldoende is, vind ik gemeentelijke bemoeiing mis plaatst. Ik zal dus, niettegenstaande het rapport, ja, zelfs ingevolge het rapport, van harte medewerken om, wat men gelieft te noemen den gemeentelijken ophaal- en stortingsdienst, om hals te brengen. Toch behoeft m. i. het rapport van den heer Van Zandbergen niet tevergeefs te zijn geschreven, want het bevat, zooals zooeven reeds is opgemerkt, zeer waardevolle opmerkingen en adviezen over onze finan cieele administratie en het werpt wel een zeer bijzonder licht daarop. Het wijst er m. i. wel op, dat er wel een betere weg geweest was om, zoowel aan het kantoor van den gemeente-ontvanger als aan onze ambtenaren van financiën, meer en beter emplooi te geven dan ze de laatste jaren hadden, dan door het invoeren van de eigen heffing der inkomstenbelasting. Het is alleszins begrijpelijk dat aan de doorvoering van de plannen, ons ontvouwen door den gemeente-ontvanger van Zwolle, allerlei plaatselijke en persoonlijke verhoudingen in den weg staan, die deze plannen voorloopig nog naar de studeerkamer terugwijzen, maar het spijt mij toch zeer dat Burgemeester en Wethouders, met de voorlichting van dit rapport voor oogen, den maatregel der eigen heffing hebben voorgesteld, waardoor deze plannen, die beter waard zijn, misschien in de prullemand zouden kunnen terecht komen. Ze daarvoor te behoeden is het doel van mijn betoog en ik zou Burgemeester en Wet houders wel dringend in overweging willen geven om het rapport nog eens te lezen en te herlezen, om zoo doende den invloed te ondergaan van den frisschen en modernen geest op administratief gebied, die er uit spreekt, om, als eerlang de gelegenheid daarvoor gun stig is, niet alleen terug te keeren van den dwaalweg der eigen heffing, maar ook een moderner, economischer, >eter en doeltreffender beheer onzer financiën in te /oeren dan tot nu toe gebruikelijk is. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 239 De heer Aluller zou in de allereerste plaats over een in het Sectieverslag opgenomen zinsnede enkele woor den willen zeggen. Hij meent dat dit van belang is, om reden dat zoo hier en daar de opmerking is gemaakt ten opzichte van die zinsnede, dat later is gebleken, dat die eenigszins onjuist was. Spreker bedoelt deze „De meening wint zelfs hier en daar veld dat 's Raads Voorzitter den Raad tegenwerkt." Het is de heer Weima geweest, die onomwonden dit in de sectie heeft gezegd en dat hier ook in den Raad naar voren heeft gebracht en het is in dezelfde sectieverga dering geweest dat ook spreker zich, bij hetgeen de heer Weima ten opzichte van deze kwestie heeft ge sproken, heeft aangesloten. Wanneer hier dan ook deze zinsnede voorkomt, is daarmee inderdaad juist weerge geven, wat in de tweede sectie is naar voren gebracht. Ik heb, aldus spreker, dat hier al reeds eerder gezegd en ik herhaal het nogmaals: ik hoop niet dat U, mijnheer de Voorzitter, als persoon daar een verkeerde gedachte uit trekt. Ik sluit mij aan bij ieder, die ten opzichte van U goede hoedanigheden veronderstelt en naar voren heeft gebracht en heeft uitgesproken, maar dit heb ik hier al reeds eerder gezegd wanneer hier door den Raad, of door de meerderheid van den Raad, dingen worden voorgesteld en aangenomen, die door het col lege moeten worden uitgevoerd en U is een heftig tegen stander daarvan, dan is het dikwijls opgevallen, dat het dan ontzettend veel moeite kost, om die zaken uitge voerd te krijgen. Waar dat vast staat, daar mag het, politiek gespro ken, geapprecieerd worden dat dergelijke dingen op een gegeven oogenblik in de secties tot uiting komen en dat daar dan een antwoord op komt. Ik hoop inderdaad dat U bij mij en meer anderen die gedachte kunt wegnemen, maar zoolang dat nog niet is gebeurd meen ik, dat het is, zooals in de secties is naar voren gekomen. Nu nog een andere zinsnede uit het Sectieverslag en dat is wel die over de regeeringsmoeheid van het col lege. Ik wil hier onomwonden verklaren dat die van mij afkomstig is. Ik heb die zinsnede juist laten opnemen, om reden ik van oordeel ben dat verschillende zaken, die reeds jaren en jaren naar voren zijn gekomen, veel en veel te lang op zich hebben laten wachten. En nu had ik de zaak anders kunnen stellen; ik had kunnen vragen: wenscht het college moedwillig die zaken tegen te houden? Maar men kan het ook zoo zeggen is het college misschien regeeringsmoe? Nu geloof ik, naar aanleiding van wat de heer Oos- terhoff van morgen heeft gezegd, dat het eerste mis schien eerder waar is dan de kwestie van de regee ringsmoeheid. Immers is dit door den heer Oosterhoff gezegd, dat belangrijke zaken, die door den Raad zijn aangenomen en die geld hebben gekost of zouden kos ten, moedwillig door het college zijn opgehouden en dat men het college daarvan geen verwijt moest maken. En als de heer Oosterhoff, die een groot en een belangrijk aandeel in de samenstelling van het college heeft ge had, dat zegt, zal dat wel op waarheid berusten. Wij moeten dus inderdaad tot de conclusie komen dat moed willig door het college belangrijke zaken, die de Raad wenschte, zijn opgehouden. Dat heeft de heer Ooster hoff hier geconstateerd en het is juist deze grief ge weest, die aanleiding heeft gegeven tot deze zinsnede. Er is door verschillende sprekers, die het woord heb ben gevoerd, gezegd, dat verschillende zaken, die in de secties zijn besproken, een gevolg zijn van het feit, dat wij aan den vooravond staan van de verkiezingen en dat dit dus een politiek spel is. Spreker zou zeggen laat dat dan politiek wezen, maar een andere kwestie fs of het waar is en spreker heeft nog van geen van de andere sprekers, die hem zijn voorafgegaan, gehoord, dat, wat betreft al die dingen, die in het Sectierapport zijn opgenomen, als zijnde de grief, tegen het college geuit, dit niet het geval was. Spreker wacht dan ook met belangstelling het antwoord van het college af. Het is in het bijzonder de heer IJ. de Vries geweest, die heeft gemeend het college te moeten verdedigen en hij heeft dit gedaan, als ware het dat hij daar zelf zat, maar spreker wacht met belangstelling het antwoord van het college af ten opzichte van de punten, die als grief tegen dit college naar voren zijn gebracht. Spreker wenscht nu nog een paar woorden te zeggen ever verschillende andere zaken en wel in de eerste plaats over den stortingsdienst. Hij vraagt toestemming om eventjes stil te staan om de geschiedenis van den stortingsdienst uiteen te zetten. Wat was de kwestie? Er is hier een beweging in de stad, die er veel voor gevoelt, dat hier een ophaal- en stortingsdienst komt. Als gevolg daarvan komt er een adres bij den Raad met een groot aantal handteeke- ningen hoeveel, doet er niet zooveel toe en het resultaat daarvan is, dat de meerderheid van den Raad zich uitspreekt dat het gewenscht is, dat ook in Leeu warden een dergelijke gemeentelijke ophaal- en stor tingsdienst komt. Nu die zaak is aangenomen en de meerderheid van den Raad zich aldus heeft uitgespro ken, krijgt het college de zaak ter bestudeering, om met eventueele voorstellen bij den Raad te komen. Doch alvorens daarmee bij den Raad te komen, komt de wet houder van Financiën met cijfers, die de bedoeling heb ben, om den Raad te doen inzien, dat met dit besluit verkeerd is gedaan, omreden dat, als het werd uitge voerd, het een belangrijk deel van de financiën zou kosten. Toen is door de voorstanders dit gezegd als inderdaad de cijfers van den wethouder van Financiën juist zijn, dan gelooven wij ook dat de voorstanders van die zaak niet zulke groote voorstanders zullen zijn, dat zij een dergelijk bedrag aan een dergelijke instelling ten koste willen leggen. Maar, zeiden de voorstanders, dat staat nog niet geheel vast en wij zouden er ook graag van anderen iets van hooren, die er wat meer van weten. Toen is gevraagd of men den heer Van Zandbergen van Zwolle hier niet eens kon krijgen, en het gevolg is ge weest dat is besloten door dezen een rapport te laten uitbrengen. Nu is sprekers allergrootste grief tegen deze kwestie deze. Wanneer dit rapport, door den heer Van Zand bergen uitgebracht, zoo was, dat het eenigszins weer gaf, zooals de zaak door den wethouder van Financiën is voorgesteld, dan zou men kunnen zeggen: het college deed goed om, in overleg met de Financieele Commissie, te komen met het voorstel, deze zaak niet uit te voeren. Maar juist het rapport van den heer Van Zand bergen toont aan, dat er absoluut geen financieel ge vaar voor de gemeente aan verbonden is en niettegen staande dat rapport zoo gunstig is ten opzichte van een ophaal- en stortingsdienst, zeggen Burgemeester en Wethouders toch in hun advies om voorloopig de zaak maar niet uit te voeren. Spreker kan daar natuurlijk in de gegeven omstandigheden niet zijn stem aan geven. A'len moet niet vergeten die het rapport gelezen heb ben, zullen het ook weten dat een centrale incasso- dienst, verbonden aan een ophaaldienst of ieder afzon derlijk, niet een financieel nadeel is en als dergelijke zaken door een dergelijk persoon als den heer Van Zandbergen in een rapport naar voren worden gebracht, dan is het naar sprekers meening nog wel de moeite waard dat het college zich daar nog eens over beraadt en den Raad over verschillende dingen inlichtingen geeft en dat kan dan het best gebeuren door een prae-advies. Spreker hoopt dan ook, mede in verband met wat daar van door den heer De Boer is gezegd, dat het college zich daar straks nog eens voor zet en dat in het groote belang van de gemeente alsnog door het college zal worden toegezegd dat het prae-advies zal willen uit brengen. Nu nog een paar kleinigheden, maar eerst nog een belangrijke zaak. Er is in de secties ook gesproken over de werkver ruiming. Wij zijn het vorig jaar zoo gelukkig geweest

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 17