240 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. ten opzichte van werk, dat gedaan kon worden, dat wij iets konden laten uitvoeren, maar wij hadden toch van het college mogen verwachten gezien de tegenwoor dige economische omstandigheden en waar het college, evenzoo goed als wij, weet, dat op een helderen dag een donkere nacht volgt en waar wij zullen zien dat dit jaar weer een belangrijke groep van onze inwoners werkloos zal rondloopen dat het iets anders zou zeggen dan „De verruiming van werkgelegenheid heeft de aan dacht van ons college." Nota bene wordt dat nog geschreven in November! Wij hadden mogen verwachten dat het college vroegtijdiger had ingegrepen en bij den Raad was gekomen. Ik zeg niet dat dit direct mogelijk is, maar Burgemeester en Wethouders hadden het althans wel zoo kunnen inpik ken, dat er meer productief werk was geweest voor de menschen dan op het oogenblik het geval is. Als nu, volgens deze zinsnede, nog wordt gezegd het heeft onze aandacht, dan begrijpen we wel dat er absoluut niets van terecht komt. Nu nog een paar kleine opmerkingen. Zoo straks is door den heer IJ. de Vries over de tarieven van de Naam- looze Vennootschap Intercommunale Waterleiding Ge bied Leeuwarden gesproken. Een kleine opmerking naar aanleiding daarvan. ik ben eenigszins bekend met de woningbouwvere niging „Beter Wonen" en ik kan meedeelen dat wij voorheen een bepaald tarief voor onze 137 woningen hadden afgesloten met de Waterleiding en dat wij daar voor moesten betalen 18.75 het kan ook 5 cent meer of minder geweest zijn, maar dat doet er niets toe per woning en per jaar, maar dat wij het vorig jaar boven dat bedrag nog 1400.— meer hebben moeten betalen voor oververbruik van het water. De bewoners mochten, als ik mij goed herinner, voor die 18.75 44 M3. water gebruiken en doordat de menschen daar aan niet voldoende hadden, kwam er een groot over verbruik, dat de vereeniging 1400.extra kostte. Dat was dus ongeveer 10.per woning en zoo kwam het bedrag, dat aan de Vennootschap moest worden betaald, op 28.a 29.per woning. De nieuwe oppervlaktetarieven zijn echter zoodanig, dat dergelijke woningen als die van ons op het oogen blik ongeveer 80 M3. mogen gebruiken, terwijl daarvoor ongeveer 20.per woning moet worden betaald. Als wij dat zienja, mijnheer De Vries, U slaat de han den in elkaar en verbaast U over de cijfers, maar als U de tarieven opvraagt, kunt U zien dat die cijfers juist zijn; ik geloof dat per woning ongeveer 20.moet worden betaald en dan krijgt men daarvoor ongeveer 80 M3. water per jaar. Ik kan wel een M3. mis wezen, maar zoo is het en ik wil dit zeggen, dat dit op onze exploitatie per jaar 1000.scheelt De heer IJ. de Vries: Dat beteekent dus dat de Ven nootschap 30.per woning moet bijleggen op de levering van water, nu De heer K. de Boer: En dat betalen jullie, ja. De heer IJ. de Vries vroeger 44 M3. voor 18.75 en nu 80 M3. voor 20. De heer Muller: De heeren van het bestuur der Ven nootschap zijn niet zoo dom dat zij er moeten bijleg gen De heer IJ. de Vries: Dat zegt U. De heer Muller: Ik zeg dat dit voordeeliger is. De heer IJ. de Vries begint nogmaals met een bere kening. De heer Muller: Als U het niet begrijpt, ligt dat aan U. Ik heb duidelijk gezegd dat het oude tarief was 18.75 voor 44 M3. en dat het nu is 20.waarvoor men ongeveer 80 M3. mag gebruiken. Nu een kleine opmerking naar aanleiding van hetgeen de heer Oosterhoff heeft gezegd, toen hij zei, dat hier een meerderheid is geweest, die verschillende voorstel len van net college heeft verworpen en daaronder ook noemde een voorstel betreffende overneming van straten van de woningbouwvereeniging „Beter Wonen". Er was een adres van „Beter Wonen" bij het college en bij den Raad aanhangig gemaakt en dat hield in, dat men vroeg, om den bcstaanden prijs te mogen betalen, die door de gemeente was vastgesteld, als zijnde op dat moment voldoende te achten in verband met wat aan de straten moest worden ten koste gelegd, terwijl de gemeente veel meer van ons vroeg. Het was natuur lijk niet een financieel nadeel dat het voorstel van Bur gemeester en Wethouders werd verworpen; dit was al leen in zooverre een financieel nadeel voor de gemeente, dat, als het voorstel van het college niet was verwor pen, de gemeente een onrechtmatig voordeel had ge had De heer Fransen (wethouder)Niet onrechtmatig. De heer Muller: Onrechtmatig, zeg ik, dat blijft mijn overtuiging, omdat de gemeente had vastgesteld, dat op dat moment die prijzen niet meer noodig waren. Daarom was het onrechtmatig De heer Fransen (wethouder): Maar het gold niet met terugwerkende kracht. De heer Muller: Men mag toch een complex wonin gen niet belasten met dergelijke dingen, omreden het niet van terugwerkende kracht is. De meerderheid van den Raad heeft dat ook ingezien. Maar dan moet men later niet zeggen, dat een groot gedeelte van den Raad de financieele politiek van Burgemeester en Wethouders tegenwerkt. Er zijn hier nog verschillende andere zaken naar voren gebracht, maar ik geloof dat ik het hierbij voorloopig laten kan. De heer B. Molenaar merkt op dat het oorspronkelijk zijn bedoeling niet was geweest bij deze algemeene be schouwingen het woord te voeren. Hij zou dat niet heb ben gedaan, ware het niet, dat hier thans reeds verschil lende dingen naar voren zijn gebracht, die hij liever had besproken bij de begrooting van Openbare Werken. Waar het zijn bedoeling was geweest daarbij het een en ander te zeggen, zal hij thans datgene, wat hij daar wilde zeggen, naar voren moeten brengen, omdat verschillende van die dingen nu reeds zijn aangehaald en daarop dus straks van de zijde van het college ant woord zal worden gegeven. In de eerste plaats bedoelt spreker dan het verkeers- vraagstuk. In de secties is de opmerking gemaakt, wat hetreft het verkeersvraagstuk, dat het den schijn heeft dat Bur gemeester en Wethouders daarmee den Raad willen ontwijken. Spreker kan momenteel nog niet anders zeg gen dan dat die schijn nog bestaat en hij is door de be antwoording in de Memorie van Antwoord in die mee ning nog gesterkt. Het zal goed zijn, ook op grond van een uitlating, die hier bij de beschouwingen door den heer IJ. de Vries is gedaan en waarin hij het college hulde bracht voor zijn standpunt ten opzichte van de regeling van het verkeer, even te motiveeren waarom spreker nieent dat de critiek, die ten opzichte hiervan is gevoerd, juist is, In 1923 is bij de algemeene beschouwingen uitvoerig gediscussieerd over het verkeersvraagstuk en als gevolg Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 241 van die beschouwingen is een voorstel van den heer 0. de Vries en spreker door den Raad aangenomen en door Burgemeester en Wethouders overgenomen, waarin de Raad uitsprak dat hij het wenschelijk vond dat, voor en aleer partieele verbeteringen tot stand werden ge bracht, den Raad eerst een algemeen plan of schema van een algemeen plan moest worden voorgelegd, opdat wij niet dan hier en dan daar eenige kleine verbete ringen. zouden aanbrengen. In 1924 is, als gevolg van die bespreking, een adres binnengekomen van de Kamer van Koophandel, 't welk bij de desbetreffende stukken is gevoegd; in dezelfde periode kwamen een zestal adressen van vereenigingen en personen binnen, alle betrekking hebbende op de regeling van het verkeer in onze stad en de bedoeling hebbende, daaromtrent een grondige uitspraak te krijgen. Al die dingen zijn bij de desbetreffende stukken gevoegd. In 1925 is door de Kamer van Koophandel een adres met bestek en teekeningen voor het dempen van de binnengrachten bij den Raad ingezonden, welk adres eveneens bij de stukken is gevoegd. Bij de begrooting voor 1926 is in het Sectieverslag opnieuw aan Burgemeester en Wethouders ge vraagd, hoe het nu stond met het verkeersvraagstuk en toen is door Burgemeester en Wethouders geant woord dat de stukken betreffende het verkeersvraagstuk sinds Januari waren bij de commissie voor Openbare Werken. Spreker heeft daar toen bij de behandeling der begrooting het zijne van gezegd en er op aange drongen, dat de zaak nu toch eindelijk eens ernstig in studie zou worden genomen en thans is opnieuw in het Sectieverslag, nu in eenigszins scherperen vorm, ge vraagd, waar het verkeersplan blijft en of Burgemeester en Wethouders den Raad willen ontwijken. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders geeft thans weer blijk dat het den schijn, waarover in het Sectieverslag wordt gesproken, opnieuw wettigt. Bur gemeester en Wethouders zeggen: wij hebben er geen bezwaar tegen, den Raad een lijst van verbeteringen voor te leggen, die wij meenen, dat noodzakelijk zijn, en tevens gebruiken zij het bekende argument, dat spreker wel had verwacht, n.l. dat de stukken nog altijd bij de commissie voor Openbare Werken zijn, met welke commissie het college van gevoelen is, dat bestudeering van de zaak moet wachten, tot er een nieuwe directie van Gemeentewerken is. Toen in 1923 de zaak is besproken en door den Raad is aanvaard, is kort na dato de commissie voor Open bare Werken bij het college van Burgemeester en Wet houders uitgenoodigd om een bespreking te houden, hoe de commissie zich voorstelde dat het voorstel moest worden uitgevoerd. Het kan en het is naar sprekers meening dus bij Burgemeester en Wethouders bekend, wat de bedoeling van het voorstel is geweest en dat dit juist is, is be wezen hierdoor, dat van de zijde van Burgemeester en Wethouders aan de directie van Gemeentewerken op dracht is gegeven een plan te ontwerpen en daar een rapport bij te voegen. Eenigen tijd daarna een half jaar waarschijnlijk, spreker weet den datum niet precies kwam bij de commissie voor Openbare Werken een rapport met teekeningen binnen en heeft dat in de vergadering der commissie een punt van bespreking uitgemaakt. Nu is het vanzelfsprekend, waar wij hier met zoo'n belangrijk vraagstuk te doen hadden naar sprekers meening een zeer belangrijk vraagstuk—- dat dit, ouder gewoonte, eerst bij de leden der commissie circuleert. De vraag is toen gesteld, of het niet mogelijk was, dat elk der leden van de commissie een afdruk kreeg van het rapport met daaraan toegevoegd de noodige teeke ningen. Van behandeling in de commissie is toen niet meer gekomen, maar aan het verzoek der commissie is voldaan; eenigen tijd daarna werd aan elk der leden een rapport met een stel teekeningen verstrekt. Sindsdien wacht de zaak altijd nog op een bespre king. Nu is het heel gemakkelijk om, zooals het voor gaande jaar en nu weer, den schijn te wekken, alsof het uitstel de schuld is geweest van de commissie voor Openbare Werken, maar ik wil er aan herinneren, aldus spreker, dat herhaalde malen, ook voordat de kwestie van de directie van Gemeentewerken, die, ik geef dat toe, momenteel eenige stagnatie brengt, ter sprake is gekomen, onzerzijds is aangedrongen op behandeling van dit vraagstuk. Dat Burgemeester en Wethouders het verkeersvraag stuk gebruiken, zooals zij denken en zooals in hun kraam te pas komt bleek ook het vorige jaar bij de begrooting. Immers, toen in de sectie was aangedrongen op verbetering van de Verversbrug, ontwoordden Bur gemeester en Wethouders in hun Memorie van Ant woord en naar sprekers meening zeer terecht „Welke rol genoemde brug bij het onder de oogen zien van de verkeerstoestanden zal moeten spelen, zal bij het behandelen van het algemeene vraagstuk moeten worden nagegaan. Het zou onjuist zijn ter zake thans een incidenteele beslissing te nemen." Spreker heeft dat toen onderschreven en hij onderschrijft dat nog. Maar hij onderschreef dat niet alleen voor 1926 voor de Verversbrug; hij onderschrijft het ook voor de partieele herzieningen, die Burgemeester en Wethouders nu zelf op de begrooting brengen. Spreker meent dat niet alleen Burgemeester en Wethouders, maar dat ook de Raad er recht op heeft en dat ook de organisatie en personen, die bij deze zaak groot belang hebben, er recht op hebben, dat er nu eenmaal een uitspraak komt over de behandeling van dit vraagstuk. En hij hoopt en vertrouwt dat na de critiek, die over deze zaak ook nu weer is gevoerd, het Burgemeester en Wethouders nu ernst zal wezen en dat zij nu binnen niet al te langen tijd het vraagstuk omtrent de regeling van het verkeer, in samenwerking met de genoemde commissie, onder de oogen zullen zien. Een tweede vraag, die spreker zou willen bespreken, en die ook al even is aangeroerd door den heer Muller, is de kwestie van de werkverruiming. In de secties is gevraagd en geïnformeerd, hoe Bur gemeester en Wethouders denken over de werkverrui ming en in de Memorie van Antwoord is daarop ge antwoord „De verruiming van werkgelegenheid heeft de aan dacht van ons college. Wanneer zich geschikte ob jecten voor werkverschaffing voordoen, die tevens uit een geldelijk oogpunt uitvoerbaar zijn, zullen wij niet nalaten ter zake de noodige maatregelen te treffen, respectievelijk voorstellen aan den Raad te doen." Spreker vindt dat antwoord te mager en niet voldoende; hij vindt dat het de taak van Burgemeester en Wethou ders had moeten zijn te zorgen dat het cijfer, dat ook door den heer De Boer in zijn uitstekende rede is naar voren gebracht in verband met de ondersteuning aan behoeftigen en werkloozen, van welk bedrag ontegen zeggelijk een groot deel improductief en dus weggegooid geld is, werd omgezet in productieven arbeid. En gezien de voorstellen, die den laatsten tijd in de commissie voor Openbare Werken zijn besproken en waaromtrent deze commissie aan Burgemeester en Wethouders heeft geadviseerd, had spreker verwacht dat er een meer positief antwoord ter zake van de werkverruiming zou zijn gekomen. Want hij weet niet of Burgemeester en Wethouders bekend zijn met den toestand van de werk loosheid in onze plaats, maar deze heeft hier al weer belangrijke afmetingen aangenomen, welke er op wijzen dat een groot deel van hen, die bij de betrokken be roepen behooren, bijna al weer onder de uitgetrokken werkloozen moeten worden gerekend. Op Zaterdag 20 November stonden er bij de Arbeids beurs ingeschreven 71 grondwerkers, 15 metselaars, 16 opperlieden, 49 schilders, 46 timmerlieden, 14 stu- cadoors en 167 zonder vakkennis. Van de vakarbeiders

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 18