242 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. zijn nu reeds 46 personen uitgetrokken en van de ge zamenlijke bouwvakbonden hebben, voor zoover bij de Arbeidsbeurs bekend is, reeds 95 leden hun uitkeering over het eerste halfjaar gehad, zoodat blijkt dat een groot deel thans nog maar enkele dagen van de uit keering over het tweede halfjaar te goed heeft. Dat beteekent dus dat straks het aantal uitgetrokkenen be langrijk groot zal worden. Spreker had het daarom een daad van verstandige politiek gevonden wanneer Burgemeester en Wethou ders hadden gezorgd, nu er vrij geschikt werk voor productieven arbeid aanwezig is, dat het antwoord iets positiever was geweest en hij hoopt dat, als Burge meester en Wethouders straks de verschillende dingen beantwoorden, wij èn in het belang van de betrokkenen èn in het belang van de gemeente in dit opzicht een meer positief antwoord zullen krijgen. De heer Dijkstra heeft bij de algemeene beschou wingen het woord gevraagd, omdat hij een paar woorden zou willen zeggen over de kwestie van het herstel van den Dokkumertrekweg, die in bijlage no. 31 is beant woord. Hij zal daar in eerste instantie niet veel van zeggen, alleen dit. In de bijlage staat „Voor de zeer ingewikkelde kwestie betreffende den Dokkumertrekweg heeft ons college nog geen op lossing kunnen vinden." In gewoon Hollandsch noemt spreker zoo'n woord eigenlijk een dooddoener; er staat niets in. Hij zal zoo voorzichtig wezen op de kwestie, die hier is genoemd en ten opzichte waarvan hij misschien over gegevens beschikt, die kunnen bewijzen dat dit antwoord eigenlijk geen antwoord is, nu niet verder in te gaan, ook omdat het reeds laat is geworden hij wil dan ook volstaan met in eerste instantie aan het college dit te vragen zou het college nader willen motiveeren en, zoo moge lijk, willen bewijzen, wat hier staat? Er staat hier „voor de zeer ingewikkelde kwestie". Spreker zou dus in eerste instantie een nadere toelichting willen vragen in verband met deze redactie. De heer Koopinans gelooft dat deze begrooting eigen lijk weinig aanleiding geeft tot het houden van alge meene beschouwingen; die wel gehouden zijn, gelooft spreker dat eigenlijk niet noodig zijn geweest. De wethouder van Financiën is min of meer vaag in zijn mededeelingen omtrent den financieelen toestand, maar spreker gelooft dat het ook niet mogelijk was meer gepreciseerd te zijn, omdat de gegevens, waarmee de wethouder moest werken ten opzichte van de ver moedelijke inkomsten, nog in het onzekere liggen en de toelichting dus wel min of meer vaag heeft moeten wezen. Spreker gelooft dat het in deze omstandigheden op den weg van den wethouder van Financiën ligt om in het vervolg van deze zitting de raadsleden op de hoogte te stellen met gegevens, hoe de financieele toe stand van de gemeente zich z. i. zal ontwikkelen. Overigens wil spreker, juist omdat in het Sectierap port heel wat critiek op Burgemeester en Wethouders is geoefend, wel van zijn kant even te kennen geven, dat hij met het beleid van Burgemeester en Wethouders tevreden is en hij meent dat in het bijzonder een woord van waardeering moet worden gesproken ten aanzien van den wethouder van Financiën. Spreker meent eigenlijk dat hij het hierbij zou kunnen laten, maar hij is van oordeel dat hetgeen is gesproken door den heer Van der Schoot en door verschillende andere leden, waarin een aanval lag op de Vereeniging, die spreker candidaat heeft gesteld en ook min of meer op zijn persoon en op die van den heer Scheltema, het noodig maakt nog enkele woorden te zeggen. De heer Van der Schoot deed, behalve op de Veree niging, ook min of meer een aanval op spreker en den heer Scheltema persoonlijk en hij heeft spreker verweten dat, hoewel deze van nature zou moeten bezuinigen, spreker toch heeft gestemd voor verhooging van ver schillende posten. Spreker gelooft echter dat hem daar van geen verwijt kan worden gemaakt. De heer Van der Schoot gaat van de onjuiste veronderstelling uit dat de Vereeniging er alleen maar is voor bezuiniging. Dat is absoluut het geval niet. Maar al was dat wèl het geval, j dan zou het toch te dwaas zijn, dat spreker altijd maar het goedkoopste voorstel zou nemen en verder nergens op letten zou. De Vereeniging wil tegelijk ook letten op het belang van de gemeente en wanneer de eene of andere uitgaaf nuttig zou wezen, ook ai was die dan niet direct noodig of niet de goedkoopste, dan zou spr. daar toch voor wezen. De heer Van der Schoot heeft ook een opmerking ge maakt ten aanzien van den heer Scheltema en hij heeft er aanmerking op gemaakt dat de heer Scheltema het wethoudersambt zoozeer ambieerde. Spreker meent dat een dergelijke opmerking van de zijde van den heer Van der Schoot eigenlijk heelemaal niet te pas komt, omdat deze zelf lid is geweest van de Combinatie en zelf heeft meegewerkt om den heer Scheltema wethou der te maken. Om dan op het oogenblik aan dezen het verwijt te doen dat hij wethouder is geweest, is niet de goede manier van strijd voeren. Dan wil spreker er de aandacht op vestigen dat de heer Van der Schoot zegt dat de heer Scheltema als wethouder heelemaal te kort is geschoten. Het is spr. opgevallen dat de heer De Boer in verband met het onderwerp, dat hij behandelde, het ook heeft gehad over de reden, waarom de heer Scheltema is afgetreden, maar dat de heer De Boer zich heel wat voorzichtiger heeft uitgedrukt. Spreker zou wel eens van den heer Van der Schoot willen weten waarin de heer Scheltema te kort is geschoten. De heer Van der Schoot zegt dat wel in het algemeen, maar spreker zou graag positief van hem willen weten waarin en hij verwacht ook dat de heer Van der Schoot daarop een antwoord, en een duidelijk antwoord, zal geven. Spreker geeft toe dat de heer Scheltema de heer De Boer heeft dat reeds aangegeven weinig talent heeft getoond om in deze vergadering op te treden, maar dat heeft met zijn werk als wethouder niet te maken. Spreker wenscht dus niet van den heer Van der Schoot in de eerste plaats te hooren in hoeverre de heer Scheltema in deze vergadering is te kort geschoten, maar waarin deze is te kort geschoten als wethouder en hij wacht op het antwoord van den heer Van der Schoot dienaangaande. Spreker zou ook deze opmerking in verband niet dit punt willen maken, dat de heer Scheltema ten slotte eigener beweging is weggegaan en dat, als dan de heer Van der Schoot na 3 jaar daar nog eens op terug komt, hij dat niet anders als unfair kan noemen. De heer Van der Schoot was zeer vurig in zijn betoog en er was nog al wat „Schwung" in zijn redevoering; spreker hoopt dat de heer Van der Schoot zich vergeten heeft en dat hij dit zal erkennen. Ik kom verder, aldus spreker, op de aanvallen, die zijn gedaan in het bijzonder op de Vereeniging, die mij candidaat heeft gesteld. Ook andere leden hebben daarop een duchtigen aanval gedaan en het is in het bijzonder de heer Westra geweest, die heeft gezegd, dat onze Vereeniging een fiasco heeft gemaakt. Ik heb mij werkelijk over die uitdrukking verbaasd, ik meen juist dat zij heelemaal geen fiasco heeft gemaakt, ik meen dat zij heelemaal haar doel heeft bereikt. Hoe was de toestand, toen onze Vereeniging is op gericht Toen was de toestand deze, dat èn Rijk èn provincie èn gemeente zich groote uitgaven permit teerden, die buitengewoon waren in verband met de verminderde draagkracht. Verschillende groepen van de bevolking zagen toen aankomen dat de draagkracht verminderde en dat het roer om moest en het is merk waardig dat het nu juist de Vereeniging „Gemeente belang" is geweest, die daar het eerst op heeft gewe zen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 243 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926. De heer Dijkstra: Op welken post? De heer Koopmans Dat is een bijkomend iets; ik wijs er op dat „Gemeentebelang" daar het eerst op heeft gewezen. Ik weet wel dat kort daarna verschillende vereenigingen ook op bezuiniging aandrongen en ik j neem ook aan dat andere partijen, misschien ook te voren reeds, wilden bezuinigen, maar tot het kracht dadig aanpakken van de bezuiniging heeft „Gemeente belang" den stoot gegeven De heer Hofstra: In welk jaar? De heer Koopmans Het eigenaardige is, dat door „Gemeentebelang" is bereikt dat het de gestie heeft omgezet; te voren was de opinie dat het er van alle kanten wel af kon, maar van toen af aan, vanaf het optreden van „Gemeentebelang", is men op de gedachte gekomen: ziezoo, wij moeten een anderen koers volgen. Dat is aan „Leeuwarder Gemeentebelang" gelukt en ik zal dat altijd als een eer aanrekenen aan de oprichters van „Gemeentebelang", waar ik zelf nog niet eens onder hoor. Dat idee, dat er bezuinigd moest worden, is kort daarna door verschillende andere partijen overgenomen, ook door den Leeuwarder gemeenteraad. Als men nu i ziet dat het vernienigvuldigingscijfer is achteruit geloo- pen tot 4, dan lijkt het op het oogenblik dat „Leeuwar der Gemeentebelang" overbodig is geworden, maar de oprichters van „Gemeentebelang" hadden den toestand te zien in den tijd, toen de vereeniging is opgericht en j toen was het noodig dat zij opgericht werd De heer Dijkstra: U bewijst niets! De heer Koopmans: lk beroep mij op de feiten, mijn heer Dijkstra, op deze feiten, dat in het begin van het j bestaan van „Gemeentebelang" nog heel weinig sociaal democraten inzagen dat er bezuinigd moest worden. Dat idee is bij hen pas wakker geworden na verloop van een of twee jaar en toen waren heeren als Wibaut en Albarda ook voor bezuiniging. Ik zeg niet dat wij dat gedaan hebben, maar wij zijn het eerst over bezuiniging begonnen en het heeft een heelen tijd geduurd voor andere groepen inzagen dat er een andere koers moest worden gevolgd. Op het oogenblik is er een andere koers en de meeste partijen zijn er van overtuigd dat er niet meer zooveel kan worden uitgegeven. Vandaar dat het de vraag is of op het oogenblik „Leeuwarder Gemeentebelang" nog reden van bestaan heeft. Wij zullen die vraag zelf wel onder de oogen zien en in den loop van het volgend jaar zal daar wel een antwoord op komen, maar na de redevoeringen, die ik hier van middag heb gehoord, krijg ik den indruk, dat onze Vereeniging nog wèl reden van bestaan heeft. Wie de rede van den heer De Boer heeft gehoord, zou daaruit moeten opmaken dat er een aardige opleving is in den economischen toestand van Leeuwarden. De heer De Boer beroept zich daarbij op cijfers van de vermogensbelasting. Ik beschik niet over die cijfers, maar ik ben zoo vrij aan te nemen dat in het geheele land en ook in de provincie en in de gemeente de toestanden nog buitengewoon slecht zijn, zoodat er nog niet aan mag worden gedacht over te gaan tot ver hooging van de belasting. Vandaar dat het ongetwijfeld zaak zal zijn het vol gend jaar bij de verkiezingen, die zullen plaats hebben, een oog in 't zeil te houden. Als wij het Verslag van Rapporteurs nagaan, kan ik daaruit geen andere indruk krijgen, dan dat vele leden zijn voor verhooging van de uitgaven en dus ook voor verhooging van de belasting. Ook de heer De Boer, die namens een groote fractie het woord heeft gevoerd, wil den indruk vestigen, dat er een verhooging van uitgaven moet komen en dan geloof ik wel dat de constellatie zoo is, dat er reden is om .■Gemeentebelang" te handhaven. Te 5.45 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Op Dinsdag 23 November, te 10 uur voormiddags, wordt de vergadering heropend. Alsdan zijn aanwezig 24 leden, te weten dezelfde leden als den vorigen dag, benevens de heer Cohen. Afwezig 3 leden, de heeren H. de Boer, Scheltema en Wölcken. De heer Beekhuis (wethouder) Toen het Sectie- verslag verscheen, heeft dit, ik moet dat dadelijk opmer ken, Burgemeester en Wethouders onaangenaam getrof fen. De lezing van dat stuk gaf ons den indruk, dat er groote ontstemming in den Raad heerschte over het be leid, door Burgemeester en Wethouders gevoerd en waar het in den regel zoo is dat een onweersbui zich gewoonlijk aankondigt, doordat de wolken lang zaam samenpakken en steeds zwaarder worden, daar had men ook mogen verwachten dat, als er een storm tegen Burgemeester en Wethouders op til was, deze zich ook zou aankondigen in den Raad door allerlei onaangename incidenten, zoodat men niet plotseling de onweersbui zou hooren losstormen. Alaar een aandachtige lezing van dat stuk maakte toch wel, dat wij al heel gauw begrepen, dat wij de zaak niet al te tragisch moesten opvatten. Vooral één vraag uit de secties, n.l. of Burgemeester en Wethouders zouden willen uitleggen wat het verschil eigenlijk was tusschen den regeertrant van het tegenwoordige college en dien van het voorafgaande college en wat er was ver anderd in de laatste vier-jarige periode, maakte, dat het heel doorzichtig was dat men, met het oog op de a.s. verkiezing, met Burgemeester en Wethouders een poli tiek debat zou willen aanbinden in den Raad. Wij heb ben dit dadelijk zoodanig opgevat, dat wij begrepen, dat eigenlijk over onze hoofden heen aan de kiezers moest worden duidelijk gemaakt, dat het college in ge breke was gebleven en dat het in het vervolg heel wat beter zou worden, wanneer de kiezers meer leden van die partij, die aan het woord was, wilden afvaardigen naar den Raad; dan zou alles beter marcheeren, dan het tot nog toe heeft gedaan. Intusschen hebben Burgemeester en Wethouders op dit stuk toch maar als de kop van Jut dienst moeten doen; alle slagen, die bedoeld waren voor de geheele politieke constellatie, kwamen op onzen kop neer en de heeren, die deze slagen hebben gegeven, hebben ge tracht daarmee een medaille te verdienen, waarmee zij kunnen, pronken tegenover de kiezers De heer IJ. de Vries: Dan toch een medaille van blik. De heer Beekhuis (wethouder); Van blik, ja, evenals op de kermis. Wij hebben reeds gezegd in ons Antwoord op het Sectieverslag, dat wij op die politieke beschouwingen niet zouden ingaan. Lk ben het daarmee eens, maar ik geloof dat de heer De Boer ons daar eigenlijk een ver- wijt van heeft gemaakt, doordat hij heeft gezegd: dat j gaat zoo niet, jullie dient je te verantwoorden. Ik geloof dat dit standpunt geheel onjuist is. Het valt niet te ontkennen, dat de Raad helaas! volgens mijn standpunt ook een politiek lichaam is geworden, ten gevolge van de verkiezing bij evenredige vertegenwoor diging, maar als de Raad dan al min of meer een poli tiek lichaam is, daarom is het college van Burgemeester en Wethouders dat volstrekt nog niet. En de vergelij king, die de heer De Boer heeft gemaakt met de Regee ring, gaat absoluut niet op. Want wat is het geval De Regeering wordt samengesteld door een Kabinets formateur; deze kiest de ministers, die met hem de Re geering zullen vormen en het spreekt vanzelf dat hij dan uitkiest menschen, die mèt hem één politieke rich ting vormen en waarmee hij een politiek program voor de Regeering kan samenstellen en uitvoeren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 19