244
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926.
Dat is bij den Raad heel anders. Burgemeester en
Wethouders worden niet gekozen door één persoon en
zij vertegenwoordigen niet één politieke richting, inte
gendeel de heer Visser heeft daar ook duidelijk op
gewezen de samenstelling van Burgemeester en Wet
houders zal moeten zijn in overeenstemming met de
samenstelling van den Raad, die zal zoodanig moeten
zijn, dat de wethouders de vertegenwoordigers zijn van
de politieke partijen in den Raad en die wethouders
zullen ongeveer naar de sterkte van de politieke partijen
in den Raad in het college zitting moeten nemen.
Kan er nu sprake zijn van politiek, waardoor een der
gelijk samengesteld college van Burgemeester en Wet
houders wordt gedreven? Dat is toch onmogelijk. Geen
van de leden van het college kan zijn eigen politiek
inzicht geheel doorvoeren in het college, dat is onmo
gelijk; men zal daar altijd hebben de grootste gemeene
deeler", daar zal altijd een compromis moeten worden
gevonden, waarmee de verschillende leden zich kunnen
vereenigen, om met voorstellen bij den Raad te kunnen
komen. Het zal dus onmogelijk zijn dat het college komt
met politieke voorstellen, maar integendeel zijn de voor
stellen het resultaat van een compromis in het college
van Burgemeester en Wethouders.
Ziedaar het groote onderscheid tusschen de samen
stelling van het college van Burgemeester en Wethou
ders en van de Regeering, ziedaar ook de reden, waarom
het college zelf zich niet met de politiek kan inlaten en
ziedaar de reden dat, wanneer de politieke aanvallen
op het college zijn gericht, het niet aan ons staat om
daar op in te gaan; het staat aan de verschillende frac
ties in den Raad om die politiek te verdedigen.
Ik kan tot mijn genoegen constateeren dat daarvan
door de verschillende fracties een ruim gebruik is ge
maakt en daarbij is ook wel gebleken, dat eigenlijk
slechts door één partij aanvallen op het college zijn ge
richt.
Men verwijt aan het college dat het allerlei voor
stellen, die in het Sectieverslag zijn genoemd, niet heeft
gedaan, n.l. omtrent allerlei wenschelijke en nuttige
zaken, die op dat lijstje staan. Och, het is zoo'n klein
kunstje dat lijstje nog met heel wat onderwerpen uit te
breiden; er zijn massa's onderwerpen, waaraan ieder
van ons o zoo graag zou meewerken om ze tot stand
te brengen.
Is daarmee nu echter gezegd dat al die onderwerpen
ineens moeten worden uitgewerkt en kan men het col
lege nu in gebreke stellen, omdat het die nog niet aan
hangig heeft gemaakt? Is het opnoemen van al die on
derwerpen zelfbedrog of zijn het groote woorden; mee-
nen de menschen, die ze hebben doen opnemen dat, als
zij aan het bewind waren, die onderwerpen dan ineens
zouden worden uitgevoerd? Niemand die het gelooft.
De heeren zijn zelf ook wel zoo verstandig dat zij
begrijpen, dat wij met de financiën van de gemeente
in de eerste plaats rekening moeten houden; wij kunnen
niet alles doorvoeren en niet alles, wat wij willen en
wenschen en wat nuttig is, tot stand brengen. Daarbij
moeten wij ons altijd eerst deze vraag stellen wat
kunnen wij bereiken met de middelen, die wij hebben
Dit is ook zoo juist uitgedrukt door den heer Visser,
waar deze heeft gezegd dat men geleidelijk allerlei
maatregelen moeten nemen. Men moet roeien met de
riemen, die men heeft, in casu dus acht slaan op de
financiën, die de gemeente bezit. Regeeren, nietwaar,
is practisch zijn, met beide beenen stevig op den grond
staan en niet utopieën najagen. Als men wil regeeeren,
dan moet men de zaken van alle kanten bezien en dus
in de eerste plaats zeer zeker, wat betreft deze ge
meente, den toestand van de gemeentefinanciën.
Nu zij het mij vergund omtrent dien toestand van de
gemeentefinanciën het een en ander in het midden te
brengen, want zeer terecht hebben verschillende leden
van den Raad er opmerkzaam op gemaakt dat het op
den weg ligt van den wethouder van Financiën, daar
omtrent punten, die misschien nog duister zijn, in het
licht te stellen.
Wanneer men dan spreekt over den financieelen toe
stand van de gemeente, moet wel eerst goed vast staan,
wat men onder de uitdrukking ,,financieele toestand"
verstaat. Men kan daaraan tweeërlei beteekenis hech
ten en dat is, dunkt mij, ook al gebleken in den Raad,
waar er een schijnbare tegenstrijdigheid is waarop
ook reeds verschillende sprekers van de rechterzijde
hebben gewezen in hetgeen door de linkerzijde is
aangevoerd, n.l. dat men eenerzijds zoo somber doet
ten opzichte van den financieelen toestand, terwijl men
anderzijds dien toestand gunstig noemt. Dit vindt zijn
oorzaak daarin, dat men het begrip „financieele toe
stand" van de gemeente in verschillende opvatttingen
bezigt.
Men moet deze zaak tweeledig beschouwen; men kan
met den financieelen toestand van de gemeente bedoe
len den algemeenen financieelen, toestand, maar men
kan er ook mee bedoelen den bijzonderen financieelen
toestand, den toestand van het oogenblik.
Nu hebben de sprekers aan gene zijde steeds bedoeld
dat de algemeene toestand gunstig is, maar dat de
tegenwoordige toestand er minder goed uitziet en van
daar de schijnbare tegenstrijdigheid, vandaar de tegen
stelling en vandaar dat van andere zijde is gezegd:
waar de tegenwoordige toestand zoo somber wordt
afgeschilderd, gaat het niet aan om allerlei maatregelen
te nemen.
Wat nu den algemeenen financieelen toestand betreft,
deze is inderdaad gunstig. Die toestand is reeds ge
schetst door den heer Molenaar, die een aantal cijfers
heeft genoemd, wat mij ontslaat van de verplichting, om
die cijfers nogmaals te vermelden. Ik zou alleen nog dit
daaromtrent willen zeggen.
Wanneer men nagaat den toestand van de bedrijven,
een van de voornaamste zaken, waaruit de financieele
toestand van de gemeente moet blijken, dan kan men
zeggen dat de financieele toestand gunstig mag worden
genoemd. Wat de lichtfabrieken b.v. betreft, wordt er
een behoorlijke bedrijfswinst gemaakt, niettegenstaande
de tarieven laag zijn. Verleden jaar is reeds opgemerkt,
dat op het lijstje van een dertigtal der grootste gemeen
ten, opgemaakt door de commissie, ingesteld door de
AAaatschappij van Nijverheid en Handel. Leeuwarden op
één na den laagsten prijs voor het gas had, maar het is
mij tevens gebleken en dat vind ik persoonlijk zoo
bijzonder jammer dat Leeuwarden de eenige gemeente
is, waar de winst van de gasfabriek niet aan de ge
meente wordt uitgekeerd. Dat doet echter aan de winst
van de bedrijven in dit verband niet af.
Het slachthuis overtreft onze verwachtingen; terwijl
wij aanvankelijk hebben gemeend dat wij daarop de
eerste jaren waarschijnlijk geen winst zouden mogen
boeken, is nu gebleken, dat het allereerste jaar reeds
met een matige winst is gesloten en dat wel, niettegen
staande de prijs van den grond is verhoogd. De heer
Weinra heeft daar reeds met een enkel woord op gewe
zen en ik meen daar nu direct dit van te moeten zeggen.
Oorspronkelijk is deze grond tegen een prijs van 2.—
in het bedrijf gebracht, ook al omdat men zich onmo
gelijk kon voorstellen dat het bedrijf zich terstond zou
kunnen bedruipen. AAaar waar nu gebieken is dat dit
wél het geval is, heeft men gemeend dat de grond mag
worden ingebracht tegen en de prijs daarvan mag wor
den gesteld op de marktwaarde van den grond, dit is
6.waarop de andere terreinen in de buurt ook zijn
geprijsd en welke prijs ook mag worden berekend in
verband met de zeer belangrijke kosten voor den aanleg
van straten, enz., die de gemeente daar heeft gemaakt.
Ook dit bedrijf werkt dus gunstig.
Het Grondbedrijf is, nadat er verleden jaar een wijzi
ging is gebracht in de verordening, ook op een behoor
lijke basis gekomen het werpt ook een behoorlijke
winst af, er heeft een geregelde schuldaflossing plaats,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Alaandag 22 November 1926. 245
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926.
de erfpachten nemen voortdurend toe en deze zijn een
blijvende en voortdurend toenemende bezitting van de
oemeente. Ook over dit bedrijf kunnen wij dus tevreden
zijn.
Wat het Woningbedrijf betreft, kan ik niet anders
zeggen, dan dat dit bedrijf min of meer zorg baart. Het
verlies, dat daarop thans wordt geleden, is 60.000.
en als de huren omlaag gaan, zal natuurlijk het nadeelig
saldo nog grooter worden. Wat ik hier zeg van het
Woningbedrijf, geldt in nog hoogere mate voor de ge-
heele Volkshuisvesting in deze gemeente en het behoeft
geen betoog dat, waar de gemeente borg is voor ver
schillende vereenigingen, het inderdaad tot zorg stemt,
dat er op de latere begrootingen een deficit zal komen
van de vereenigingen. Het is waar dat door verlaging
van den rentestandaard het mogelijk is dat de vereeni-
gingen een betere exploitatierekening zullen krijgen en
wij hopen ook dat zij die zullen krijgen, maar laten die I
vereenigingen dan zorgen dat zij die betere exploitatie
rekening, verkregen door conversie van geldleeningen,
niet direct besteden voor het verlagen van de huren,
want het spreekt vanzelf dat, als de eene vereeniging
dit doet, dat dan onmiddellijk terugwerkt op de andere j
en dan weten wij niet waar wij blijven.
Ik noem nog Gemeentewerken, hoewel dit geen eigen
lijk bedrijf is, maar alleen een vorm van bedrijf. Van
een voor- of nadeelig saldo kan daar eigenlijk geen
sprake zijn, maar waar daar wél bijzonder op kan wor
den gelet en waarmee Gemeentewerken heel wel succes
kan hebben is de z.g. efficiency: het practisch werken,
om met weinig middelen zooveel mogelijk tot stand te
brengen, dat daar van ontzettend groot voordeel kan
zijn.
Van de Reiniging kan ik niets anders zeggen dan dat
ook daarvoor de bedrijfsvorm is gekozen. Zij kan geen
winst behalen, maar is eenvoudig een bedrijf, waarbij
alleen sprake is van een grooter of kleiner nadeelig
saldo. Mij dunkt dat wij den toestand bevredigend kun
nen noemen, omdat ondanks de groote uitbreiding, die
er aan het bedrijf is gegeven door de stichting van het
nieuwe aschland, de uitgaven niet belangrijk grooter
behoeven te zijn.
De heer Molenaar heeft ook reeds gewezen op de
bloeiende Veemarkt en Beurs en Waag en ik kan zijn
woorden geheel onderschrijven, al is het waar dat de
Veemarkt de laatste jaren iets minder heeft opgeleverd
dan vorige jaren ik hoop echter dat dit ook aan de
tijdsomstandigheden is te wijten en ik heb er althans
volstrekt geen zorg over.
Op den goeden gang van zaken bij deze bedrijven
kunnen Burgemeester en Wethouders en de Raad in
vloed uitoefenen, er zijn echter ook andere onderwer
pen van gemeentezorg, waarbij de bemoeiingen van
Raad of van Burgemeester en Wethouders van weinig
invloed zijn. De heer De Boer heeft reeds gewezen op
onderwijs, veiligheid en armwezen en hij heeft ook ge
noemd de groote sommen, die daarvoor in 1924 werden
uitgegeven, n.l. voor onderwijs 601.000.(nu
651.000.voor veiligheid 376.000.(nu
f 352.000.en voor armwezen 359.000.(nu
357.000.ik wil hier dadelijk aan den heer Weima,
die zeide dat hij nooit iets van bezuiniging heeft ge
merkt, zeggen, dat hij wel zal weten dat wij aan de
hooge kosten voor onderwijs niets kunnen doen on
derwijs zal nog wel meer gaan kosten maar dat dit
niet het geval is met veiligheid en armwezen en dat wel
degelijk, nietegenstaande het aantal politie-agenten is
uitgebreid en het armwezen thans heel wat meer vraagt
dan in 1924, de cijfers van uitgaven daarvoor toch lager
zijn dan in 1924.
De heer De Boer is het met Burgemeester en Wet
houders eens dat vele van die uitgaven in het belang
van de geheele gemeenschap worden gedaan, maar dat
die op de schouders van de gemeenten rusten als een
gevolg van de rijkswetten. Wederkeerig ben ik het ge
heel met hem eens dat het wel degelijk op zijn plaats
is om een woord van protest tegen het Rijk te doen
hooren, omdat dit zoo vele uitgaven op de schouders
van de gemeenten heeft geschoven, zonder daarvoor een
behoorlijk equivalent te stellen. In antwoord op hetgeen
daaromtrent staat in het Sectieverslag, n.l. dat de zucht
bestaat om de schuld op anderen te gooien, in casu op
het Rijk, maar dat het absoluut niet voldoende is die
schuld op de schouders van een ander te schuiven, wil ik
dan ook zeggen, dat er niet daarom op gewezen is, maar
om ook uit deze gemeente een stem te laten hooren, in
vereeniging met de stemmen uit andere gemeenten, op
dat er steeds meer druk op het Rijk zal worden geoe
fend om op de onbillijkheden terug te komen, ten aan
zien van de gemeentefinanciën, welke onbillijkheden zijn
ontstaan door toedoen van het Rijk.
Het is dan ook zeer onbillijk geweest van den Minis
ter, een circulaire te richten tot de Gedeputeerde Staten
van de verschillende provinciën en daarin wel te wijzen
op allerlei zaken, waarop door de gemeenten kan wor
den bezuinigd, maar met geen enkel woord te reppen
van heel veel van die uitgaven en van heel veel oorza
ken, waardoor de gemeentefinanciën in den druk zijn
gekomen en die zijn te wijten aan het toedoen van het
Rijk.
In dit verband wil ik ook even meedeelen dat er op
het oogenblik een actie is begonnen, uitgaande van een
commissie uit verschillende gemeenten en gesteund door
de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, om te
trachten van het Rijk gedaan te krijgen dat verschil
lende onbillijkheden, die het Rijk tegenover de gemeen
ten heeft begaan, worden opgeheven.
De heer M. Molenaar heeft verder een balans van het
actief en passief der gemeente gegeven; hij heeft ver
meld de bezittingen van de gemeente en de schulden
en uit hetgeen hij daaromtrent heeft meegedeeld, moge
blijken dat inderdaad de financieele toestand - ik wil
uitdrukkelijk herhalen de algemeene financieele toestand
der gemeente gunstig is. De heer Molenaar wees er
op dat per 1 Januari 1925 de rentegevende bezittingen
van de gemeente een waarde hadden van bijna
8.000.000.Nu is bij sommige van die bezittingen,
zooals de gasfabriek, daarbij als waarde aangenomen
het bedrag van de daarop rustende schulden, zoodat dit
bezit geenszins geflatteerd is voorgesteld. Want door
dat er reeds veel van de schuld is afgelost en als waarde
is aangenomen een gelijk bedrag als het restant van de
schuld, dat er nog op staat, kan men zeggen, dat die
waarde stellig niet te hoog is genoemd.
Waar de schulden toen bedroegen 8.474.000.
gaven deze met de waarde der bezittingen dus een ver
schil van bijna een half millioen gulden; ik kan hier nog
bij voegen dat de schulden per 1 Januari 1927 zullen
bedragen 7.890.000.Ik heb hier verleden jaar ook
reeds op die cijfers gewezen en ik dank den heer AAole-
naar, dat hij mij heeft ontslagen van de verplichting
om nogmaals uitvoerig die cijfers uiteen te zetten.
Nu komen wij echter aan de tweede beteekenis, die
de woorden „financieele toestand" kunnen hebben. De
begrooting voor 1927 is niet sluitende zonder verhoo
ging van den hoofdelijken omslag en zij, die nu pessi
mistische beschouwingen hebben gehouden over den
financieelen toestand, hadden uitsluitend het oog daar
op. Maar ook hier moeten wij weer nauwkeurig onder
scheiden en nagaan of de omstandigheden, die oorzaak
zijn van deze moeilijkheden, van tijdelijken of van
j blijvenden aard zullen zijn.
Een particulier kan ook verkeeren in de omstandig-
j heid dat men kan zeggen dat zijn algemeene financieele
toestand uitstekend is, maar dat hij toch in een gegeven
jaar niets verdient. Dan zal zoo'n particulier nagaan
zijn de omstandigheden, die maken dat mijn bedrijf dit
jaar niet rendeert, van tijdelijken of van blijvenden aard?
Zijn de omstandigheden van tijdelijken aard, welnu, dan
zal hij rustig met zijn zaak doorwerken, er op rekenende.