250 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926.
menschen in de maatschappij opleggen. Spreker heeft
niets tegen welke beperking ook ook niet tegen de
zwaarste wanneer het algemeen belang dit vordert,
maar daarom moet men ook niet zeggen welke be
zwaren zijn er al wil spreker die wel opnoemen
maar moet men vragen: welke voordeelen zijn er aan
verbonden en waarvoor is het noodig
Nu heeft de heer Oosterhoff genoemd het toenemend
aantal auto's. Volkomen waar, maar dat is op zichzelf
geen reden, die het opleggen van een maximum-snelheid
wettigt. Ook al zou het aantal auto's nog veel harder
toenemen, dan zou dit op zichzelf het niet noodig maken
dat zij alle met een snelheid van niet meer dan 20 K.M.
zouden moeten rijden. Voor het toenemend verkeer zal
Leeuwarden toch nooit goed kunnen worden gemaakt;
het zal hier toch altijd nauw blijven, tenzij men het hak
mes er in zet op de kaart dan voorloopig en dwars
door de gebouwen heen andere wegen projecteert en
hier en daar gebouwen sloopt. Dan zal men zeer zeker
straten krijgen, die voor het toenemend verkeer geschikt
zijn en misschien is dat ook op een andere manier
mogelijk bij het verkeersplan. Maar zoolang dat niet is
gebeurd en de straten zoo nauw zijn, meent spreker
dat men voor die straten niet een maximum-snelheid
van 15 K.M. behoeft vast te stellen, omdat het practisch
toch niet mogelijk is daar harder te rijden en spreker
gelooft dat dit ook niet gebeurt.
Het is volkomen waar, dat de nieuwe Motor- en Rij-
wielwet nog niet is ingevoerd, maar spreker gelooft
dat dit ook bijna eiken dag kan gebeuren. Dan zullen
aan de chauffeurs de bekende eischen worden gesteld,
waaraan deze moeten voldoen. Hoe dit in de practijk
zal gebeuren, is spreker een raadsel; hij gelooft dat een
waarborg, dat aan de bekende eischen zal worden
voldaan, heel moeilijk is te geven, want zelfs al rijdt
men met een snelheid van 10 K.M., dan moet er in
nauwe en drukke straten nog meer tegenwoordigheid
van geest aan den dag worden gelegd om de zaak in
het reine te brengen dan elders met een groote snelheid.
De heer Oosterhoff heeft zich ook beroepen op de
goede werking van de verordening in Amsterdam.
Spreker kan niet anders zeggen dan dat over het tweede
kwartaal van dit jaar de maximum-snelheid is daar
ingevoerd op 1 April 1926 werkelijk in vergelijking
met het vorige jaar een vermindering van het aantal
verkeersongelukken viel te constateeren van 7 Neemt
men echter de cijfers van het derde kwartaal van dit
jaar, die ook reeds bekend zijn, dan blijkt dat er ook
reeds weer een vermeerdering is, al is deze niet in
procenten uit te drukken, als men ten minste niet met
tiende procenten wil gaan werken; over het derde
kwartaal van 1925 bedroeg het aantal bij de politie
bekende verkeersongelukken 1591 en over het derde
kwartaal van 1926 was dit aantal 1604. Er is dus een
toename over het derde kwartaal vergeleken bij het vorig
jaar, al geeft spreker direct toe dat het aantal auto's
ook is toegenomen. Wat nu het tweede kwartaal be
treft, blijkt dat over het geheele kwartaal het aantal
ongelukken 7 minder is dan over het tweede kwar
taal van 1925, maar dat ook het aantal ongelukken,
veroorzaakt door voetgangers of door spelende kin
deren, minder is. Spreker meent dat dit feit dus door
een andere oorzaak is beïnvloed en dat is wel het slechte
weer in het tweede kwartaal van dit jaar, vergeleken
bij het vorige jaar. Dat is een van de oorzaken, dat het
aantal verkeersongelukken is verminderd, want als men
de absolute cijfers neemt, is het aantal wel verminderd,
maar als men naar den aard van de ongelukken kijkt,
is het juist andersom; in 1925 waren er 12 ongelukken
met doodelijken afloop, in 1926 ook 12, in 1925 was het
aantal ernstige ongelukken 78, in 1926 95, in 1925 het
aantal ongelukken met zware materieele schade 77 en
toen de maximum-snelheid gold 89. De absolute cijfers
zijn dus minder maar voor bepaalde gevallen zijn ze
hooger. Aan de Amsterdamsche verordening kan dus
de conclusie worden verbonden, dat zij geen gevolgen
heeft gehad.
Nu zou spreker zeggen: waarvoor is er in Leeuwarden
zooals men dat meende in Amsterdam, om de ver
keersongevallen te beperken een bepaling noodig?
Gebeuren hier werkelijk zooveel ongelukken, dat er iets
moet gebeuren Het was in Amsterdam zoo, dat men
zei: er moet iets gebeuren; dat zei ook een van de
bladen, waarin over dergelijke zaken wordt geschreven,
n.l. ,,dc Bedrijfsauto", die schrijft
„Ongetwijfeld was het ook wel bedoeld als gerust
stelling voor het publiek, dat, door de dagelijksche
kolom „gemengde berichten" in de dagbladen op
geschrikt, naar de pen greep en heftige ingezonden
stukken lanceerde en eischte dat „er iets gedaan''
werd."
Spreker gelooft ook niet dat het hier zoo is, dat het
publiek zelf vraagt dat er iets wordt gedaan; de maat
regel in Amsterdam heeft ook slechts in zooverre
succes, dat de krantenlitteratuur is opgehouden, maar
de ongelukken niet.
Burgemeester en Wethouders hebben dan ook gezegd
dat het veel beter is, zich te houden aan de bepaling
van de Motor- en Rijwielwet, op grond waarvan men
te allen tijde en overal proces-verbaal kan opmaken.
Ja, zegt de heer Oosterhoff, maar dat gebeurt alleen
maar in geval er een ongeluk plaats heeft, maar anders
gebeurt het niet. Spreker wil echter opmerken dat dit
niet volkomen juist is. Het blijkt n.l. dat alleen onder
de automobilisten in 1925, enkel op grond van art. 15
van de Motor- en Rijwielwet en in gevallen dat niets
bijzonders gebeurd was, zoodat zij geen andere schuld
hadden dan dat zij niet reden overeenkomstig genoemd
artikel, in 35 gevallen proces-verbaal is opgemaakt.
Daaruit blijkt wel dat alle politie-agenten, die iets
meenen te constateeren, wat niet in den haak is en als
zij meenen dat een automobilist de vrijheid of de veilig
heid van het verkeer in gevaar brengt, rapport uit
brengen.
Welke maximum-snelheid zou men hier nu bepalen
en heeft men wel bedacht dat overtreding daarvan ook
moeilijk door een gewonen agent is te constateeren?
Men zal dan bepaalde stukken van den weg zooals
in Amsterdam ook is gebeurd -moeten uitmeten en
op deze stukken zal dan tusschenbeiden de snelheid
eens moeten worden gecontroleerd. Tenzij het eene
eindpunt dan precies bij een hoek is, zal men niet spe
ciaal op het andere punt iemand behoeven neer te zetten,
maar wanneer het een recht eind betreft, zal men 2
menschen moeten plaatsen, die elkaar een teeken geven.
Nu heeft de heer Beekhuis gezegd dat de politie niet
meer heeft gekost, en dat de uitgaven daarvoor zelfs
achteruit zijn gegaan; spreker wil daartegenover echter
ook opmerken dat wij op het oogenblik in Leeuwarden
- afgescheiden van de kwestie van de maximum-snel
heid het minimum aantal politie-agenten hebben
bereikt. Als het dan ook de bedoeling van den heer
Oosterhoff is dat hier een maximum-snelheid van 15
K.M. moet worden gehandhaafd, dan geeft spreker hem
de verzekering dat er politie-agenten bij moeten oin
overal te kunnen nagaan of die snelheid ook wordt
overtreden. Spreker herhaalt echter, dat hij de nood
zakelijkheid van een maximum-snelheid van 15 K.M.
niet inziet.
De heer Oosterhoff zegt ook: wat doet het er eigenlijk
ook toe, als men die paar K.AL door de stad wat lang
zamer rijdt. Spreker geeft dat toe, maar hij wil opmerken
dat men hier niet alleen heeft te doen met menschen,
die allen dóór de stad rijden van Zuid naar Noord en
van Oost naar West, maar dat er ook zijn, die vrijwat
K.M. door de stad rijden en nooit de gemeentegrens
overschrijden, b.v. allerlei soorten van bestelauto's, die
maar kris kras door de stad rijden en nooit buiten de
gemeente komen. Ook die zullen dan aan de bepaling
worden gebonden. Daarbij wil spreker nog opmerken,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926.
dat door de bepalingen, die wij hier hebben, dergelijke
vrachtauto's ook reeds aan een bepaalde snelheid zijn
afbonden, welke afhangt van het gewicht van de auto.
tegen deze auto's zijn ook wel processen-verbaal ge
maakt, welke dan ook begrepen zijn onder het zooeven
door spreker genoemde aantal.
Spreker geeft toe dat er hier in Leeuwarden een paar
personen, bestuurders van auto's, zijn, die eigenlijk
gezegd de zaak voor de anderen bederven. Die men
schen zijn gewaarschuwd; spreker heeft dat persoonlijk
oedaan en de politie ook en naar ons oordeel, zegt
spreker, is er verbetering merkbaar. Een van die per
sonen, die op een vrachtauto zit, heeft eenige malen
pioces-verbaal gehad en dat heeft ook geholpen; mocht
hij het echter weer vergeten, dan zal hem wel even in
herinnering worden gebracht dat er nog een Kanton
rechter en een gemeentelijke verordening is. Er zijn dus
een paar tusschen, zoowel op de vrachtauto's als in
particuliere auto's, die het voor de anderen bederven.
Men kan zich echter ook wel eens vergissen in het ma
ken van aanmerkingen, zooals spreker zelf al eens is
overkomen, toen hij iemand, die zeer hard reed, een
standje wilde geven, maar hem bleek, dat er een onge
luk was gebeurd op den Groningerstraatweg en dat de
betrokken automobilist naar dr. Uffelie reed, om hulp
te halen.
Spreker ziet dus niet de noodzakelijkheid van een
maximum-snelheid van 15 K.M. in en hij gelooft ook
dat daar in de practijk niets van terecht komt, tenzij
men personeel aanstelt, dat de snelheid controleert.
Spreker wil nog vragen: rijdt men in de Schrans, waar
een maximum-snelheid van 15 K.M. is voorgeschreven,
harder of langzamer dan in Leeuwarden? Hij persoonlijk
heeft dat nooit kunnen constateeren. En rijdt men in
Groningen, waar bordjes zijn geplaatst met 12 K.M. er
op, harder of zachter?
De heer Dijkstra: In de Schrans wordt lang zoo hard
niet gereden als men van buiten komt met de auto
wordt gereden met een vaart van 30 of 40 K.M., maar
zoodra men in de Schrans komt, is in eens alle gang
er uit.
De Voorzitter Er wordt alleen gevraagd of er in
Leeuwarden harder wordt gereden dan in de Schrans.
De heer Dijkstra: O ja, veel harder.
De Voorzitter zal niet op interrupties ingaan, zooals
hij ook den heer Beekhuis heeft gezegd dat het 't beste
was, daar niet op in te gaan, maar hij wil alleen con
stateeren dat men, als men in een auto zit, niet kan con
stateeren hoe hard men rijdt, wanneer men niet naar
zijn kilometerteller kijkt en dat men dit ook niet kan
als men er naast staat. Als men 40 K.M. rijdt, denkt men
dikwijls dat men maar 20 K.M. rijdt, dat is de ervaring
van iedereen. Een plotselinge vermindering van snelheid
geeft den indruk, dat zeer langzaam wordt gereden,
maar dat is zoo niet te constateeren. Rijdt men de
Schrans in met een vaart van 55 K.M. en laat men die
plotseling terugvallen tot 30 K.M., dan is dat een kolos
sale vermindering, maar dan rijdt men toch altijd nog
30 of 35 K.M. Bovendien wil spreker opmerken dat in
de Sch rans niet geverbaliseerd wordt, of men moet rij
den boven de 25 K.AL zoolang geen 25 K.M. wordt
gereden, wordt geen proces-verbaal gemaakt. Zal men
dan niet als automobilist zeggen: dan rijd ik geen 15
K.M., als men toch niet verbaliseert, voordat boven de
25 K.M. wordt gereden? Wordt dat ten slotte dan niet
een eigenaardige toestand en wat komt er dan terecht
van het handhaven van een gemeentelijke verordening?
Spreker zal de eerste zijn om moeite te doen dat be
hoorlijk wordt gereden en als hij dat persoonlijk wel
heeft gedaan, was men het in den regel geheel met hem
eens. Wanneer hij den bestuurder van een vrachtauto
aansprak met de woorden: kan dat niet wat minder om
dien hoek, was in de meeste gevallen het antwoord: ja
mijnheer, dat is ook zoo. En spreker is er van overtuigd
dat het daarna in de meeste gevallen ook beter gebeurt.
De heer IJ. de Vries heeft een punt aangesneden,
waarover hij eigenlijk niet wou spreken, maar waarovei
hij toch heeft uitgeweid, de kwestie van de waterleve
ring. Hij wilde afwachten wat de directie zegt, maar
vond het toch goed er even over te spreken. Spreker
meent goed te doen daar ook even op in te gaan.
Hij wil dan beginnen met te zeggen dat de toestan
den, die hier vroeger hebben bestaan onder de Water
leidingmaatschappij en die ook onder de gemeente zijn
gecontinueerd, niet zijn te vergelijken bij de toestanden
van nu. Uit de interruptie, die de heer De Vries plaatste,
toen de heer Muller sprak over de waterlevering, bleek
ook al dat deze vergelijking niet opgaat en spreker wil
er wel direct bij zeggen dat die ook niet kan worden
getroffen. De Waterleidingmaatschappij heeft indertijd
met hare tarieven en ook de gemeente, toen die deze
later heeft voortgezet moeten woekeren om in Leeu
warden water te leveren; ieder kon zelf een keus doen
uit het tarief en waar de Raad nooit toegestaan heeft
het tarief te veranderen, trachtte de Maatschappij door
de mazen heen te kruipen, wat haar dan op sommige
punten wel lukte; daardoor kreeg men langzamerhand
dezen eigenaardigen toestand, dat dezelfde huizen in een
straat alle een verschillend soort tarief hadden. Dat was
natuurlijk nooit de bedoeling geweest. Wat nu goed is:
het oppervlaktetarief of het metertarief of een ander
tarief er zullen er wel meer zijn doet er niet toe,
maar de onderlinge verhouding tusschen de perceelen
en de gebruikers moet goed zijn en nu is, naar ons oor
deel, zegt spreker, het oppervlaktetarief goed. Het blijkt
ook hieruit dat het vorige tarief niet goed was, dat de
heer De Vries persoonlijk hij heeft meer zijn eigen
geval op den voorgrond gesteld 16.50 betaalt met
inbegrip van de meterhuur, terwijl een woning van de
woningbouwvereeniging 18.75 betaalde. Daaruit blijkt
dat de oude verhouding absoluut verkeerd was.
Het is waar, wanneer men een betrekkelijk groot per
ceel bewoont met een klein gezin, zooals met den heer
IJ. de Vries het geval is, dan zal het op het eerste ge
zicht eenigszins onbillijk lijken, wanneer men geld moet
betalen voor water, dat men niet gebruikt, maar op het
gebruik waarvan men wèl recht heeft. Waar echter
water een artikel is, waarmee men niet al te zuinig moet
zijn, is juist het metertarief oorzaak, dat men zal trach
ten wèl zuinig te zijn en dat is niet de bedoeling.
Er is ook dit verschil in de kosten met die van gas
en electriciteit, dat de groote kosten van het water niet
zitten in het product zelf. Dit kost, bij wijze van spreken,
niets en om het goed drinkbaar te maken, kost ook niet
veel; men gaat het eenvoudig blootstellen aan de lucht
om het te ontijzeren en dan weer opvangen. Het ruwe
product kost dus heelemaal niets en het gereinigde pro
duct kost heel weinig, maar de groote kosten zitten in
tegenstelling met de kosten van gas en electriciteit
hoewel men ze ook daarbij wel heeft, maar procentsge-
wijze toch veel minder in cfe leidingen en watertorens.
Het moet mogelijk zijn dat er in iedere woning een water
leiding is en zelfs al zou men dan geen M3. water ge
bruiken, dan zou men toch moeten betalen, alleen al om
de mogelijkheid dat men een aansluiting heeft gekregen.
Het zou misschien nog veel beter zijn een vastrecht-tarief
vast te stellen en bovendien een verbruikstarief, maar
dat zou nog veel duurder voor de menschen uitkomen.
Alen moet dus een vastrecht-tarief hebben, omdat, in
tegenstelling met de kosten van gas en electriciteit, de
werkelijke kosten en de kosten van het ruwe product
zoo enorm ver uiteen liggen.
De heer De Vries moet dus niet zeggen dat hij 25.50
moet betalen voor enkele M3. water, want hij heeft de
mogelijkheid om over zooveel water te beschikken, als