254 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926.
niet direct rationeel is, die in elk geval veel geld kost.
Ieder, die nu meent dat Burgemeester en Wethouders
mis zijn en dat hij een betere oplossing weet, zal Bur
gemeester en Wethouders verplichten, zijn meening
kenbaar te maken; Burgemeester en Wethouders houden
zich voor een betere oplossing aanbevolen.
Er is nog één zaak, die spreker in het begin heeft
vergeten te memoreeren. Als n.l. in het Sectieverslag
wordt gesproken dat de meening steeds meer veld wint,
enzdan wordt daarbij ook aangehaald de
kwestie van het melkventen op Zondag en wordt dus
in dat verband ook bedoeld dat de Voorzitter den Raad
tegenwerkt.
Spreker wil die kwestie ook nog even weerleggen en
dan wil hij wel zeggen dat hij zich aan de kwestie van
het melkventen op Zondag onschuldig voelt. Wat de
andere zaak, de sluiting van de bloemenwinkels, betreft,
wil hij niet ontkennen, dat die kwestie een beetje lang
heeft geduurd, maar hieraan voelt hij zich in 't geheel
niet schuldig. De eenige schuldigen zijn de melkventers
zelf, want Burgemeester en Wethouders hebben op alle
punten een onderzoek ingesteld en zij voelden ook wel
iets voor het verzoek van de melkslijters, al was het
dan misschien ook alleen maar voor den zomer, maar
zij meenden ten slotte dat de heeren dan ook hun woord
moesten houden zooals zij de zaak voorstelden aan
den Raad en dat de verzoekers eerst waar moesten
maken, wat zij hebben gezegd in hun toelichting, n.l.
dat zij des Zondagsmorgens van 7.30 uur tot 9 uur een
filiaalinrichting of melkwinkel open zouden stellen voor
het verkrijgen van beslist versche melk voor zieken en
kinderen. Burgemeester en Wethouders vonden dit een
prachtig idee, maar zij hebben aan de verzoekers eerst
eens voor de wissigheid gevraagd: vertel ons nu eerst
eens, hoe willen jullie dat doen, waar zal die melk be
schikbaar worden gesteld en waar zullen die winkels
zijn Waar Burgemeester en Wethouders nu echter al
een jaar op antwoord wachten, schijnen de verzoekers
het zelf niet erg te vinden dat de zaak blijft liggen, of
zij hebben het niet voor elkaar kunnen krijgen. Waar
Burgemeester en Wethouders die vraag aan de men-
schen zelf hebben gedaan, voelt spreker zich dus aan
deze zaak onschuldig. Hij wil nog eens zeggen, wat hij
ook reeds in het begin heeft gezegd n.l. dat het hem
niet precies uiterst juist voorkomt wat rapporteurs in
het Sectieverslag hebben gezegd blijkbaar heeft ook
deze zaak er toe meegewerkt dat werd neergeschreven
dat de meening veld wint dat 's Raads Voorzitter den
Raad tegenwerkt.
Spreker zou nu graag voor een verdere beantwoording
aan de andere leden van het college het woord geven;
hij wordt er echter door Wethouder Lautenbach op
attent gemaakt dat er gister nog over een punt is ge
sproken, dat hij niet heeft aangeteekend. Er is n.l.
gevraagd hoe het nu staat met de rechtspositie van de
losse werklieden en daarop is geantwoord dat deze is
geregeld in het besluit, dat onlangs door den Raad is
genomen. Burgemeester en Wethouders spreken in dat
verband steeds van reglement B; het Werkliedenregle
ment is het hoofdreglement en als Burgemeester en
Wethouders het andere willen aanduiden, noemen zij
dat het reglement B. Dit behelst dat de losse werklieden,
die langer dan een jaar in dienst der gemeente zijn,
onder dit reglement vallen en de rechten krijgen, die
daarin zijn gewaarborgd.
Nu is indertijd niet verder aangeduid, wie degenen
zijn, die daaronder zullen vallen en daarover zal hier
nu wel worden gesproken; spreker vermoedt dat men
op het oog heeft de losse werklieden, die langer dan een
jaar in dienst der gemeente zijn en die tot nog toe nog
niet onder het reglement zijn gevallen, dat zijn n.l. de
menschen, die bekend zijn als veemarktschrobbers.
Spreker weet niet of dit de bedoeling is, maar als dat
wel het geval is, dan zou hij daar toch even over willen
spreken.
Het is zoo, dat de veemarktschrobsters een woorc
dat van vroeger nog altijd in de stukken staat niet
onder het reglement vallen; in den loop der tijden zijnde
schrobsters echter vervangen door schrobbers en als er
nu maar stond schrobbers en niet schrobsters, dan was
er niets te doen, want als er schrobbers staat, dan
vallen gewoonlijk eventueel de vrouwen daar ook onder
maar nu er schrobsters staat, kan men gaan twijfelen
of de schrobbers er ook onder vallen. Het was daarom
het beste, dat de Raad maar van het woord „veemarkt
schrobsters" maakte „veemarktschrobbers".
Wat is nu het geval bij deze menschen, die langer
dan een jaar in dienst der gemeente zijn Het zijn
tijdelijke of eigenlijk losse werklieden, want de vee-
marktschrobberij heeft alleen aan het eind van de week
plaats; die begint des Vrijdags en eindigt des Zaterdags
of ook wel eens 's Maandags of op Dinsdag en dan gaat
dat personeel voor vervanging naar Gemeentewerken
als opperman, enz. of het blijft bij de Reiniging in dienst.
Nu hebben Burgemeester en Wethouders indertijd ge
zegd dat, als men het besluit zou nemen dat later ook
gevallen is en dgt bekend is onder den naam reglement
B, die menschen dan, als men dat besluit ook op hen
toepaste, het uurloon zouden verdienen van een vasten
werkman en dat zij bovendien in aanmerking zouden
komen voor ziektegeld en voor betaling van overuren.
Waar nu altijd op Vrijdag en op Zaterdagmiddag door
die menschen wordt gewerkt, hebben Burgemeester en
Wethouders gemeend dat een dergelijke belooning voor
die menschen eigenlijk te hoog was; wat men aan de
Reiniging betaalt, gelooft spreker niet dat men moet
betalen aan de veemarktschrobbers.
Spreker weet niet of men nog andere menschen op
het oog heeft, maar hij vermoedt dat het hierover gaat.
Burgemeester en Wethouders staan op dit standpunt,
dat men aan die menschen een behoorlijke belooning
moet geven, maar niet een zoodanige als zij zouden
krijgen, wanneer zij vielen onder de bepalingen van
reglement B en als dit wél het geval zou moeten zijn,
zouden Burgemeester en Wethouders zeggen dat, als
zij die maatregelen voor de losse werklieden op deze
menschen zouden moeten toepassen, zij hen dan ook
geheel als losse werklieden zouden beschouwen.
Er komt dit nog bij. Destijds heeft men gezegd en
dat is ook goed geweest dat men nu eindelijk eens
een oplossing wilde hebben omtrent de kwestie van de
losse werklieden en toen is reglement B in de wereld I
gekomen. Men heeft nu vast personeel en nog alleen
tijdelijk dat personeel, dat in dienst van de gemeente is
gekomen bij vacatures of bij uitbreiding van personeel
en dat in het vooruitzicht heeft een vaste aanstelling in
dienst der gemeente en de rest is los personeel. Nu kan
het gebeuren dat door toevallige omstandigheden ie
mand, die in lossen dienst is, langer dan een jaar in
dienst der gemeente is en nu is er gezegd dat de billijk
heid meebrengt dat voor zoo iemand ook eenigszins een
band met de gemeente wordt gemaakt, omdat hij als
het ware in los-vasten dienst is. Vandaar dat het z.g
reglement B is gemaakt en op die menschen van toe
passing is verklaard en dat was ook een uitstekende
oplossing. Er was toen ook nog een groep bij Gemeen
tewerken, waar men geen weg mee wist, n.l. de bekende
groep van 17, en deze is gebracht onder het Werklie
denreglement. Dat is een vaste groep van werklieden,
die allen met name zijn genoemd en welke groep op den
duur zal uitsterven. De kwestie omtrent die groep van
17, waarvan intusschen ook al enkele zijn afgevallen,
is indertijd ook nog in het Georganiseerd Overleg ge
weest en toen is op dat oogenblik niet stilgestaan bij
de veemarktschrobbers. De indruk, dien spreker heeft
gekregen, is echter, dat deze laatste categorie van
werklieden, die misschien ook al eenige jaren in lossen
dienst der gemeente zijn, waarschijnlijk ook wel eens
in dienst zijn gehouden, omdat het moeilijk voor hen
was, als zij des Dinsdags van de markt kwamen en daar
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926.
des Vrijdags weer moesten wezen, er in die tusschen-
gelegen dagen wat bij te verdienen. Naar sprekers idee
zijn die menschen zoo tusschenbeide wel eens blijven
hangen; had men de zaak streng toegepast, dan was er
aezegd: als de schrobberij is afgeloopen, kun je naar
huis gaan en dan kom je Vrijdag maar weer.
Burgemeester en Wethouders meenen nu, dat voor
het schrobben zelf niet een loon moet worden betaald,
zooals in het algemeen door de gemeente wordt betaald
en dat zeer zeker de gemeente de overuren van deze
menschen niet moet bijbetalen; zij zijn van oordeel, dat
een belooning van 45 cent per uur, die de schrobbers
verdienen, een behoorlijke belooning voor hen is en
daarom meenen Burgemeester en Wethouders dat zij
daaromtrent hier dan maar een uitspraak van den Raad
moeten hebben. Zij voelen zich niet verantwoord aan
die menschen te betalen het gewone loon, dat iemand
aan de Reiniging verdient, eg bovendien ook nog een
bijbetaling voor de overuren, waardoor dergelijke men
schen doorloopend zouden uitkomen boven het loon, dat
het vaste personeel verdient. Dat wenschen Burge
meester en Wethouders niet te doen, tenzij de Raad
zegt: betaal zooveel. Dan zullen zij het doen, maar an
ders zuilen zij 45 cent per uur blijven doorbetalen.
Dit is het, wat spreker hieromtrent wilde mededeelen,
ofschoon hij niet weet of het dit speciale geval is, waar
op de vraag sloeg.
De heer Lautenbach (wethouder) zegt dat de heer
M. Molenaar zoo terloops de opmerking heeft gemaakt
dat de veemarkt te klein is. Zooals in de beantwoording
van het Sectierapport onder volgno. 138 is gezegd, was
er reeds een plan tot uitbreiding, toen de sluiting van
Engelands grenzen bekend werd. Het college meende
toen voorloopig te moeten afwachten, omdat, als bleek
dat daardoor uitbreiding niet noodig zou wezen, het
dan te dwaas zou zijn dat er wat gebeurde. Echter,
tegen aller verwachting in, ook tegen die van den direc
teur van het slachthuis in, nam de export naar Duitsch-
land verbazend toe; in het slachthuis zijn weken ge
weest, dat er 2000 stuks vee geslacht werden.
Nu de export met de helft is vermeerderd en de markt
ook drukker liep dan de marktmeester had gedacht,
heeft het college niet stil gezeten, maar heeft het college
pogingen gedaan bij de Spoorwegmaatschappij om het
terrein achter de veemarkt, de wildernis tegenover de
kolenbergplaats, in gebruik te krijgen tot half December.
Die pogingen zijn met succes bekroond de maat
schappij heeft dit toegestaan.
De grootste moeilijkheid was het in 't najaar met de
graskalveren en dan was niet alleen de markt te klein,
maar dan waren, speciaal in de varkensafdeeling, de
toegangswegen te eng en te smal de vrachtwagens
dringen dan op en men krijgt onoverkomelijke bezwa
ren, zoodat de marktmeester er schier verlegen mee zit,
ook voor het bergen van de vrachtauto's.
Nu de export zoo belangrijk is toegenomen, is
het college dan ook van plan het voorstel, dat reeds
gereed lag, binnenkort bij den Raad in te dienen. Wat
dit in het algemeen omvat, wil spreker wel even zeggen:
de veemarkt zal worden vergroot met 4 balies in de
richting van het plantsoen en door 2 balies, die thans
in gebruik zijn voor groot vee, weg te nemen, zal men
in staat zijn de toegangen voor de varkenswagens te
verbreeden. Het college meent dat op die manier de
bezwaren voldoende zullen worden ondervangen.
De heer Weima strijdt met een taaie volharding, een
betere zaak waardig, voor invoering van een tweeden
marktdag. Nu mag spreker veronderstellen, dat het den
heer Weima. beter dan ieder ander, bekend is, dat er
juist een groote moeilijkheid is, want het blijkt dat de
slagers daar wel veel voor voelen, maar zij, die het vee
moeten leveren, niet, m. a. w. de landbouwers voelen
er niets voor. Merkwaardig is dat de handel op dit punt
zeer verdeeld is, maar het grootste deel van de han
delaren, buiten de slagers, voelt er, voor zoover de
marktmeester heeft kunnen opvangen, niets voor. En
waar wij voor eenige jaren den toestand hebben gehad
dat een tweede marktdag een fiasco is geworden, is de
animo, die er nog is, ook niet bijster groot, zoodat
vooralsnog door het college er niet aan wordt gedacht
om een tweeden marktdag in te voeren. Een bespreking,
die men met den marktmeester en andere belangheb
benden heeft gehad, leverde het resultaat, dat de berg
een muis baarde; men kon er niet uit komen en men
kon geen bepaalde gegevens vinden dat een tweede
marktdag kans van slagen zou hebben. Voor een der
gelijk risico voelden Burgemeester en Wethouders niets.
Spreker heeft het al heel gemakkelijk; hij behoeft nu
nog slechts een paar opmerkingen te beantwoorden. De
heer De Boer vroeg waarom spreker, nadat hij in 1922
met de heeren IJ. de Vries en Van der Werf een motie
had voorgesteld, om pensioensbijdrage te heffen, en
deze motie was verworpen, later van dat standpunt
terug kwam. Spreker moet zeggen dat deze uitlating
van den heer De Boer hem heeft verbaasd; hij mag wel
zeggen dat de heer De Boer, als deze het woord vraagt,
het gehoor heeft van den Raad wat nog niet wil zeg
gen dat hij alle anderen overtuigt maar dat hij ook
wel eens buitenslaat. Zoo ook gister. In plaats van met
voldoening te constateeren: zie je nu wel, dat de be
zwaren, die wij in 1922 hebben ingebracht, ook zijn
ingeslagen bij de voorstellers van toen en wij zijn dank
baar dat zij dit hebben ingezien, gaat hij zeggen: wat
U toen voorstelde was verkeerd, maar gij hadt het toch
nog eens moeten doen. Spreker kan dat niet acceptee
ren. Bovendien waren intusschen Gedeputeerde Staten
tusschenbeide gekomen en spreker voelde toen niet den
minsten lust er nog een schep op te doen. Hij had den
tusschentijd gebruikt om eens na te gaan hoe het stond
met de huishuren, belasting en schoolgeld van de be
trokkenen en hij was toen, indien hij nog genezing noo
dig had, wel in den grond genezen; hij wenschte niet
meer tot verlaging mee te werken, tenzij de omstandig
heden daartoe zouden dwingen.
Wat betreft de opmerking van den heer De Boer over
de gas- en electriciteitstarieven, meent spreker het te
kunnen laten bij hetgeen daaromtrent in de Memorie
van Antwoord is gezegd, n.l. dat binnenkort voorstellen
bij den Raad zullen worden ingediend.
De heer Fransen (wethouder) heeft ook enkele pun
ten, die gister bij de algemeene beschouwingen zijn naar
voren gebracht, te beantwoorden. Mevrouw Buisman
heeft gesproken over den slechten toestand van de
school in de Bagijnestraat. Ook in het Sectieverslag is
de opmerking gemaakt, dat voor deze school noodig een
andere oplossing moet komen en dat die beter onder
dak moet worden gebracht. Die uitdrukking in het Sec
tieverslag schijnt het gebouw zich te hebben aange
trokken, want enkele dagen daarna liet het een plafond
vallen. En onmiddellijk daarna was er van den directeur
der Rijkskweekschool een brief bij het college.
Nu is enkele jaren geleden door den heer K. de Boer
een tafereel opgehangen van den onhoudbaren toestand,
waarin die school verkeerde en dat het niet verantwoord
was daar langer kinderen onder dak te brengen. Dat
was toen wel wat overdreven, maar de toestand was
toch in zoodanige slechte situatie en de school is dan
ook ontruimd.
Toen is, namens de Regeering, de directeur van de
Rijkskweekschool bij het college gekomen met het ver
zoek of de Regeering dat gebouw in huur zou mogen
hebben. De directeur is toen gewaarschuwd en er is
tegen hem gezegd: gij moet U niet vergissen, denk er
om dat de Raad het ontoelaatbaar en onverantwoordelijk
heeft geacht daar nog langer kinderen onder dak te
brengen, dus denk er om wat gij doet. De directeur ant
woordde daarop dat dit hem bekend was, maar dat hij
al blij was met deze school.