256 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926.
Nu schrijft de directeur een heel relaas en hij meent
daarbij in het bijzonder gebruik te moeten maken van
de opmerkingen in het Sectieverslag en van het neer
vallen van het plafond, maar dat er ook niets aan te
verbeteren valt, er deugt niemendal van, er is eenvoudig
niets aan te veranderen, omdat het gebouw nu eenmaal
staat aan te nauwe en te smalle straten.
Spreker zou daarom tot den directeur van de Kweek
school willen zeggen: ga naar Uw chef, den Minister
van Onderwijs en vraag die oni Uw school beter onder
dak te brengen. Het gaat toch niet aan dat de gemeente
daarvoor zorgt. Op het oogenblik betaalt het Rijk voor
het gebruik van het gebouw een huur van 1500.
terwijl de gemeente jaarlijks 1400.aan onkosten en
onderhoud moet uitgeven, zoodat wij een saldo hebben
van 100.voor het geheele gebouw. Spreker gelooft
dan ook dat de directeur beter had gedaan, wanneer hij
zijn brief had gezonden naar den Minister van Onder
wijs, want die alleen heeft te zorgen voor een behoorlijk
gebouw voor de Rijkskweekschool. Wil dan het Minis
terie van Onderwijs in overleg treden met de gemeente,
zoo, dat de gemeente zelf zal bouwen, dan zal het Rijk
ook moeten betalen de kosten van onderhoud, afschrij
ving, enz., opdat het voor de gemeente niet al te nadee-
lig zal zijn. Dit is echter een kwestie, die thans in 't
geheel niet thuis hoort in den Raad, maar in de aller
eerste plaats bij het Ministerie van Onderwijs in Den
Haag.
Een tweede punt, dat mevrouw Buisman heeft bespro
ken, is de brief van de commissie van het Stadszieken
huis. Mevrouw Buisman was eenigszins verontwaardigd
dat deze niet ter kennis van den Raad is gebracht. Voor
dat de brief van de commissie aan Burgemeester en
Wethouders was gezonden, was het college echter al
bezig met een onderzoek; er waren reeds schetsteeke-
ningen en een begrooting klaar gemaakt om de lijders
aan besmettelijke ziekten, behoorlijker dan tot nu toe,
onder dak te brengen. Die opgave heeft het college een
jaar geieden reeds gekregen dat die zaak nog niet
verder is, komt, doordat van de beide barakken, die de
gemeente van het Rijk heeft gekocht, een van de school
besturen er een in huur heeft en die tijdelijk voor school
heeft laten inrichten.
De directeur van Gemeentewerken heeft een onder
zoek ingesteld hoe deze barakken voor de verpleging
van lijders aan besmettelijke ziekten waren in te richten;
het college kreeg van hem een globale opgaaf van de
kosten, van ruim 53.000.-, om de verpleging van die
lijders behoorlijk onder dak te brengen. Het college
schrok daarvan terug en spreker geeft toe dat toen de
zaak wel even is blijven hangen.
Daarna kwam het schrijven van de commissie, die
echter zelf ook niet de bedoeling had, dit aan de Raad
kenbaar te maken. Burgemeester en Wethouders hebben
daar ook absoluut niet bij stil gestaan; de commissie
had toch haar schrijven, als zij meende dat de Raad
daarvan kennis moest dragen, even goed kunnen richten
aan den Raad.
Even later heeft het college, naar aanleiding van het
zich uitbreiden van de typhus, een onderhoud gehad
met den Geneeskundigen Dienst en op het oogenblik
wordt nu door Gemeentewerken een onderzoek inge
steld om te komen tot oprichting van een semi-perma-
nent gebouw, wat dan van deze barakken of bij onge
schiktheid op een andere plaats zal worden gemaakt.
Het zal dan niet veel verschil maken met een permanent
gebouw, de kosten zullen zoo ongeveer naar de
100.000.loopen en het desbetreffend voorstel zal
binnen afzienbaren tijd in den Raad kunnen komen.
De heer Van der Schoot heeft hier, evenals in de
secties, zijn ontevredenheid geuit over de kwestie van
de Noorderbegraafplaats, al heeft hij het hier niet met
zoo scherpe woorden gezegd als in de sectie. In het
Verslag is gezegd dat hij meende dat de zaak niet
wordt behandeld, zooals het behoort, maar de heer Van
der Schoot heeft gesproken van een nonchalante be
handeling. Spreker heeft hem in de sectie uitvoerig
meegedeeld, hoe de zaak in elkaar zit en hij zal dat ook
hier nog eens doen, maar niet zoo uitvoerig als in de
sectie, dan weet de Raad het ook.
Spreker zal niet teruggaan tot de motie van de heeren
Muller en M. Molenaar, die Burgemeester en Wethou
ders indertijd tot zich hebben genomen, maar hij komt
alleen terug op het laatste deel, omdat er toen een zeer
langdurig onderzoek was geweest. In Juni 1926 heeft
de heer Van der Schoot een schriftelijke vraag gesteld
en het antwoord van Burgemeester en Wethouders
daarop was, dat het rapport binnen was, dat men kon
vertrouwen dat binnenkort de Raad een beslissing zou
kunnen nemen en dat het college hoopte dat de Raad
in zijn voorstel zou meegaan, in welk geval de zaak nog
dit jaar in orde zou kunnen worden gebracht.
Die meening was het college op dat oogenblik ook
werkelijk toegedaan. Toen echter het rapport bij het
college kwam, hebben eerst de wethouders als zoodanig
daarvan ieder voor zich kennis genomen, daarna
is het naar de commissie voor Openbare Werken ge
gaan, waarvan ieder der leden het rapport heeft thuis
gehad, vervolgens is er een vergadering geweest van
die commissie en daar heeft men toen gemeend dat
eerst door de commissie een onderzoek ter plaatse
moest worden ingesteld. De heeren hebben toen een
bezoek gebracht aan de begraafplaats, waarbij ook
tegenwoordig waren de directeur van Gemeentewerken
en de directeur der begraafplaatsen en daarna is door
de commissie in haar advies gezegd, dat zij het op prijs
zou stellen, wanneer men nog eens door den directeur
der Gemeentewerken een berekening liet maken ten
opzichte van de exploitatie bij 1 -diep begraven en bij
2-diep begraven, benevens een berekening van den tijd
voor welken de begraafplaats zou dienstig zijn. Burge
meester en Wethouders meenden ook dat dit van zoo
groot belang was, dat zij daarin hebben bewilligd,
waarom de zaak nog nader naar Gemeentewerken is
teruggezonden, om die berekening te doen maken. Nu
is kort geleden alles terug gekomen, voor 14 dagen was
de zaak in de commissie voor Openbare Werken en
daarna is zij definitief naar Burgemeester en Wethou
ders gezonden. De zaak heeft Burgemeester en Wet
houders echter ook reeds weer verlaten en het betrek
kelijke voorstel stond dan ook reeds op de agenda van
gistermorgen, maar Burgemeester en Wethouders heb
ben gemeend dat een zoo belangrijke zaak als die van
de begraafplaats met de geheele geschiedenis en alle
becijferingen en teekeningen niet in de begrootingsver-
gadering moest worden behandeld, maar dat daartoe
de gelegenheid moest worden gegeven in de volgende
vergadering. Spreker zou nu aan den Voorzitter het
verzoek willen doen, de gelegenheid te willen geven
aan de raadsleden om de eerstvolgende dagen, begin
nende met morgen, als wij vandaag klaar komen, en tot
den dag van de behandeling zeer zeker zal het punt
op de agenda van de volgende vergadering staan
aan den Secretaris inzage van de stukken te vragen,
omdat daarbij een zeer uitvoerig rapport is en daarin
4 verschillende voorstellen worden gedaan, waarvan
de kosten respectievelijk bedragen 42.000.—,
55.000.—, 125.000.— en 150.000.—. Dus, voor
elk wat wils; men kan te kust en te keur gaan, maar
het zal voor niemand van de raadsleden gelijk ook
voor het college niet gemakkelijk zijn te zeggen, welk
van die plannen zal moeten worden aangenomen. Het
college is ten opzichte van die 4 voorstellen ook niet
eenstemmig, hoewel het wel met een bepaald voorstel
zal komen. Misschien zal de zaak hier wel aanleiding
geven tot lange discussies, want naar sprekers meening
zal het vaststellen van een plan door den Raad, ook na
bestudeering, nog niet zoo gemakkelijk zijn.
Spreker gelooft dat de heer Van der Schoot nu wel
tevreden kan zijn. Met dit plan is absoluut niet getrai
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 237
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926.
neerd, maar Burgemeester en Wethouders hebben er
niet mee willen komen, voordat zij de zekerheid of de
orootst mogelijke zekerheid zouden hebben, dat de voor
gestelde plannen ook werkelijk zullen voldoen aan wat
men zich daarvan voorstelt. Nu is het eene plan beter
dan het andere het eene kost dan ook meer dan het
andere maar de Raad zal nu zelf maar moeten be
slissen en dan behoeven wij niet langer meer te wach
ten, zooals de heer Van der Schoot zei, met datgene
eindelijk in orde te maken, wat vroeger totaal bedor
ven is.
De heer K. de Boer en ook andere heeren hebben
gister tot de Combinatie het verwijt gericht en niet
voor de eerste maal dat de Combinatie ontevreden
was over het vorige college. Spreker vindt dat verwijt,
dat hier meermalen is gehoord, niet billijk, want niet
alleen de Combinatie was niet tevreden over het vorige
college, maar er waren er meergeen van de raads
leden was tevreden over het vorige college, dit is dui
delijk gebleken bij de verkiezing in September 1923, i
toen de aftredende sociaal-democratische wethouders
niet één stem hebben gekregen en dus die aftredende
leden van het college zelfs door de fractie van de S. D.
A. P. niet waardig werden gekeurd om weer in het col
lege zitting te nemen. De kwestie was dat de heer Collet
eerst bij de vierde benoeming werd gekozen spreker
weet dat het absoluut vast staat dat, als de heer Collet
in de derde plaats was gekozen, hij dan niet direct zou
hebben bedankt, omdat dan voor de vierde zetel de
heer H. de Boer candidaat was van de S. D. A. P. Toen
de heer Collet echter bij de vierde benoeming werd ge
kozen, heeft hij op eenigszins sarcastische wijze bedankt
voor de hooge eer, hem door de Combinatie toegedacht.
De Combinatie, aan wie verweten wordt dat zij het
vorige college niet meer wilde, heeft aangeboden 2 van
de 3 wethouders van het vorige college terug te nemen
1 was er niet in den Raad teruggekeerd maar de
fractie van de S. D. A. P. heeft zelfs niet één van de
wethouders van het vorige college willen overnemen;
men moet dus vandaar niet het verwijt richten tot de
Combinatie, dat deze zoo ontevreden was over het col
lege, want de geheele Raad was daarover ontevreden
en geen van de heeren van de S. D. A. P. hebben hun
eigen leden ook maar een enkele stem waardig gekeurd.
Omtrent den verbouw van de Infirmerie is in het
Voorloopig Verslag en ook gister weer gesproken en in
verband daarmede werd ook de opmerking gemaakt of
het college regeeringsmoe is. Spreker weet niet hoe het
college als zoodanig daarover denkt; hij kan dan ook
moeilijk namens het college een antwoord geven of het
regeeringsmoe is of niet; antwoordde het in bevesti
genden zin, zoo zou het een treurig figuur maken, en in
ontkennenden zin zou het allen schijn hebben een aan
beveling voor de volgende verkiezing te zijn. Geen ant
woord is dus hier beter op zijn plaats.
De Infirmerie is hier gerangschikt onder die besluiten
van den Raad, die het college niet zou willen uitvoeren.
Zoo is het echter niet; die zaak zit onverbrekelijk vast
aan het stadhuisplan. Toen die plannen het vorig jaar
zijn aangenomen, hebben Gedeputeerde Staten de op
merking gemaakt, dat zij die voorloopig niet zouden
goedkeuren; alleen hebben zij er ten slotte genoegen
mee genomen dat er een bedrag van 18.000.werd
uitgetrokken voor de Infirmerie. Toen is later in den
Raad door sprekers collega, den heer H. de Boer, naar
voren gebracht, dat dit niet alleen gold het uitvoeren
van den verbouw van het Militair Hospitaal voor Ge
meentewerken, maar ook voor den Geneeskundigen
Dienst en voor de polikliniek. Dat is toen nog door
spreker bestreden, op grond, dat dit z. i. niet was te
lezen uit den brief van Gedeputeerde Staten, maar an
deren meenden dat dit niet het geval was en de Raad
heeft dat dan ook aangenomen. Daarom is de zaak
echter niet blijven hangen, want spreker is toen met
het besluit naar Gemeentewerken gegaan, om een be
grooting en plannen te laten uitwerken.
Voordat de plannen tot verbouw van het stadhuis in
den Raad kwamen, is spreker eerst nog naar den vori-
gen directeur van Gemeentewerken geweest en heeft
hij hem gevraagd of de opgaven en verschillende be
dragen, die de directeur in 1923 had gegeven, thans
nog konden worden gehandhaafd. Spreker heeft dat
eerst met den directeur zelf besproken, waarbij deze
zeide, dat men gerust op die cijfers kon afgaan, maar
ten overvloede heeft het college nog een brief van den
directeur bereikt, waarin werd gezegd dat al de ge
noemde cijfers voor verbouw van AAilitair Hospitaal,
Stadhuis, woning van den commissaris van Politie, enz.
konden worden gehandhaafd, dat bij de aanbesteding
wel zou blijken dat de benoodigde bedragen 8 a 10
beneden de geraamde sommen zouden blijven, maar dat,
waar het nog niet aan aanbesteding toe was, veilig
heidshalve beter op de geraamde sommen kon worden
aangehouden. Burgemeester en Wethouders hebben dat
gedaan, maar toen de zaak weer bij Gemeentewerken
werd onderzocht, bleek eenige maanden daarna, dat de
geraamde bedragen, absoluut mis waren. Dit was een
van de redenen, waarom de zaak weer stagneerde.
Echter ook niet alleen daarom is de zaak opgehouden;
een andere reden is, dat wij eigenlijk nog geen begroo-
tingspost hebben voor den verbouw van de Infirmerie.
Want Gedeputeerde Staten hebben gezegd: wij kunnen
goedkeuren dat daarvoor een bedrag wordt besteed,
maar wij zullen later met U in overleg treden op welke
manier dit zal moeten worden gefinancierd. En nu is
spreker bang dat, als het zoover is, wij dat zullen
moeten betalen uit de gewone middelen. Dan komt er
nog bij dat Gedeputeerde Staten met de kosten van
de polikliniek nog geen genoegen hebben genomen.
Nu zit de zaak zoo dat, als men nu eerst het Militair
Hospitaal voor een deel zou inrichten voor Gemeente
werken en later een anderen vleugel voor den Genees
kundigen Dienst, dit dan zeer duur werken zou wezen,
omdat het toezicht even goed ineens kan gebeuren.
Verder komt er nog bij dat, toen Gemeentewerken in
overleg trad met den Geneeskundigen Dienst, deze bij
de bespreking met veel uitvoeriger wenschen naar voren
kwam. Wij weten allen dat de Geneeskundige Dienst
op dat terrein niet erg bleu is met eischen te stellen of
wil men liever, de sanitaire maatregelen en alles wat
daarmede verband houdt zoo hoog meent te moeten
opvoeren, dat het daarom dikwijls voorkomt dat men,
om het beste te bereiken, het goede gaat verwaarloozen.
Zoo zit dus de zaak, wij hebben nog geen voldoenden
begrootingspost voor het eene, wij willen niet graag
alleen dit eene deel uitvoeren met het oog op de kosten,
maar voor het andere deel, de polikliniek, hebben we
nog geen cent. Het is wel niet aangenaam, maar het is
niet anders.
Spreker komt thans aan een meer vriendelijke op
merking, gemaakt door den heer Weima, welke op
merking in verband met de vraag of het college
regeeringsmoede is, door het Sectieverslag als volgt is
weergegeven
„Van enkele zijde werd in dit verband speciaal
critiek geoefend op den wethouder van Openbare
Werken, die het meest van allen zou te kort schieten."
Door den heer Beekhuis is van morgen in het begin
van zijn rede gezegd dat de eigenlijke critiek, die gister
is gericht op Burgemeester en Wethouders, is gekomen
van de zijde van de S. D. A. P. Dat is voor een deel
v/aar, doch dat was zakelijke critiek waarover te debat-
teeren valt, maar de scherpste critiek is toch van een
anderen kant gekomen en nu is het meest hinderlijke
en het meest onaangename dat, waar door den heer
Weima is gezegd dat de wethouder van Openbare
Werken het meest van allen is te kort geschoten en
het geheele college is beschuldigd, maar de wethouder
van Openbare Werken toch het meest, dat staat er heel