274 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi heeft zoo goed
als niet aan de algemeene beschouwingen deelgenomen
en zal deze dan ook graag overlaten aan de meer poli
tiek geschoolde en op dat gebied meer deskundige
raadsleden. Zij kan aan de algemeene beschouwingen
niet die waarde toekennen, die daaraan volgens aller
oordeel wèl moet worden toegekend en zij heeft daar
deze jaren door steeds gelijk over gedacht, wat mis
schien komt, doordat zij niet politiek genoeg is aange
legd.
Wel had spreekster echter in eerste instantie nog
moeten spreken over den ophaal- en stortingsdienst,
maar de heer Oosterhoff heeft zoopas gezegd, dat hij
den moed verliest om met eenig voorstel bij den Raad
te komen en het is nu ten opzichte van den ophaal- en
stortingsdienst, dat spreekster zoo langzamerhand de
moed ontzinkt.
De Voorzitter heeft ook zelf gezegd dat het advies
van de Financieele commissie zeer sober was gesteld;
spreekster moet zeggen dat zij had verwacht dat, na
het zeer zakelijk en uitvoerig rapport van den gemeente
ontvanger van Zwolle, niet alleen het advies van de
Financieele commissie anders maar ook beter geargu
menteerd zou zijn geweest. Was zij er van overtuigd dat
een dergelijke dienst een schadepost voor de gemeente
zou beteekenen, spreekster zou, als mede-voorsteller,
geneigd zijn haar voorstel in te trekken en zij zou nu
haast weer geneigd zijn het in te trekken, al was het
dan ook een ,,reculer pour mieux sauter".
Nu zij echter heeft gehoord dat haar mede-voorsteller
heeft voorgesteld om het oorspronkelijk rapport van den
heer Van Zandbergen in handen te stellen van Burge
meester en Wethouders om prae-advies, kan spreekster
daarin meegaan en zij hoopt dat Burgemeester en Wet
houders dan ook de wenk van den heer Westra ter harte
zullen nemen, dat er op financieel gebied ook nog heel
wat uit dit rapport valt te leeren. Spreekster hoopt dan
ook dat Burgemeester en Wethouders het rapport zullen
bestudeeren, omdat daarin naar hare meening verschil
lende zeer goede en nuttige wenken worden gegeven.
Verder zal spreekster aan de algemeene beschouwin
gen en aan de critiek, die hier is gevoerd, niet meedoen,
ook niet om voor de verkiezing eenige propaganda te
maken voor hare partij en hare beginselen. Spreekster
meent dat elke vertegenwoordiger hier in deze afge-
loopen jaren voldoende uiting heeft kunnen geven aan
zijn opvatting van de beginselen zijner partij; zij althans
heeft voor zich de algemeene beschouwingen daarvoor
niet noodig geoordeeld.
De heer Van der Schoot zou nog gaarne even terug
komen op het antwoord, dat de wethouder van Finan
ciën heeft gegeven op zijn vraag met betrekking tot het
vuurwerk in den Prinsentuin, waaraan spreker den
wensch heeft toegevoegd, dat dit daar in het vervolg
niet meer zou worden gegeven. De wethouder heeft
daarop geantwoord dat er zeer veel belangstelling op
die plaats was en dat het vuurwerk als goed geslaagd
kon worden beschouwd. Spreker wil dat absoluut niet
tegenspreken, maar hij meent toch, dat verschillende
belangstellenden terug moesten gaan, omdat er geen
plaats meer was en hij heeft naar aanleiding daarvan
gevraagd om meerdere ruimte ter beschikking te stellen
en dus het vuurwerk het volgend jaar weer op een an
dere plaats te geven. Waarop de wethouder van Finan
ciën komt met het antwoord daarover heeft de ge
meente niets te zeggen, dat is een zaak van de 31-Au-
gustus-commissie.
Dit komt spreker toch wel een beetje eigenaardig
voor. De zaak wordt door de gemeente betaald en als
de gemeente dan niets heeft te zeggen, is dat een leemte
en dan zou spreker die leemte weg willen nemen, door
te trachten het vuurwerk het volgend jaar op een andere
plaats te doen afsteken, opdat dan niemand meer zal
worden teleurgesteld.
De wethouder van Financiën heeft ook gezegd dat
door spreker en den heer Weima zou zijn gezegd dat
i er absoluut niet is bezuinigd. Spreker is er zich per
soonlijk niet van bewust, dat hij daarover zou hebben
gesproken en hij kan dan ook, wat de heer Beekhuis
daaromtrent heeft gezegd, niet tot zich nemen; hij denkt
dat deze kwestie op een vergissing berust.
Wat betreft het antwoord van den wethouder van
Openbare Werken, wil spreker opmerken dat hij, in het
stadium, waarin de zaak nu verkeert, dankbaar kan zijn
en ook is. Was daarover op deze wijze in de Memorie
van Antwoord gesproken wat nu niet het geval was,
maar wat spreker wel gaarne had gewild en had daar
I niet enkel gestaan dat binnenkort den Raad voorstellen
zullen bereiken, maar had daarin gestaan, dat dit punt
de eerstvolgende vergadering aan de orde zou worden
gesteld, dan gelooft spreker dat zijn critiek heel anders
zou hebben geluid. Hij is echter toch dankbaar dat wij
nu zeer spoedig over deze zaak, die naar zijn meening
j zeer urgent is, met elkaar kunnen spreken.
De heer Koopmans heeft gister ten aanzien van wat
spreker over „Gemeentebelang" heeft gezegd, geant
woord: U moet maar bewijzen dat onze wethouder van
„Gemeentebelang" is tekort geschoten. Spreker kan
daaromtrent heel kort zijn; hij behoeft maar te verwijzen
naar de behandeling der begrooting in 1923, dat zal.
dunkt hem, wel voldoende zijn. Hij zal niet spreken over
intieme commissievergaderingen, maar hij verwijst al
leen naar hetgeen in het openbaar is geschied en dan
zal de heer Koopmans toegeven dat, zoolang de betrok
ken wethouder aan de regeering is geweest, daarin ab
solute leemten zijn geweest. Spreker verwijst alleen
maar naar de begrootingsvergadering in 1923.
Door den heer Koopmans is gezegd de heer De
Boer heeft daar ook op geantwoord dat het de men-
schen van „Leeuwarder Gemeentebelang" zijn geweest,
die het eerst het woord „bezuiniging" hebben gebruikt.
Maar anders dan ook niets; het is bij dat woord geble
ven. Bovendien gelooft spreker dat op dat gebied al
eerder een geluid is vernomen, dat het allereerst de
brochure-Van Buuren is geweest, die spr. echter niet kan
onderschrijven en die hij nog minder zal verdedigen.
Spreker gelooft juist dat „Leeuwarder Gemeentebelang''
naar aanleiding daarvan is opgestaan, om de belangen
van de gemeente te verdedigen en hij heeft nu zijn cri
tiek van gistermorgen meenen te moeten uitspreken,
omdat hij van oordeel is dat „Gemeentebelang" daarin
deerlijk is te kort geschoten.
Dan is door spreker gezegd dat door „Leeuwarder
Gemeentebelang" niet is bezuinigd, maar wel is meege
werkt tot het doen van uitgaven, die naar sprekers mee
ning wel hadden kunnen worden vermeden. Spreker
geeft den heer Koopmans in overweging de Handelingen
van 28 Juli 1925 te raadplegen, waar de heer Koopmans
zijn stem heeft gegeven aan een lagere bijdrage in het
onderhoud van de straten door de vereeniging „Beter
Wonen", wat naar sprekers bescheiden meening niet
was het betrachten van zuinigheid. En de collega van
den heer Kooopmans, die naar diens zeggen een beter
inzicht had, gaf zijn stem aan het uittrekken van
1000.meer voor schoolvoeding; het is voor spreker
ook de vraag of een vertegenwoordiger van „Gemeen
tebelang" daarin had moeten meegaan, wanneer hij zijn
program goed had doordacht.
De heer Koopmans heeft gezegd dat hij het unfair
vond, dat spreker heeft gezegd dat de wethouder van
,,Gemeentebelang"niet vrijwillig is heengegaan. Spreker
vindt het naïef daaromtrent een vraag te stellen hij
behoeft slechts in de herinnering terug te roepen de
vergadering van de Combinatie, die moest plaats heb
ben; de heer Scheltema is toen vrijwillig heengegaan,
maar naar aanleiding van besprekingen van dien aard,
dat zijn heengaan moest plaats hebben. Hierbij was dan
ook sprake van de gedachte, die men omtrent ons col
lege in het Sectieverslag heeft gezet, n.l. dat het regee-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 November 1926.
275
rin^smoe was spreker meent dat dit al in een zeer
vroeg stadium het geval was bij „Gemeentebelang",
daar was men regeeringsmoe.
Spreker gelooft dat hij hier niets meer aan heeft toe
te voegen; hij heeft in zijn betoog van gister nog wel
iets gezegd, maar heeft daar intusschen antwoord op
ontvangen. Op het oogenblik heeft hij dus niets meer
naar voren te brengen.
De heer •J- de Vries meende in eerste instantie wel
aardig goed te hebben gezegd wat hij meende naar
voren te moeten brengen, maar na de gehouden discus
sies wenscht hij toch ook nog wel graag over het een
en ander zijn gemoed te luchten en hij hoopt dat dit
niet zal zijn om zichzelf van het een of ander schoon te
wasschen of vrij te pleiten, maar dat het misschien zal
bijdragen tot het belang van Leeuwarden. Want anders
zou hij liever zwijgen.
Ten eerste wil spreker dan verklaren dat hij niet al
leen instemt met de Memorie van Antwoord op het
Sectieverslag, maar dat hij ook met buitengewone be
langstelling heeft gehoord naar het betoog van den wet
houder van Financiën. Wat hij daarin mocht beluisteren,
is een bevestiging van de meening, die hij bezat omtrent
den toestand van de gemeente Leeuwarden spreker
heeft verklaard dat die niet schitterend was, maar ook
niet verontrustend.
Op de rede van den wethouder van Financiën zijn,
wat betreft de vaststelling van het percentage, een paar
heeren in hun repliek ingegaan, n.l. de heeren Molenaar
en Visser. Zij hebben schijnbaar die rede niet goed ver
staan, want zij hebben gezegd, dat in April het percen
tage zpu worden vastgesteld, wat beslist zou moeten
worden geheven. Spreker meent echter den wethouder
van Financiën zoo te hebben verstaan, dat wij dat in
Februari wel eens kunnen uitmaken en dat wij in April
moeten gaan spreken over het percentage, dat het vol
gend jaar zal moeten worden geheven. Dat is een ver
schil van een paar maanden. Waar spreker nu uit de
besprekingen van de overzijde den indruk kreeg, dat
men toch nog deze begrootingsvergadering wil beslis
sen over een percentage van 4 of van 4.75, daar is
spreker door den wethouder gerust gesteld en hoopt
hij dat de Raad aan diens verzoek zal voldoen de
vaststelling van het percentage uitstellen tot Februari.
Spreker meent dat het belang van Leeuwarden daardoor
niet wordt geschaad.
Het schijnt, zegt spreker, dat ik in mijn spreken over
de Waterleiding niet geheel duidelijk ben geweest. Ik
heb gezegd dat de discussie daarover uitgesteld zou
kunnen worden, maar dat ik er toch graag iets over zou
willen zeggen, omdat wij daardoor misschien later een
duidelijker antwoord zouden krijgen van het bestuur van
de Waterleiding. Dus al wat ik heb gezegd, is meer
geweest vragenderwijs, waarop ik een antwoord zou
willen hebben. Dan hebt U, mijnheer de Voorzitter, een
kleine onjuiste voorstelling gegeven van de reden,
waarom ik er over sprak; U hebt n.l. den indruk ge
wekt, dat ik belanghebbende was, omdat ik het geval
lieb genoemd, dat bij mij zelf is gepasseerd
De heer Muller: Dus U is wel belanghebbende.
De heer IJ. de Vries: Ja, ik heb wel het geval ge
noemd, dat bij mij zelf is gepasseerd, maar ik zeg er
bij, dat verschillende anderen in dezelfde positie ver-
keeren en nu vraag ik: waarop berust die zaak? In mijn
eerste betoog heb ik ook dit gevraagd: is deze veran
dering van systeem noodig voor de rentabiliteit van de
Waterleiding Maar ik heb ook dit gezegd als wij
krijgen de levering over den meter, dan heeft ieder het
ui de hand hoeveel hij wil gebruiken na een minimum-
verbruik en den daarvoor vastgestelden prijs.
ik heb ook wel begrepen dat het water niet zoo veel
kost als het in Bergumerheide boven den grond komt,
net als de electriciteit, als die wordt opgewekt, maar
dat juist de distributie van het water en de electriciteit
de kosten meebrengen en ik ben er ook niet tegen om,
als het zooveel kost, dat te betalen.
Ik heb gister bij interruptie gezegd dat, als vroeger
door een bepaalde woning voor een verbruik van 44 M3.
28.75 moest worden betaald en nu voor een verbruik
van 80 M3. 20.er dan door de Waterleiding 30.
moest worden bijgelegd. Die interruptie is niet goed ge
weest, onidat ik den heer Muller niet goed heb verstaan;
als deze het echter narekent, zal hem blijken dat nu,
volgens het tegenwoordig systeem, wanneer 44 M3.
wordt geleverd voor 28.75, het water zou kosten 42 f2
cent per M3., maar dat, als er 80 M3. wordt geleverd
voor 20.dat beteekent, dat het water komt op een
bedrag van 25 cent per M3. Nu zal ik op het oogenblik
niet zeggen dat dit of dat systeem het beste is, maar ik
zou gaarne willen een rechtvaardig systeem voor ieder.
Zooals het op het oogenblik is, gebeurt het dat 4 wonin
gen naast elkaar staan en dat de een dit betaalt en de
ander dat; het is mogelijk dat de een twee maal zooveel
betaalt als de ander
De Voorzitter: Zoo was het.
De heer IJ. de Vries: Zoo is het nu nóg; ik zou U de
namen kunnen noemen. Ik weet de huizen, die een of
twee jaar geleden zijn gebouwd en waarvan de bewo
ners twee maal zooveel betalen als mijn buurman en
ik
De Voorzitter: Dan is dat nog niet veranderd.
De heer IJ. de Vries: ik zou er nog graag een kleinig-
i heid over zeggen. Niettegenstaande het feit, dat blijkt
dat vele menschen te weinig betalen voor de leverantie,
meen ik toch dat het laatst vastgestelde dividend was
7
De Voorzitter: 6|/2
De heer IJ. de Vries: Als nu blijkt dat bij de levering
aan vele menschen een veel te laag bedrag in rekening
wordt gebracht en dat dan toch nog 6dividend
kan worden uitgekeerd, dan is het misschien mogelijk
dat bij het vaststellen van het volgende systeem de
waterprijs voor allen nog wordt verlaagd en dan toch
nog 6>/2 a 8 dividend wordt uitgekeerd
De Voorzitter: Dat mag niet.
De heer IJ. de Vries: U wou zeggen dat de meerdere
winst volgens art. 53 3 bij het reservefonds moet
worden gevoegd, tot dit net zoo groot is als het ge-
piaatste aandeelenkapitaal.
Ik zal nu de verdere discussie hierover uitstellen tot
wij inlichtingen krijgen van de Waterleiding; dan heb
ben wij een zuivere basis.
Men heeft ons van de overzijde en in het bijzonder door
den heer K. de Boer eigenlijk niet ronduit maar toch wel
eenigszins laten voelen, dat wij menschen zijn, die geen
reëelen kijk hebben op den toestand van Leeuwarden en
dat wij geen reëelen kijk hebben op de besteding van de
gelden, die geleend zijn in de vorige periode. Die zijn
geleend voor bepaalde doeleinden, en wij weten ook
heel goed dat een gedeelte van die gelden is belegd in
de bedrijven, waardoor dat geld voldoende rentegevend
is.
Het blijkt ook uit de redeneering van de heeren Mole
naar en De Boer, dat wij eigenlijk een klein beetje naïef
zijn, als wij ons er op beroemen dat in deze 4-jarige
periode de schuld met 1 millioen is gedaald, omdat
dit geld ook onder andere colleges is geleend en er een
vaste regeling voor de leeningen is. Ik meende echter
voldoende duidelijk te hebben gezegd dat dit onze be
doeling was wij zouden er aan vast houden dat dit