280 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 November 1926.
wetten aan de gemeenten heeft opgedragen, de gemeen
tebegrooting zeer zwaar is belast. Spreker weet niet o
dat heelemaal waar is, maar er is in elk geval iets vai
waar. De heer Beekhuis heeft zich ook bij die woordei
aangesloten en gezegd, dat er op het oogenblik een acti»
gaande is van de gemeenten om een zoo billijk moge
lijke regeling te krijgen tusschen Rijk en gemeenten.
Nu is de bedoeling van wethouder Beekhuis onge
twijfeld geweest dat ook uit dezen Raad een stem zou
opgaan, die zich zou aansluiten bij de woorden van den
wethouder en dat de geheele Raad achter den wethou
der zou staan, waar deze zei, dat er een betere finan-
cieële regeling moest komen met het Rijk. Maar in dien
indruk is een dissonant gekomen door den heer Hofstra,
die spreker kan zich dat voorstellen min of meer
geprikkeld inging op een uitdrukking van den heer De
Boer over den heer Colijn; de heer Hofstra kon zich,
als partijgenoot van den heer Colijn, daar niet mee ver
eenigen en voelde zich genoodzaakt daartegen te pro
testeeren.
Nu wil spreker er toch op wijzen, dat een maand ge
leden er een vergadering van anti-revolutionnaire bur
gemeester is geweest, waar ook die verhouding tus
schen Rijk en gemeenten is ter sprake gekomen en waar
ook is gebleken dat die verhouding alles te wenschen
overlaat. Spreker meende dit even naar voren te moeten
brengen; voor het geval de woorden van den heer Hof
stra aan die van den wethouder van Financiën afbreuk
hebben gedaan, is dat op deze wijze hersteld.
Ten slotte de kwestie van de bezuiniging en „Leeu
warder Gemeentebelang". De heer De Boer heeft spr.
den vorigen keer niet goed begrepen misschien ligt
dat aan spreker zelf zijn bedoeling is niet geweest
dat hij het feit, dat net vorige college hooge
belastingen heeft geheven, principieel afkeurde. Dat
college moest dat doen en spreker meent dat dit
een goede tactiek is geweest. Hoe hoog die belas
tingen zijn geheven, kan hij op het oogenblik niet be-
oordeelen. Spreker heeft echter alleen dit willen zeggen,
dat er een oogenblik kwam, dat de conjunctuur vermin
derde en dat er een oogenblik kwam, dat de hooge uit
gaven van vroeger moesten worden verkleind en de be
lasting ook. Terwijl nu over het geheel de meeste par
tijen er niet van doordrongen waren, dat dit oogenblik
was aangebroken, heeft „Leeuwarder Gemeentebelang"
gezegd: dat oogenblik is er. Spreker meent dat deze
vereeniging toen het juiste oogenblik heeft aangewezen.
Nu zal men wel ontkennen dat „Leeuwarder Gemeente
belang" dat heeft gedaan en zeggen dat alle andere
partijen dat hebben gedaan. Als men dat wil ontkennen,
kan spreker het niet waar maken. Het is een kwestie
van invloed en het is iets onwetenschappelijks als
iemand zegt dat „Gemeentebelang" geen invloed heeft
gehad, kan men hem gelooven, maar van een ander kan
men ook gelooven dat „Gemeentebelang" wèl invloed
heeft gehad.
De Voorzitter stelt voor de vergadering te schorsen
tot morgen vroeg 10 uur. Er zal dus geen avondverga
dering zijn spreker is daartoe wel bereid, maar hij
meent de meerderheid van den Raad niet. Dan beginnen
we dus morgen weer. Spreker had gedacht dat wij er
in 3 dagen best door zouden komen, maar hij ziet het
zwerk wel drijven en hij wil daarom zeggen dat hij mor
gen maar tijd heeft tot 5 uur, dat wethouder Beekhuis
Donderdag een conferentie heeft en spreker persoonlijk
ook en dat de Vrijdag en Zaterdag niet beschikbaar
zijn, zoodat, als wij morgen niet klaar komen, niet eerder
zal kunnen worden doorgegaan met de behandeling dan
volgende week Maandag.
De heer Visser acht het ook wenschelijk dat wij er in
3 dagen door komen en wanneer dat afhankelijk zou zijn
van het houden van een avondvergadering, zou hij het
wenschelijk achten die wèl te houden.
De Voorzitter laat dat aan den Raad over; hij kan
dat moeilijk voorstellen, waar besloten is het niet te
I doen. Wil de Raad op dat besluit terug komen, clan is
't hem best.
De heer Beekhuis (wethouder): Kunnen wij niet eens
kijken hoever wij morgen komen en dan daarover
beslissen
De Voorzitter: Na 5 uur ben ik hier morgen niet meer.
De heer Visser wil. als de Voorzitter morgenavond
per se niet kan en wij toch door een avondvergadering
de kans zouden hebben om morgen er door te komen,
voorstellen om van avond wèl te vergaderen.
De heer K. de Boer moet dat voorstel bestrijden. Hij
doet dat misschien geheel uit persoonlijk belang, maar
men zal weten dat er van avond een concert wordt ge
geven door het Symphonie-orkest en zeer waarschijnlijk
zouden verschillende leden daar naar toe gaan. Spreker
zou er zelf ook heen, waarom hij niet graag zou willen
dat deze avond voor een raadsvergadering werd ge
bruikt.
De heer IJ. de Vries: Als dat het eenigste bezwaar is,
dan zijn wij uit de brand precies hetzelfde concert
wordt morgen ook in de zalen Schaaf gegeven tegen
entree van een kwartje. Als wij daardoor kunnen berei
ken dat wij morgen door de begrooting komen, zou ik,
niettegenstaande ik persoonlijk vanavond ook liever vrij
was, toch wel willen vergaderen.
De heer Van der Schoot: Als wij dat voorstel nu aan
nemen, hebben wij dan de garantie, dat wij er morgen
door komen?
De Voorzitter: Die garantie kan niemand geven.
Het voorstel-Visser, om heden avond wèl te verga
deren, wordt met 14 tegen 9 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, Weima, 0. F.
i de Vries, Van der Schoot, Botke, Beekhuis, Van der
Veen, Dijkstra, M. Molenaar, Tiemersma, B. Molenaar,
j K. de Boer, Muller en Hooiring.
Vóór stemmen: de heeren IJ. de Vries, Hofstra,
Westra, Koopmans, Cohen, Fransen, Lautenbach, Pos-
thuma en Visser.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi had voor deze
stemming de vergadering reeds verlaten.
Te 6.15 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Op Woensdag 24 November, te 10 uur voormiddags,
wordt de vergadering heropend.
Alsdan zijn aanwezig 25 leden, te weten dezelfde
leden als den vorigen dag, benevens de heer Scheltema.
Afwezig 2 leden, de heeren H. de Boer en Wölcken.
De heer Beekhuis (wethouder) meent, dat het ge-
wenscht is om zich eenige zelfbeperking op te leggen
en hij zal dan ook direct het voorbeeld geven. Want
hoewel hem de lust niet ontbreekt om in den breede
nog eens weer te antwoorden op al hetgeen gisteren
in het midden is gebracht, meent spreker toch dat, als
wij dat allen gaan doen, wij hier dan nog vele dagen
moeten zitten. Spreker gelooft niet dat dit noodig is;
ook omdat hij in eersten termijn vrijwel alle punten
heeft behandeld, die naar zijn meening moeten worden
behandeld, denkt hij zeer kort in zijn dupliek te
kunnen zijn.
Spreker wil constateeren dat het debat, zooals dat
gisteren is gevoerd, een zeer gunstigen indruk heeft
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 281
Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 November 1926.
oemaakt en niet alleen op hem, maar, naar zijn stellige
verwachting, zal ook door de geheele gemeente worden
^apprecieert! de toon, die deze debatten heeft geken
merkt. Hier zijn hoogstaande debatten gevoerd en
spreker hoopt dat de Raad in den loop van de verdere
discussie op dezelfde wijze zal blijven doorgaan, hij
hoopt zelfs, als hij nog verder mag gaan, dat ook tot
aan de verkiezingen dergelijke debatten zullen worden
woerd tusschen de verschillende partijen, als hier
ajster en den dag daarvoor in den Raad zijn geweest.
Eén ding is spreker gebleken, waar hij onderscheid
heeft gemaakt tusschen den algemeenen financieelen
toestand van de gemeente en de bijzondere omstandig
heden, waarin wij op het oogenblik verkeeren, n.l. dat
men het er over eens is, dat de algemeene toestand
gunstig kan worden genoemd. Geen van de heeren heeft
daaromtrent een andere toon laten hooren, spreker
dunkt dat wij dus als vaststaande kunnen aannemen
dat dit de bij den Raad heerschende meening is.
Maar wij verkeeren op dit oogenblik in een moeilijk
heid en nu heeft spreker er op gewezen dat, zooals ook
een particulier zal nagaan, waarin de moeilijkheden
bestaan, om daarnaar zijn maatregelen te kunnen nemen,
de gemeente ook aldus zal moeten handelen. Het is ook
precies hetzelfde als wat een dokter doet, wanneer hij
een patient wil genezen; eerst zal hij een zeer degelijk
onderzoek doen, en zijn diagnose stellen en als hij dan
zelf heeft uitgemaakt wat den patient mankeert, zal hij
de geneesmiddelen vaststellen. Zoo moet ook de ge
meente doen; wij moeten nauwkeurig nagaan wat de
aard van de moeilijkheden zijn, waarin de financiën
verkeeren.
Nu meent spreker dat wel is gebleken dat is ook
door niemand tegengesproken dat de kwaal nergens
anders in bestaat, dan dat wij 1 ton tekort hebben ge-
ind op den Hoofdelijken Omslag van het jaar 1925.
Dat is de kwaal en het is daaraan te wijten geweest,
dat het saldo over 1925 is tegengevallen.
Als dat nu waar is en niemand heeft tegen
gesproken dat dit de kwaal is wat is er dan een
voudiger, dan wat spreker heeft meegedeeld, n.l. dat
men gelukkig kan constateeren dat het cijfer van aan
slag voor het belastingjaar 1926/27 reeds niet onbe
langrijk hooger zal zijn dan dat van het vorige jaar
spreker heeft voor dit jaar een cijfer van 28 millioen
genoemd en het vorig jaar was het 25 millioen, dat is
dus reeds een groote vooruitgang.
Als dat dan het geval is, dan dunkt spreker dat
daaruit volgt, dat de moeilijkheden, waarin wij thans
verkeeren, van tijdelijken aard kunnen blijken te zijn.
Spreker gelooft dat dit niet voor tegenspraak vatbaar
is. Als het dus juist is dat de moeilijkheden van tijde
lijken aard zijn, moeten wij dan middelen beramen, alsof
wij met een kwaal te doen hadden, die van blijvenden
aard is Neen immers.
Nu is het in den regel zoo, dat de nacht goeden raad
brengt en zoo heeft ook spreker kunnen overdenken
wat de reden kan wezen dat men hierover zoo verschil
lend denkt. Hij heeft het Sectieverslag opgeslagen en
is voor zichzelf tot deze conclusie gekomen, ook in ver
band met wat gisteren is gezegd, dat er een andere
reden voor is. waarom speciaal de heeren Molenaar,
Botke en De Boer er zoo op aandringen dat de belas
tingen zullen worden versterkt in dien zin, dat men
nieuwe belastingbronnen zal moeten zoeken, dat men
een sterkere progressie wil invoeren en dat men de op
centen op de vermogensbelasting wil verhoogen. Spre
ker vindt de oplossing van deze vraag in den aanloop
van het Sectieverslag en die is deze: Het tempo, waarin
al die wenschelijke zaken gebeuren, is te langzaam ge
nomen. Waarom geschiedt dat? Omdat wij geen geld
daarvoor hebben. Welnu, versterk dan de geldmiddelen
cn al die gewenschte instellingen of werken kunnen
dan dadelijk worden tot stand gebracht of uitgevoerd
Ziedaar dus de ware reden, waarom men versterking
wil. Men wil niet versterken om uit de tijdelijke moei
lijkheden, waarin wij verkeeren, te komen, maar om
allerlei dingen, die in dat lijstje staan, terstond te
kunnen uitvoeren. Dat staat duidelijk in het Sectieverslag
en spreker meent dat ook te hebben mogen beluisteren
in hetgeen gisteren is gezegd. Spreker meent dus gerust
te mogen zeggen, dat de conclusie, waartoe hij is ge
komen, de juiste is.
Nu wete men dus wel dat, wanneer straks aan de
orde zal worden gesteld het voorstel dat de Raad een
onderzoek zal opdragen aan Burgemeester en Wethou
ders omtrent de eventueele uitkomsten van verschillende
belastingverhoogingen, de Raad, als hij daarop ingaat,
daarmee als het ware a zal hebben gezegd om later ook
b te zeggen. Moet men nu dus ingaan op dat onderzoek
omtrent die belastingverhooging Omdat het spreker
voorkomt dat dit een werkje is, dat niet in een vloek
en een zucht zal zijn afgeloopen, maar dat het een zeer
tijdroovend werk zal zijn, maar meer nog, omdat er
consequenties aan verbonden zijn, omdat het de eerste
stap zou zijn in de richting van nieuwe belastingen, wil
spreker den Raad ernstig in overweging geven dat
voorstel straks te verwerpen, dus Burgemeester en Wet
houders niet op te dragen een onderzoek in te stellen,
want spreker zou vreezen dat de gevolgen zouden zijn
dat inderdaad nieuwe belastingen zouden worden op
gelegd.
Dan blijft nog over dat er ook stemmen in den Raad
zijn opgegaan om reeds dadelijk 4.75 te heffen. Dat
is dus spreker kan het niet anders inzien zuiver
een kwestie van tactiek, of wij daar nu reeds dadelijk
toe zullen overgaan, n.l. om te besluiten tot een heffing
van 4.75 of dat wij een besluit daaromtrent nog een
oogenblik zullen uitstellen. Het komt spreker nu voor
dat er niets tegen is om daarmee nog even te wachten;
hij heeft reeds gezegd dat men daarmee niet eens tot
April maar waarschijnlijk slechts tot Februari zal behoe
ven te wachten. Aan spreker is het verwijt gemaakt dat
niet reeds nu met positieve stelligheid het benoodigde
cijfer van aanslag kon worden genoemd, maar spreker
verwacht stellig dat de Raad daarin met Februari wel
een beter inzicht kan hebben. Laten we nu maar eens
aannemen dat dit cijfer niet hooger zal worden, dat het
dus zal blijven 28 millioen, dan zou het toch voorbarig
zijn reeds nu maatregelen te nemen. Men vergete ook
niet dat deze geheele zaak voor den Raad eigenlijk ook
niet iets nieuws is in April van dit jaar is reeds het
besluit genomen het heffingspercentage te bepalen op
4.75 maar voorloopig 4 te innen. De Raad heeft
dus geweten dat het zeer goed mogelijk is dat er naar
4.75 zal moeten worden geïnd. Maar het is ook mo
gelijk dat dit niet noodig is en dat wij b.v. slechts naar
4/2 behoeven te heffen. Dat is toch mogelijk en
spreker zou in ieder geval van hen, die zeggen, dat dit
niet mogelijk is, willen hooren, waarop zij die stellige
verzekering baseeren. Spreker kan dat niet en hij kan
dan ook niet anders zeggen tot de Vergadering dan
laten wij afwachten tot wij wèl zekerheid hebben; waar
om zouden wij de burgers nu 4.75 laten betalen, als
later kan blijken dat wij b.v. met 4.5 toe hadden ge
kund
Zooals spreker zegt, het is zuiver een kwestie van
tactiek. Wanneer wij afwachten, wordt daarmee niets
anders en niets principieels beslist en het is practisch
dat men eerst een besluit neemt als men volkomen
zekerheid heeft.
Ziedaar wat spreker alleen nog in het midden meende
te moeten brengen. Hij meent hiermee te kunnen vol
staan.
De Voorzitter zegt ook in tweede instantie zeer kort
te zullen zijn, wat hem ook mogelijk is, omdat ten slotte
over de onderwerpen, die hij heeft besproken, niet zoo
veel meer is gezegd.
Spreker heeft in eerste instantie nog vergeten te