282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 November 1926. spreken over de improductieve uitgaven, waarover de heeren De Boer, Muller en B. Molenaar hebben gespro ken. Spreker geeft volkomen toe dat de groote kosten van het Burgerlijk Armbestuur, die wij jaarlijks op de be grooting moeten brengen, er wel toe kunnen leiden te denken of het niet mogelijk is die groote kosten produc tief te besteden. Een deel van die kosten moeten daar van in ieder geval worden uitgesloten, n.I. de kosten voor ziekenverpleging en andere verpleging, die ten slotte met de werkloosheid niet te maken hebben, maar ten aanzien van een groot deel van die kosten zou men toch kunnen vragen of het niet mogelijk zou zijn daar van productieve uitgaven te maken. Het komt er nu op neer dat de menschen iets krijgen, waarvoor zij niets doen en dat zij dus niet veel krijgen. Wordt daar tegen over echter werk geleverd, stellen de menschen hun werkkracht er tegenover en wordt er iets gepresteerd, dan is er sprake van een belooning en dan wordt het bedrag dus grooter. Burgemeester en Wethouders hebben die kwestie ook besproken en er zit iets verleidelijks in waarom er niet voor gewerkt, waardoor wij en de menschen zelf ook zijn geholpen? Nu is het moeilijke van deze kwestie, zooals spreker hier al meer heeft gezegd, dat dergelijke werken hier haast niet zijn te vinden. Verleden jaar waren wij zoo gelukkig dat wij het idee kregen een haven te graven, wat een voordeel was èn voor degenen, die de haven hebben gegraven èn voor de gemeente, die een haven kreeg, waardoor verschillende punten van de stad konden worden ontlast van schepen, die de gewone scheepvaart hinderden of die het aanleggen aan de kaden hinderden. Burgemeester en Wethouders hebben er ook over gedacht om dit jaar dergelijke werken te doen uitvoeren en de heer Fransen zal zoo meteen enkele werken opnoemen, die daar het eerst voor in aanmer king komen. Daarbij moet echter wel worden bedacht dat het niet mogelijk is om alles, dat nu wordt uitge keerd, zonder dat daarvoor arbeid wordt verricht, ook kan worden uitgekeerd, indien wèl arbeid wordt ver richt. Wanneer iemand nu 8.krijgt, zal zijn uit- keering, als hij daarvoor gaat werken, hooger worden en als die hooger wordt, dan moeten dus eerst van het totaal bedrag van de ondersteuning de kosten van ziekenverpleging enz. worden afgetrokken en moet men bovendien niet denken dat, als er dan b.v. 1 ton voor de ondersteunden overblijft, men dan voor die ton liet werk gedaan kan krijgen. Men kan dat wel gedaan krijgen, maar er moet dan meer worden uitgekeerd. Dat is ook een van de moeilijkheden hierbij, die nader onder de oogen zal moeten worden gezien. De heer Fransen zal een lijst geven van de werken, die den eersten tijd zullen kunnen worden uitgevoerd en het zal blijken dat men daarbij voornamelijk menschen voor grondwerk aan het werk zal kunnen stellen; dat gaat gemakkelijker dan met timmerlui, stucadoors, enz. De heer Posthuma is teruggekomen op de auto standplaats en hij had daartoe volkomen het recht, I want er is van deze tafel met geen woord over ge sproken. Spreker kan wel zeggen dat Burgemeester en Wethouders indertijd een plan hebben gemaakt om de standplaats bij de gasfabriek iets te ontlasten. Ont lasten is het woord eigenlijk niet, want de kwestie is niet zoozeer dat daar al te veel auto's staan dat gaat nog wel maar het eenige bezwaar is dat zij daar het gewone verkeer en vooral het rijverkeer dikwijls in ernstige mate belemmeren. Er is maar één rationeel middel en dat is opheffing van de autostandplaats aan het Hoeksterend en een plaats beschikbaar stellen aan den buitenkant over de brug. Waar precies, is nog niet bekend, er is nog al wat terrein voor noodig. Burgemeester en Wethouders zijn nog in onderhandeling over een terrein daar in de buurt en er is ook al een teekening gemaakt of het misschien mogelijk zou zijn een deel van het terrein van de herberg De Bleek voor autostandpiaats in te richten, maar dat zal misschien ook niet gaan. Burgemeester en Wethouders zijn echter ten opzichte van dit punt diligent en ten aanzien van de vrees van den heer Posthuma kan spreker wel opmerken dat het plan, waarbij als standplaats is gereserveerd de buitenkant van de rijksbrug, het Hoeksterplein dus, voorloopig niet zal worden uitgevoerd. Ten eerste is de post, die hier voor is toegestaan, nog niet goedgekeurd. Dat is dus nog een kwestieuze post, waaruit blijkt dat, terwijl wij de begrooting voor 1927 behandelen, die voor 1926 nog niet is goedgekeurd. Toch hebben Burgemeester en Wethouders met Gedeputeerde Staten onderhands be sproken dat Burgemeester en Wethouders maar met de begrooting zouden doorgaan, als ware deze goedge keurd, behalve de speciale punten, waarover nog kwesties loopende waren en dat kon ook niet anders, want anders liep de zaak vast. Er was dus o. a. ook over het geld, dat hiervoor noodig was spreker meent een bedrag van 3600.nog kwestie met Gedepu teerde Staten Burgemeester en Wethouders hebben dus nog geen machtiging om dat plan uit te voeren, maar ook al zou hun die nu worden gegeven, dan zouden zij er eerst nog wel eens ernstig over denken of dit wel zou moeten gebeuren en of niet direct een betere op lossing zou moeten worden gezocht, omdat er in de naaste toekomst toch een betere voorziening noodig is. Burgemeester en Wethouders zouden dus niet direct beginnen met een zeven- of achttal vrachtwagens op dat plekje neer te zetten. De heer Posthuma heeft ook over de Verversbrug gesproken. Dit punt zou spreker kunnen laten rusten, omdat het vanzelf aan de orde komt bij de begrooting van Gemeentewerken. De heer Dijkstra heeft gesproken over den Dokkumer- trekweg en hij heeft daaromtrent een voorstel gedaan. Ja, voor een gulden hebben wij wel den weg, maar er zit meer aan vast. In overleg met den heer Dijkstra en ook ter bekorting, zou spreker willen voorstellen, dit voorstel aan te houden. De voorsteller zelf vindt dat goed en dan kan de Raad zich intusschen ook op de hoogte stellen van alle stukken, hierop betrekking hebbende en van het verloop, zooals het is gegaan; deze kunnen voor den Raad ter visie worden gelegd en dan zijn de leden ge oriënteerd als er over gesproken wordt. Als dat niet gebeurde en het voorstel nu zou worden behandeld, zouden Burgemeester en Wethouders alle besluiten en de geheele correspondentie hier moeten meedeelen; het is dus beter dat de geheele zaak ter visie wordt gelegd en het voorstel wordt aangehouden. De heer Oosterhoff heeft, wat de kwestie van de maximum-snelheid betreft, thans zelf gezegd dat hij geen voorstel wil doen. Spreker is daar blij om, hij ge looft dat wij daarmee op den goeden weg komen. Wat er in de toekomst zal moeten gebeuren, weet hij niet, dat laat hij daar; misschien dat dan de eenige oplossing is spreker zegt misschien dat er toch een maximum-snelheid wordt vastgesteld, maar of men dat dan voor de geheele gemeente zal moeten doen of. zooals volgens de nieuwe Motor- en Rijwielwet, die nog niet in werking is, mogelijk is, voor bepaalde straten, is een tweede kwestie. Op het oogenblik kan men haast niet anders een maximum-snelheid voorschrijven als voor de geheele bebouwde kom, maar de nieuwe Motor en Rijwielwet laat toe, dat die ook kan worden voor geschreven voor bepaalde straten en dat zal misschien rationeeler zijn. Spreker is dus blij dat de heer Oosterhoff zijn voorstel heeft ingehouden, maar hij stelt er nog wel prijs op even het oordeel mede te deelen van den A. N. W. B., dien spreker altijd heeft beschouwd als een zeer onpar tijdig lichaam, dat zoowel voor de belangen van den automobilist als voor die van den voetganger en van den wielrijder opkomt. Een van de raadsleden heeft het Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 November 1926. 283 advies gevraagd van den A. N. W. B. en is zoo vrien delijk geweest dat aan spreker ter hand te stellen. Het luidt als volgt „In beleefd antwoord op Uw heden door ons ont vangen aangehaald schrijven, hebben wij de eer U mede te deelen, dat ons Dagelijksch Bestuur nog steeds de meening is toegedaan, dat het artikel 15 der oude Motor- en Rijwielwet, beter dan eenige bepaling van een maximum-snelheid, de veiligheid van het verkeer op de wegen en ook in de bebouwde kommen der gemeenten kan verzekeren. Op dien grond hebben wij dan ook steeds, wanneer ons oor deel gevraagd werd, het invoeren van een maximum snelheid ontraden. In de groote steden, als Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, waar voortdurend een zeer druk verkeer is, kan een voorgeschreven snelheidsbeper king van b.v. 30 K.M. per uur voor de geheele be bouwde komt wellicht nut hebben als extra waar schuwing voor snelheidsmaniakken, doch voor andere plaatsen, waar het verkeer in den regel minder druk is of alleen bij bepaalde gelegenheden, als b.v. markt dag, komt ons een dergelijke beperking minder ge- wenscht voor, wanneer men ook daar de maximum snelheid zou gaan uitstrekken tot de geheele be bouwde kom. Wanneer de nieuwe Motor- en Rijwielwet in wer king zal zijn getreden, zal art. 24, waarin art. 15 oud is opgenomen, naar onze meening voldoende zijn voor een veilig verkeer, terwijl art. 7 dier nieuwe wet, in verband met art. 6, voor de gemeenteraden de gelegenheid openlaat, om voor enkele bepaald zeer drukke straten binnen de bebouwde kom bovendien een maximum-snelheid voor te schrijven. Of het voorschrijven van een maximum-snelheid grooten invloed ten goede zal hebben op het voor komen van ongelukken, durven wij niet te verklaren, omdat de meeste ongelukken eerder te wijten zijn aan roekeloosheid en onoplettendheid van de weg gebruikers in het algemeen, dan aan de snelheid waarmede gereden wordt." Spreker stelt er prijs op dat antwoord even aan den Raad mede te deelen; het kan nu ook meteen in de notulen worden vastgelegd. De kwestie van de controle wil spreker nog even recht zetten. De heer Oosterhoff heeft gelijk, als hij zegt: die groep kan men controleeren, men kan het dus ook de anderen doen. Spreker wil echter toch opmerken dat het met de vrachtauto's iets anders is. Ten eerste zit men daar minder achter, want anders zou er steeds een motorrijder op de fiets achteraan moeten en dat gebeurt lang niet eiken dag. Spreker weet heel goed dat verschillende vrachtauto's met een bordje van 20 K.M. er op, harder rijden; hoe hard kan hij niet zeggen, maar dat zij harder rijden, wil hij direct toegeven. Die voertuigen worden nu tusschenbeiden gecontroleerd door iemand op de motorfiets, maar men zou dat dag aan dag moeten doen en ook het aantal motorrijwielen voor dat doel moeten uitbreiden, wanneer men op die manier ook de snelheid van de luxe-auto's wilde con troleeren. Een dergelijke controle is dus wel uitvoerbaar, maar het is een middel, dat veel geld zou kosten. In zooverre is dus de tegenstrijdigheid, die in zekeren zin in sprekers redeneering bestond, opgelost. De kwestie van de Waterleiding zal spreker nu maar laten loopen. De heer IJ. de Vries heeft de zaak eenigs- zins door elkaar gehaald en heeft daardoor misschien sen onjuist begrip bijgebracht bij enkele leden. Niet bij spreker, maar als spreker er ook niets van wist, zou dat misschien ook bij hem wel het geval geweest zijn. Komt tiet rapport, dan kan men wel nader over deze kwestie spreken; dan zijn alle leden beter op de hoogte en als men er goed van op de hoogte is, zal men er wel anders over oordeelen. Verder kan spreker nog mededeelen, dat er van den heer K. de Boer een voorstel is ingekomen, dat luidt als volgt „Ondergeteekende stelt voor de behandeling der door hem aangeroerde kwestie betreffende gemeente blad no. 23 van 1926 te geven in handen van het Georganiseerd Overleg." Dit betreft de kwestie van de losse werklieden, waar over spreker gister ook heeft gesproken; het blijkt dat ook de voorsteller hetzelfde punt bedoelt. Daaromtrent moet ook een oplossing komen, Burgemeester en Wet houders staan ook op dat standpunt. Spreker heeft hierover nog geen overleg gepleegd met de wethouders, maar hij meent dat er geen bezwaar tegen is in het Georganiseerd Overleg nog eens te bekijken de kwestie of deze menschen bij de definitieve regeling van de zaak moeten worden betrokken en of men aan de kosten, die daaraan vast zitten, kan ontkomen. Spreker vreest daar voor, maar er moet een regeling worden gemaakt, opdat ook deze kwestie uit de wereld zal worden geholpen. Spreker zal dus geen bezwaar maken om dit voorstel na afloop van de aigemeene beschouwingen in behan deling te brengen; hij wil alleen nog even opmerken dat, wanneer hier staat „in handen te geven van het Georganiseerd Overleg", de bedoeling daarvan natuur lijk is, dat deze commissie advies uitbrengt aan Burge meester en Wethouders, zooals de gewone loop van zaken is. De heer Lautenbach (wethouder)Door den heer Weima is bij vernieuwing aangedrongen op invoering van een tweeden marktdag, die niets kost. Laat ik zeg gen dat die aandrang, hoe goed ook bedoeld, feitelijk niet noodig is, want het is niet zooals is gezegd, dat het college dat absoluut niet wil. Maar voor zoover ik mijn voelhorens heb kunnen uitsteken, blijkt mij, dat de enkele voorstander van een tweeden marktdag nog ge matigd onverschillig is; ik zou zeggen: al naar mate de landbouwers en kooplieden wonen in deze of gene plaats, die dichter gelegen is bij een andere plaats, waar ook een marktdag wordt gehouden, is de belang stelling minder. Zij, die er nog iets voor gevoelen, voe len er toch zoo weinig voor, dat het college werkelijk niet den moed heeft daaraan te beginnen. De heer Weima zegt wel: begin maar, het kost niets, maar ik zou zeggen dat, als wij er nu voor de tweede maal weer mee beginnen, terwijl het vroeger ook is mislukt, dat dan niet het werk is van ernstige mannen, waar de ge gevens voor de hand liggen dat een tweede marktdag niet zal slagen. Zoolang de belangstelling van verschil lende belanghebbenden bij de veemarkt niet meer wordt geuit, kunnen wij daar niet toe overgaan. De heer Fransen (wethouder) merkt op dat, uit het geen de heer Weima gister in tweede instantie heeft gezegd, hem is gebleken, dat de heer Weima niet heeft gehoord wat spreker gistermorgen heeft medegedeeld. Spreker is ook niet van plan om nog eens te herhalen wat hij gister heeft gezegd; hij zou den heer Weima in overweging willen geven de Handelingen, zoo gauw deze verschijnen, eens goed te lezen, dan weet hij wat spreker daarmee heeft bedoeld. Spreker heeft van den heer Weima vernomen, zooals deze gister heeft meegedeeld, dat hij meende dat het een stap in de goede richting was dat spreker 3 dagen beschikbaar had voor zijn functie als wethouder. Spr. heeft dat niet gezegd hij heeft daarvoor zooveel tijd beschikbaar als daarvoor noodig zal zijn, maar hij meent den heer Weima het recht te moeten ontzeggen te be- oordeelen of te veroordeelen de wijze, waarop hij zijn tijd besteedt. De heer Weima heeft een beschuldiging gericht aan het adres van Burgemeester en Wethouders en speciaal aan dat van spreker, maar eenig bewijs daarvoor is tot nog toe door den heer Weima niet gele verd. Als de heer Weima dergelijke beschuldigingen uit,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 39