284 Verslag van de handelingen van den gemeenter Voortzetting der vergadering wenscht spreker ten minste eenig bewijs, dat hij is te kort geschoten in zijn plicht. Een uitdrukking van den heer Weima heeft spreker niet begrepen, toen de heer Weima zei: de wethouder heeft daarop niet geantwoord en wie zwijgt stemt toe. Het is spreker ontgaan wat de heer Weima daarmee bedoelde; misschien dat hij toen zei en dat dit het bewijs was dat spreker was tekort gekomen dat een straat Achter de Hoven niet in orde was. Spreker heeft al gezegd dat Achter de Hoven loopt vanaf den Grachts- wal tot de tweede Kanaalsbrug en dat het onbegonnen werk is om al die straten na te loopen en te kijken wat de heer Weima bedoelt. Deze heeft nu gister echter Achter Tulpenburg genoemd; dan komen wij ten minste in de buurt, dan weten we waar we moeten zijn. Is dat de bedoeling, dat daar een straat in een zoo ellendigen toestand verkeert? Spreker meent dat de heer Weima zei, dat hij dat juist van den heer Hofstra had gehoord, terwijl de heer Weima... spreker bemerkt dat de heer Hofstra schudt van „neen", hij heeft het dan niet goed begrepen. De straat ligt dus Achter de Hoven en een nadere bepaling is dat zij is gelegen Achter Tulpenburg en de heer Weima zegt dat de toestand daar gevaarlijk is en dat er kans bestaat dat men er den nek zal breken. Hij heeft ook enkele leden uitgenoodigd om met hem daarheen een excursie te maken, maar spreker zal hem op dien weg niet volgen. Maar als dat de motiveering is van de beschuldiging van den heer Weima, n.l. dat die straat in een tamelijk slechten toestand verkeert, dan is dat toch niet voldoende gemotiveerd voor een zoo ernstige beschuldiging. Of meent de heer Weima dat de wethouder van Openbare Werken alle straten, pleinen, stegen en sloppen en kolken en riolen moet naloopen, dat hij van alle gebouwen moet controleeren of de ramen, deuren en luiken wel sluiten, enz. en dat hij alle bruggen en kaden moet nagaan? De heer Weima schudt van „neen", maar spreker wil er aan herinneren dat 3 jaar geleden spreker meent bij de eerste behan deling der begrooting, die hij als wethouder heeft mee gemaakt de heer Weima de vraag stelde omtrent een werkman, die bij „Openbare Werken" als behanger te boek stond wat doet die man Spreker heeft toen daarop geantwoord ja, als hij als behanger bekend staat, zal hij wel behangwerk verrichten, maar hij schil dert, meen ik, ook wel. En toen heeft de heer Weima zijn vraag herhaald en deze uitlating gedaan: de wet houder van Openbare V/erken moet weten wat die man doet, hij moet weten waar elke man bij Gemeentewerken is en wat die doet. Zooiets is echter onbegonnen werk, dat is van den wethouder ook niet te eischen, dat is het werk van den technischen dienst. Als nu werkelijk de bedoeling is een straat Achter Tulpenburg, dan wil spreker wel opmerken dat daar verschillende straten zijn, die in een slechten toestand verkeeren en dat daarover ook verschillende personen dikwijls bij hem zijn geweest, die hem dus wel konden vinden en te spreken konden krijgen. Spreker heeft hen echter telkens terug moeten wijzen met de mededeeling: 't is jammer, maar wij mogen daar niet aan komen, want het zijn particuliere straten. Nu meent spreker te weten dat ook de straat, die de heer Weima bedoelt, nog niet door de gemeente is overgenomen. Als men precies zou kunnen weten welke straat of welk straatje bedoeld wordt, zou spreker er misschien nog beter over kunnen oordeelen hij heeft hier een schetskaart van Achter Tulpenburg en in die buurt zijn bijna alle straten nog eigendom van particulieren als de heer Weima en kele namen van bewoners, die in die straat wonen, had genoemd, zou waarschijnlijk blijken, dat verschillende menschen daar nog in gebreke zijn gebleven de onkos ten aan de gemeente te betalen, zoodat door Burge meester en Wethouders aan den Raad niet kon worden voorgesteld die straat over te nemen. Van alle beschuldigingen, aan Burgemeester en Wet- van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. Woensdag 24 November 1926. houders en in het bijzonder aan spreker gericht, is dus niets, absoluut niets overgebleven. Het doet spreker ge noegen dat ook de heer Weima met zijn beschuldigingen in zijn hemd is blijven staan en dat ook zijn politieke vrienden hem bij het uiten van zijn grieven zijn afge vallen spreker kan met voldoening constateeren dat geen enkel raadslid die beschuldigingen ook maar niet een enkel woord heeft onderstreept. Spreker gelooft dan ook dat hij nu van die kwestie wel kan afstappen; hij zou alleen nog kunnen herhalen, wat hij gister ook heelt gezegd, n.l. dat hij vermoedt, dat er iets is, dat de heer Weima niet naar voren heeft gebracht. Anders had de heer Weima met die beschuldigingen niet kunnen ko men en beschuldigingen, die niet te bewijzen zijn en waar zelfs geen schijn van bewijs voor is geleverd ge worden, blijven insinuaties. Wat de werkgelegenheid betreft, is in de Memorie van Antwoord geantwoord „De verruiming van werkgelegenheid heeft de aan dacht van ons college." Enkele leden hebben zich daaraan gestooten en dit ant woord ietwat als een dooddoener beschouwd. Ja, zooals het daar staat, kan het wel voor verschillende dingen als dooddoener dienst doen, maar juist omdat het col lege aandacht aan die zaak heeft geschonken, is dit hier neergeschreven. Nu heeft spreker, wat de werkverruiming aangaat, gister reeds gezegd dat de volgende vergadering het vraagstuk van de Noorderbegraafplaats aan de orde zal komen en hij hoopt dat daaromtrent dan een beslissing zal worden genomen. Het is de bedoeling van het col- ltge en van Openbare Werken om dat werk aan ons te houden en het te laten uitvoeren zooveel mogelijk door de werkloozen. Er zit veel arbeidsloon in, vooral, wan neer het groote plan wordt aangenomen; wel 3/4 deel van de kosten is werkloon en er kunnen bij dit werk ook vrij wat ongeschoolde werkloozen worden te werk gesteld. Ook zal binnen zeer korten tijd hier ter tafel komen het stratenplan voor het oude Engelsche kamp, waarmee ook een bedrag is gemoeid van 85.000.en waarin ook heel wat grondwerk zit. Verder komt voor werk verruiming in aanmerking een uitbreiding van het plant soen aan den Westersingel met een stuk grond, liggende naast de nieuwe Christelijke school, wat bijna alles grondwerk is en waarin dus ook vrijwat werk zit. Ook heeft het college nog op het programma een voorstel daaromtrent zal ook binnenkort in den Raad komen een plan tot overlegging van de Lijsterstraat, verder een plan tot verbetering van den Harlingertrek- weg en ook bijna het allerbelangrijkste een plan tot verbetering van de Bleeklaan en de Bote van Bols- wertstraat De heer Dijkstra: En de Dokkumertrekweg. De heer Fransen (wethouder) Dat zal nog wel even duren; wij moeten niet in één jaar alles opmaken, mogelijk dat er ook den volgenden winter weer werk loosheid is. Ten slotte noemt spreker nog een plan tot partieele verbetering van het verkeer bij Amicitia. Dat zijn verschillende werken, die kunnen worden uitgevoerd. Spreker hoopt dat ze dezen winter niet alle noodig zijn, maar hij meent dat de Raad dus voorloopig wel gerust kan zijn dat er werk klaar ligt om te worden uitgevoerd bij eventueele werkloosheid en dat daarbij zooveel mogelijk grondwerkers en losse werklieden kun nen worden te werk gesteld. De heer M. Molenaar vraagt het woord. De Voorzitter: Mag ik U eenige beperking opleggen? Of wilt U een voorstel doen omtrent de behandeling der begrooting? Ik zou dit willen voorstellen. Ik kan mij begrijpen, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad Voortzetting der vergadering op jat er hier en daar nog wel iemand is, die iets op zijn hart heeft, maar zoolang wij blijven praten, zal dat wel altijd gebeuren. Willen nu enkele leden nog iets in 't kort zeggen, dan wil ik hun daartoe wel de gelegenheid «even, maar ik zou willen vragen dat men zich daarbij •joch asjeblieft eenige beperking oplegt, opdat wij zoo jauw mogelijk kunnen beginnen met de eigenlijke be handeling der begrootingen. De heer M. Molenaar: Ik behoef slechts tien woorden te zeggen. Ik zou alleen den Voorzitter willen verzoeken de stemming over onze voorstellen uit te stellen tot na j de pauze, opdat onze fractie zich daarover nog even kan beraden. De Voorzitter: Dus tot heden middag. De heer Hofstra heeft het woord gevraagd om nog even terug te komen niet op de discussies maar op den vrij scherpen aanval van den wethouder van Openbare j Werken ter. opzichte van den heer Weima. In dat ver band is spreker ook genoemd en in zooverre wil hij dit opmerken, dat hij inderdaad kan meegaan met het be loog van den heer Weima, wat betreft de straat Achter Tulpenburg. Spreker heeft zich zelf ook van den toe stand daar vergewist. Hij meende eerst tot zijn voldoe ning dat de wethouder dit ook aanhaalde en heeft toen „ja" geknikt, maar de wethouder meende dat het iets anders was. Waar de zaak zoo staat, zal men hier gereedelijk moeten toestemmen dat er voor den wethouder geen reden was om nu weer opnieuw uit zijn schulp te vlie gen op den heer Weima. Als de heer Weima gister voldoende duidelijk heeft gezegd waar het om ging en wat hij voor zijn rekening nam, moet er door den wet houder niet naar nieuwe banen worden gezocht om den beer Weima te treffen. De heer Weima zegt dat hij zich gister, ten aanzien van wat de wethouder heeft gezegd, schijnt te hebben vergist. Nu kan het wezen dat dit is gebeurd ten op zichte van het aantal dagen, dat de wethouder heeft genoemd, maar spreker weet toch positief zeker dat de wethouder een dagverdeeling heeft gemaakt, zij het dan misschien in omgekeerde richting, door te zeggen: zoo veel dagen heb ik voor dezen tak van dienst en zooveel dagen zijn voor mijzelf en daar blijven jullie af. Spreker zal met belangstelling de Handelingen afwachten, maar spreker heeft in elk geval een weekverdeeling gemaakt. Spreker staat nog op het standpunt dat hij protesteert tegen het standpunt, dat door den wethouder is inge nomen. De wethouder heeft over de brug geen woord gerept, hij heeft niet gezegd of spreker gelijk had of ongelijk. Over Achter de Hoven heeft spreker nooit ge sproken, maar steeds over Achter Tulpenburg en hij heeft den wethouder uitgenoodigd om daar met hem heen te gaan, opdat de wethouder zou zien, hoe de toestand daar is. Die is daar sinds jaren verschrikkelijk; spreker heeft 3 jaar genoemd, maar de buren hebben gezegd dat het minstens wel 3 of 4 en misschien wel 5 jaren zoo is. Nu zegft de wethouder: weten de heeren wel of dat gemeentegrond is, men heeft daar ook particulier ter rein. Spreker heeft zich daaromtrent ook vergewist en nu kan het zijn dat alle menschen er daar niets van weten en dan weet hij het ook niet maar spreker heeft verschillende koopactes in zijn bezit en daarin staat duidelijk dat het gemeentegrond is en hij meent dat daar één bewoner is die nog 2 a 2'/2 voet parti culieren grond heeft. En die man heeft gezegd: zoolang de gemeente haar terrein laat braak liggen, gaan wij het hier niet opknappen, want dat is onbegonnen werk. Daarom meent spreker dat hij volkomen het recht had te zeggen ik meen dat de wethouder van Openbare Werken te kort schiet. Zegt de wethouder nu dat hij zan Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 285 Woensdag 24 November 1926. zich niet met allerlei ondergeschikte dingen kan be moeien, dan wil spreker ook wel zeggen dat hij den wethouder niet vraagt dat deze alle kleine prutswerkjes achterna loopft. Maar spreker heeft Maandagmorgen ook gezegd: als men ziet dat dergelijke dingen te wenschen overlaten, komt dan de vraag niet boven of dit bij ander werk ook niet zoo zal zijn? Spreker had zich ook niet voorgenomen om hier nu nog weer over te spreken, maar na den scherpen aanval van de zijde van den wethouder, meende hij er toch ook nog even op terug te moeten komen. De heer Fransen (wethouder) zegt dat, als het is, zooals de heer Weima zegt, n.l. dat daar een stuk ge meentestraat in een slechten toestand is, Burgemeester en Wethouders dat dan zullen onderzoeken. Naar wat hij er van heeft gehoord en zoo goed als hij is ingelicht door Gemeentewerken, is die straat echter het eigendom van particulieren en dan blijft de gemeente eraf. Spreker heeft nu gehoord dat hij niet heeft geant woord op de kwestie van de Oosterbrug, n.l. op de be schuldiging, die staat in het Sectieverslag, dat eerst 7 maanden na de behandeling wijziging werd aange bracht. Nu behoeft spreker die verandering niet aan te bren gen, maar dat doet Gemeentewerken; wanneer er een wijziging moet worden aangebracht, geeft het college of de wethouder aan de directie opdracht om dat te doen. Spreker weet wel dat hij er in dien tijd meermalen op heeft aangedrongen om de lantaarns te veranderen, maar hij kreeg dan telkens de mededeeling van Gemeen tewerken: wij zijn daar en daar druk mee bezig, wij meenen dat het noodzakelijkste voorgaat en wij meenen dat dit niet zoo erg noodzakelijk is. De heer Weima heeft er spreker een paar maal over gesproken in de raadsvergadering en gezegd dat hij er langs was ge komen en dat er weer een kousje stuk was en spreker is toen ook tot twee maal toe weer naar Gemeente werken gegaan, zoodat het niet zijn schuld is dat het wat langer heeft geduurd. De heer Weima heeft gezegd dat hij het publiek heeft hooren uitroepen: daar gaan ze weer, de gemeente heeft wel geld en 't schijnt er wel aan te zitten. Spreker wil echter opmerken dat ditzelfde publiek de hekken op zoo woeste wijze open en dicht gooide iets, wat eigenlijk behoort tot het werk van den brugwachter en dat het daar zelf pleizier in had. Dat het wat langer heeft geduurd was, omdat eerst het noodigste is gedaan en toen het minder noodige. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. De Voorzitter zou thans willen overgaan tot behan deling van de begrooting van Gemeentewerken, terwijl dan direct na de pauze enkele voorstellen aan de orde kunnen worden gesteld, n.l. het voorstel van de heeren M. Molenaar en Botke, om aan Burgemeester en Wet houders op te dragen de in het Sectierapport bedoelde becijferingen over te leggen en een voorstel van dezelfde heeren, luidende „De Raad besluit voor de belasting op het inkomen over het belastingjaar 1926/27 het heffingspercentage van 4.75 ten volle toe te passen." Verder stelt spreker voor de motie van den heer Weima, waarbij wordt voorgesteld aan Burgemeester en Wet houders op te dragen de betrekkelijke verordening zoo danig te wijzigen, dat de winst van het Openbaar Slachthuis wordt gereserveerd, te behandelen bij de begrooting van het Openbaar Slachthuis. Het voorstel van den heer Dijkstra tot aankoop, enz. van den Dokkumertrekweg, zal worden aangehouden. Ten slotte is er nog het voorstel van den heer K. de Boer, waarbij deze voorstelt de kwestie omtrent de losse werklieden, omdat daarover verschil van meening blijkt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 40