296 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 November 1926.
De heer Hofstra: Het is toch gemeentegrond?
De Voorzitter: Ja, maar die is openbaar vaarwater
geworden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 130 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgnos. 131137 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 138. Onderhoud van de veemarktplaatsen en
de zich daarop bevindende gebouwen, enz. f 7.830.27
De beraadslagingen worden geopend.
De heer K. de Boer meent uit de mededeeling van
den heer Lautenbach te hebben begrepen dat het de
bedoeling is dat het plantsoen voor het Station daar
geheel of gedeeltelijk zal worden weggenomen en dat
daarmee de veemarkt zal worden uitgebreid. Spreker
hoopt niet dat in die richting zal worden voortgegaan;
het aspect van de stad is al niet zoo mooi bij het
Station, maar het wordt gruwelijk, wanneer men daar
dan direct het oog heeft op de veemarkt. Spreker spreekt
daarom de hoop uit, dat men een andere uitbreiding
zal zoeken of een ander systeem.
De Voorzitter wil alleen opmerken dat, indien een van
de heeren of de heer De Boer zelf een andere plaats
voor uitbreiding kan aanwijzen, Burgemeester en Wet
houders daar dan gaarne gebruik van zullen maken.
Aangezien de veemarkt aan alle kanten ligt ingesloten,
behalve op die plaats, is het naar het oordeel van Bur
gemeester en Wethouders niet anders mogelijk. Daar
voor is trouwens dat plantsoen daar ook blijven liggen;
het zal niet de eerste keer zijn, dat de veemarkt op deze
manier wordt uitgebreid. Burgemeester en Wethouders
hebben geen andere mogelijkheid kunnen vinden; als
iemand wat anders weet, laat hij het dan hier zeggen,
maar Burgemeester en Wethouders weten geen andere
oplossing. Zij zullen wel trachten het zoo te doen, dat
niet precies het hek van de veemarkt op den rand komt
van het trottoir, maar, als het kan, nog een maskeering
overlaten, maar een groot deel van het plantsoen gaat
er toch uit.
Men zou kunnen zeggen dat men den Zuidersingel er
bij zou kunnen nemen, nadat de tramrails daar weg zijn.
Dit is nu 5.50 M. en zal dan 11 M. worden, maar die
kan niet worden gebruikt voor verbreeding van de vee
markt, want wij moeten die verbreede singel houden
om een betere wagenstandplaats te krijgen, dan wij op
het oogenblik hebben. Verbreeding met den Zuidersingel
zou wel een mooie verandering geven, maar als men
dat deed had men heelemaal geen plaats voor de wa
gens, die het op de verbreede singel nog niet ruim zullen
hebben.
Van de Lange Marktstraat kan ook geen centimeter
af en aan den kant van de Sneekerkade is het al even
zoo. Spreker heeft nu al 3 kanten besproken, de vierde
kant is het plantsoen en de vijfde kant is de bovenkant,
maar men kan er toch moeilijk een verdieping boven op
zetten. Er is dus niets aan te doen. Burgemeester en
Wethouders zien ook geen anderen uitweg; alleen naar
den kant vaii het plantsoen is nog een open ruimte be
schikbaar en kan de veemarkt eenigszins worden ver
groot. De bedoeling is wel om nog een strook plantsoen
daar te houden om de veemarkt te maskeeren, doch
omgekeerd is ook al aangevoerd dat men nog mooier
monument heeft, wanneer men een vrij gezicht krijgt op
deze reusachtige veemarkt van 3 H.A. dan het gezicht op
zoo'n onnoozel plantsoentje. Spreker zegt niet dat hij
dat meent, maar zoo is er ook over gesproken.
De heer Van der Veen zou naar aanleiding van het
geen de Voorzitter en de heer De Boer hebben opge
merkt, willen vragen of het niet mogelijk is dat de op
lossing wordt gevonden door een deel van hetgeen op
de veemarkt wordt verhandeld, naar een andere plaats
over te brengen, de varkens b.v. Hebben Burgemeester
en Wethouders dat wel eens overwogen? Ten slotte zal
toch ook deze uitbreiding, die Burgemeester en Wet
houders op het oog hebben, niet afdoende zijn.
De Voorzitter zegt dat dit idee nog niet is overwogen,
maar hij wil er wel direct zijn opinie over zeggen. Zijn
eerste indruk, die hij er van krijgt, is, dat hem dit idee
niet best toelijkt; om verschillende redenen, die hij hier
nu niet verder zal bespreken, gelooft hij zeer zeker dat
het voor dit soort van marktwezen van belang is, het
niet te splitsen.
Dat er later uitbreiding noodig zal zijn, is nog niet
bekend en dat kan men in later jaren altijd nog zien,
rnaar deze uitbreiding is alleen geboden door de toe
passing in den loop der tijden van een ander systeem
van aanvoer van klein vee. Dat is de directe oorzaak.
Spreker geeft toe dat het op enkele dagen van het jaar
wel eens overvol is op de veemarkt, maar hij heeft liever
dat er enkele dagen van het jaar eenig gedrang is, dan
dat de markt meestal een hollen en Ieegen indruk maakt.
Over het geheel gelooft spreker ook niet dat er dikwijls
een groot gedrang is; er is werkelijk wel eens eenig
gedrang, maar dat komt, omdat de koeien gedeeltelijk
ook aan het hek zijn vastgemaakt, waardoor de loopbanen
worden versmald. Het blijkt ook dat wij, in verband met
den opbrengst, ook niet bepaald zijn aan het punt van
uitbreiding; in 1925 was de opbrengst van de veemarkt
2000.minder dan in 1924 en in 1926 zal de vee
markt ook ongeveer 2000.minder opbrengen dan in
1925. Daaruit blijkt wel dat de aanvoer niet op het
maximum is; voor den aanvoer is de uitbreiding dan ook
niet noodig, maar wel, omdat er een wijziging is geko
men in de wijze van aanvoer van kleinvee, waardoor er
steeds een opstopping ontstaat.
Nu heeft spreker niet de overtuiging dat, ook al maakt
men de banen grooter, de wagens in 10 minuten b.v. van
de veemarkt af zullen zijn: het zal wel blijven, zooals
het nu is, omdat de handelaren alle de voorste hokken
willen hebben. De eenige oplossing, die men hier nu
zal maken, is, dat men de paden, die nu zoo zijn, dat
twee wagens elkaar precies kunnen passeeren, zoo
maakt dat, als aan beide kanten een wagen staat te
lossen, daartusschen de vrije weg overblijft en men dus
kan passeeren, terwijl men nu moet wachten. Dat de
menschen dan echter zoo vlug zullen worden geholpen
dat zij heelemaal niet meer behoeven te wachten, gelooft
spreker niet; dit zou nog niet gebeuren, ook al hadden
zij riög zoo'n ruimte, omdat eigenlijk handelaren met
b.v. 30 wagens, die ieder met paarden enz. een lengte
hebben van ongeveer 6 M., zoodat zij gezamenlijk zeker
en dit is niet te veel geschat, het is waarschijnlijk
langer een afstand beslaan van 180 M., willen lossen
op een afstand van 20 M. Dat kan natuurlijk niet, niaar
zij willen ook in de toekomst blijven lossen op dien af
stand van ongeveer 20 M. Dat zal men blijven houden,
alleen zal men dit krijgen, dat de eerste wagens, die
achter no. 3 staan, niet behoeven te wachten tot de
andere klaar zijn, maar direct naar hun plaats kunnen
gaan; zoodra er echter 8 wagens staan te lossen, moeten
de anderen toch weer wachten, want de handelaren
willen allen op precies dezelfde plaats zijn, ze willen
niet naar een andere plek toe en spreker kan niet aan
nemen dat, wat zij nü niet willen, zij dan wel zullen
doen. Indien zij zelf maar hun systeem willen veran
deren, dan kan het wel. Spreker erkent dat het nu
eenigszins aan de gemeente ligt, dat zij moeten wachten,
maar dan zal het aan hen zelf liggen en spreker is er
van overtuigd dat het dan nog gebeurt.
Wat den veeaanvoer betreft, dat het zoo heel gauw
zal gebeuren dat de markt daarom zal moeten worden
uitgebreid, gelooft spreker niet en hij zou zeggen: wie
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
Voortzetting der vergadering op
dan leeft, wie dan zorgt. Het terrein is nu eenmaal zoo
„emaakt, wij hebben het zoo geërfd en meer terrein
hebben we daar niet. Dat is jammer en dat is zoo met
meerdere inrichtingen, waar de gemeente vroeger meer
terrein bij in handen heeft gehad en waarvan spreker
wil maar als een klein voorbeeld noemen het Diaco-
nessenhuis wij wilden, dat wij die verschillende
terreinen nóg hadden.
Spreker meent echter dat deze uitbreiding niet spe
ciaal noodig is, omdat er zooveel meer vee wordt aan-
aevoerd, maar omdat wij de gelegenheid willen geven
opdat dit niet meer aan öns ligt dat men niet meer
zoo lang zal behoeven te wachten.
De heer Weima had niet gedacht dat het nog noodig
was dat hij hierop terug zou moeten komen, omdat hij
door het antwoord van den wethouder was gerust
gesteld. Nu zegt de Voorzitter echter dat hij uitbreiding
niet noodig acht in verband met de ruimte volgens
den Voorzitter is het niet zoo druk, dat daarom uit
breiding noodig zou zijn. Maar heeft het college daarbij
wel overwogen dat men de laatste jaren in Friesland
vrij veel gesukkeld heeft met mond- en klauwzeer
Die veeziekte heeft een groote rol gespeeld en daardoor
was de veemarkt nog niet te klein. De statistieken wijzen
uit dat door het mond- en klauwzeer de laatste jaren
beduidend minder vee wordt aangevoerd dan anders,
maar men mag verwachten dat, wanneer die ziekte zal
afnemen, dus bij een meer normalen toestand, de Leeu
warder veemarkt niet meer aan de te stellen eischen
zal voldoen en dat die dan, ondanks de verbetering,
die Burgemeester en Wethouders voorstellen, te klein
zal blijken. De Voorzitter heeft zelf ook erkend dat hij
er getuige van is geweest dat men er in het voor- en
najaar eigenlijk verlegen is en dat de toestand dan
onhoudbaar is en spreker stelt de vraag: schuilt daarin
voor zoo'n belangrijke veemarkt als die van Leeuwarden
niet een groot gevaar De Voorzitter heeft gezegd dat
hij maar liever wil dat de veemarkt goed vol is, maar
is dat niet een groot gevaar Is de kans niet groot dat
men gaat zeggen: wij willen meer ruimte om ons te
kunnen bewegen; wil Leeuwarden daar niet aan mee
werken. welnu, er is in Friesland gelegenheid genoeg
op andere markten. Spreker wijst in dat verband op
wat Sneek tracht te doen, dat gaat met zijn tijd mee en
gaat de veemarkt uitbreiden spreker weet niet of
liet juist is, maar hij heeft gehoord, dat men ook in
Heerenveen het instellen van een veemarkt overweegt;
ook de aanvoer in Drachten gaat toenemen. Spreker
meent dat Leeuwarden alles moet doen om zijn vee
markt tot grooter bloei te brengen en hij heeft ook in
andere vergaderingen dat standpunt ingenomen, waar
hij steeds er op heeft aangedrongen: laten wij een proef
nemen met een tweeden marktdag. De wethouder heeft
gezegd dat die tweede marktdag indertijd is mislukt,
zeker, maar de toestand is thans geheel anders. Waar
er reeds in 7 plaatsen van ons land twee veemarkten
in de week worden gehouden, waarom zou Leeuwarden
dat dan niet toepassen Leeuwarden is op het oogen
blik nog de tweede veemarkt in ons land.
Spreker weet wel dat wij den steun moeten hebben
van de boeren en de kooplieden en hij heeft zelf ook
gezegd dat die er nog niet is, maar het lijkt hem toch
de weg dat men zal zeggen: jullie meenen dat een
tweede marktdag geen levensvatbaarheid heeft, wij
meenen van wel, welnu, laten wij dan eens de proef
nemen. Dat is in elk geval veel beter dan het maar op
advies van die menschen niet te doen. Spreker vraagt
het aanvankelijk ook slechts als proef; hij zou willen
dat men in de drukste periode begon, want dan is er
m alle geval behoefte aan en dan zal misschien blijken
dat men den tweeden marktdag wil houden. Wel is alle
verandering lastig en breekt men niet licht met de tra
ditie, maar in den tijd, dien wij beleven, is het heele
maal geen bezwaar dat de boeren en de handelaren
van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 297
Woensdag 24 November 1926.
hier ook komen op een anderen dag dan op Vrijdag,
b.v. op Donderdag of op een Maandag.
Spreker meent dat velen van buiten die hunne in-
koopen doen in de stad er anders over denken dan vroe
ger; men trekt niet alleen meer des Vrijdags naar
Leeuwarden, er zijn thans vele zakenmenschen, die het
's Woensdags even druk hebben, zooal niet drukker.
Met alle respect voor wat het college wil doen, wil
spreker ook gaarne het voile belang van Leeuwarden;
met wat hij zegt, bedoelt hij niets anders dan het waar
achtig belang van Leeuwarden.
De Voorzitter zegt dat men, afgescheiden van hetgeen
de heer Weima wil, de veemarkt toch moet gaan uit
breiden. Spreker meent niet dat er uitbreiding noodig
is, omdat er te veel vee komt, maar omdat het systeem
van aanvoeren is gewijzigd. Zelfs al kwam er, bij wijze
van spreken, geen koe méér aan de markt, dan zou men
de afdeeling voor varkens toch nog moeten uitbreiden,
hoewel men daarvoor dan natuurlijk een stukje van de
veemarkt zou nemen. Afgescheiden van een tweeden
marktdag moet men dus toch uitbreiden; zelfs al kwam
er een tweede marktdag, dan zouden de paden tóch
moeten worden verbreed. Dit zijn dus twee kwesties,
die naast elkaar staan.
De heer Weima: Volkomen mee eens en ik zal dat
ook van harte toejuichen. Maar ik zou dan zeggen
handelaren, wij komen jullie in alles tegemoet, komen
jullie nu ons ook tegemoet in wat wij meenen dat een
belang voor den handel is.
De Voorzitter Burgemeester en Wethouders zullen
die zaak nader bespreken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 138 wordt onveranderd vastgesteld.
Te 12.45 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 1.45 uur nam. wordt de vergadering heropend.
Aan de orde zijn thans de beide voorstellen van de
heeren M. Molenaar en Botke, te weten
a. „De Raad draagt Burgemeester en Wethouders
op tijdig becijferingen over te leggen, bedoeld in het
Sectierapport over de begrooting voor 1927 en daar
over prae-advies uit te brengen;"
b. „De Raad besluit voor de belasting op het inkomen
over het belastingjaar 1926/27 het heffingspercentage
van 4.75 ten volle toe te passen."
De beraadslagingen worden heropend.
De heer M. Molenaar: Een groot man heeft eens ge
zegd: „Hier sta ik, ik kan niet anders". Onze fractie
staat onder eenigszins andere omstandigheden op die
plaats, wij kunnen niet anders. Wij hebben de zaak rij
pelijk overwogen en we hebben niet van standpunt
kunnen veranderen; wij meenen ons voorstel te moeten
handhaven. Wij doen dat niet voor ons pleizier, wij
zouden ook liever hebben gezien dat wij de gemeente
naren niet zwaarder behoefden te belasten dan met het
cijfer 4, maar waar het bij ons met zekerheid vaststaat,
dat wij dit jaar toch 4.75 moeten heffen, achten wij
het in deze omstandigheden beter dat dan maar direct
te doen.
Ook ons tweede voorstel, dat het college de ge
vraagde becijfering zal overleggen, moeten wij hand
haven.
De heer Visser heeft straks al gezegd dat hij niet
onsympathiek staat tegenover het voorstel van de soci
aal-democratische fractie, wat betreft de strekking
daarvan, omtrent het heffen naar een cijfer van 4.75. Nu