298 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 November 1926.
wij echter van den wethouder van Financiën de verkla
ring hebben gekregen, dat wij over 2 of 3 maanden meer
positieve en veel zuiverder gegevens zullen hebben en
dat wij dan, in Februari, nog het cijfer van 4.75 even
tueel kunnen vaststellen, zou spreker zeggen: a la bon-
heur, laten wij dat dan maar doen en nog maar 2 of 3
maanden er mee wachten.
Ofschoon spreker dus niet onsympathiek tegenover
het voorstel staat, wat de strekking aangaat, meent hij
daar thans toch tegen te moeten stemmen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel sub a wordt met 14 tegen 10 stemmen
verworpen.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, die nog niet
aanwezig was, komt tijdens de stemming ter vergadering
en vraagt of zij nog mag meestemmen.
De Voorzitter: Eigenlijk niet, maar 't is ook niet
noodig, mevrouw.
Voor stemmen: de heeren M. Molenaar, Tiemersma,
B. Molenaar, K. de Boer, Muller, Hooiring, O. F. de
Vries, Botke, Van der Veen en Dijkstra.
Tegen stemmen: de heeren Fransen, Lautenbach,
Posthuma, Visser, Oosterhoff, Weima, IJ. de Vries, Van
der Schoot, Beekhuis, Hofstra, Westra, Koopmans,
Cohen en Scheltema.
Het voorstel sub b wordt met 14 tegen 11 stemmen
verworpen.
Voor stemmen: de heeren M. Molenaar, Tieniersma,
B. Molenaar, K. de Boer, Muller, Hooiring, Visser, O. F.
de Vries, Botke, Van der Veen en Dijkstra.
Tegen stemmen: de heeren Fransen, Lautenbach,
Posthuma, Oosterhoff, mevrouw BuismanBlok Wij
brandi, de heeren Weima, IJ. de Vries, Van der Schoot,
Beekhuis, Hofstra, Westra, Koopmans, Cohen en
Scheltema.
Aan de orde is wederom de ontwerp-begrooting van
Gemeentewerken.
Wordt voortgegaan met artikelsgewijze behandeling.
Volgno. 139 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 140. Onderhoud van plantsoenen
30.963.40.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer K. de Boer heeft in de secties bij dezen post
een opmerking gemaakt, die slechts gedeeltelijk in de
Memorie van Antwoord is beantwoord.
In de eerste plaats wil spreker zeggen dat hij het zeer
op prijs stelt dat in de stad Leeuwarden een aantal zeer
mooie plantsoenen zijn aangelegd en dat die buitenge
woon goed worden onderhouden; dat men die plant
soenen hier heeft, is van zeer groote waarde voor onze
stad.
In de secties heeft spreker er op aangedrongen het
aantal plantsoenen uit te breiden en hij gelooft dat het
aanbeveling verdient daarbij onder de oogen te zien of
dit ook op een andere manier zou kunnen; spreker be
doelt daarmee dat, wanneer men een stuk grond reser
veert voor plantsoen, men dan overweegt of men dit
ook zou kunnen bebosschen. Boschaanleg met wandel
paden is goedkooper in aanleg en het geeft aan de stad
een mooi effect; wij zullen daarmee den eersten tijd niet
iets krijgen als het Haagsche bosch met zijn prachtige
undergrowing, maar op den duur wordt het toch een
waardevol bezit, dat het aanzien van de stad zal ver-
hoogen.
De heer Van der Schoot had ook iets willen zeggen
over de plantsoenen, maar de heer De Boer is hem
voor geweest. Spreker heeft in de sectievergadering ook
gewezen op uitbreiding van de plantsoenen en wel in
het Oosten der stad. In de Memorie van Antwoord is
daar wel iets van gezegd, maar spreker zou toch nog
gaarne eens willen wijzen op dat deel van de stad, dat
van plantsoenen absoluut is verstoken en vanwaar uil
de Prinsentuin en het Rengerskark zoo ver zijn en zoo
slecht te bereiken, vooral voor de ouden van dagen.
Spreker zou graag willen dat Burgemeester en Wet
houders daaraan aandacht zouden willen schenken, al
is het dan ook op eenvoudige en bescheiden schaal.
De gedachte van den heer De Boer om tot bebos-
sching over te gaan, ondersteunt spreker graag, hij vindt
die zeer sympathiek.
De heer Muller wil zich graag bij de woorden van
den heer Van der Schoot aansluiten. Spreker zou er nog
op willen wijzen dat straks bij de bespreking over een
standplaats voor vrachtauto's is gewezen op het kleine
hoekje bij de gasfabriek. Hij zou nu de vraag willen
stellen of, wanneer dat stukje grond niet zal worden
ingericht tot standplaats voor vrachtwagens en dat
zal wel niet men het dan niet weer zal brengen in
den toestand, waarin het voorheen was, zoodat daar
weer een net plantsoentje komt. Op het oogenblik is
dat driehoekje een ware zwijnepan.
De heer Botke wil zich aansluiten bij het betoog van
den heer Van der Schoot, om in het Oosten van de stad
een wandelpark te stichten. In de Memorie van Ant
woord is door Burgemeester en Wethouders gezegd dat
langs de Potmarge een plantsoen is geprojecteerd,
maar er is alle kans dat het nog wel even zal aanhouden
voordat dit aangelegd zal zijn. Spreker wil er daarom
met den heer Van der Schoot op wijzen dat men in het
Oosten heelemaal geen plantsoen heeft en de menschen
die ten zuiden van het kanaal wonen moeten de geheele
stad door om in een plantsoen te komen. Daar Achter
de Hoven, ten zuiden van het kanaal en van den spoor
weg moet men naar het Oosten gaan, om de buitenlucht
te vinden en dan komt men bij de gemeentereiniging
terecht, wat nu ook niet erg aanbevelenswaardig is.
Spreker is er daarom beslist voor dat alle pogingen in
het werk worden gesteld, dat vooral ten zuiden van het
kanaal de menschen zich op een behoorlijke manier
buiten kunnen bewegen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 140 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 141. Onderhoud van het Rengerspark
f 5.320.-.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Hooiring zou hierbij in herinnering willen
brengen dat er altijd nog een voorstel is van wijlen
den heer Zandstra, om het hokje, bijgenaamd de Tweede
Kamer, eenigszins te vergrooten. Spreker heeft daar een
bezoek gebracht en zou graag willen dat Burgemeester
en Wethouders aan den wensch van de oudjes, om het
hokje, dat daar geen hinder oplevert, wat te vergrooten,
tegemoet zouden willen komen. Het zou spreker ge
noegen doen, wanneer Burgemeester en Wethouders dat
in overweging willen nemen.
De Voorzitter antwoordt, dat hij die kwestie indertijd
persoonlijk met den heer Zandstra heeft besproken en
hij meende dat het uitgevoerd was zooals besproken
was. Spreker heeft er verder nooit meer iets van ge
hoord. Burgemeester en Wethouders zullen het echter
in gedachten houden.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 299
Voortzetting der vergadering op Woensdag 24 November 1926.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 141 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 142 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 143. Onderhoud van den Prinsentuin, enz.
6.703.80.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer B. Molenaar zou bij dit punt iets ter sprake
willen brengen en hij meent dit het beste te kunnen
doen bij een opmerking, die in de secties is gemaakt
en naar aanleiding waarvan de Memorie van Antwoord
zegt
,,Wat de verbetering van den Prinsentuin betreft,
wordt afgewacht, of het meerdere bezoek van dezen
zomer zich ook in het volgend jaar handhaaft. Zoo-
dra dit het geval blijkt te zijn, moeten ook naar onze
meening de noodige maatregelen tot verbetering van I
den tegenwoordigen toestand worden getroffen."
Nu slaat sprekers opmerking daar wel niet rechtstreeks
op, maar hij gelooft dat het toch goed is die zaak hierbij
ter sprake te brengen.
Die andere maatregelen, die Burgemeester en Wet
houders denken te nemen, zullen waarschijnlijk tweeërlei
zijn; dat kan verbetering van het meubilair zijn, maar
daar valt ook onder dat Burgemeester en Wethouders
bedoelen een andere exploitatie van den tuin. Nu zijn
er enkele inwoners, die nog al bang zijn, dat dit zal
gebeuren en dat, als dat gebeurt, dan hetgeen zij in
den tuin hebben tot stand gebracht, in gevaar komt.
Spreker bedoelt het Natuur-historisch Museum. Dat is,
zooals hij het beschouwt, voor onze stad beslist een
aanwinst en de kans is groot dat die zaak uitgroeit tot
een groote bezienswaardigheid van ons gewest. Wij
moeten daaraan meewerken wij hebben dat gister
ook gehoord gezien het weinige, dat onze stad
biedt, moeten wij die dingen zooveel mogelijk steunen.
Nu vreest de vereeniging Natuur-historisch Museum,
nadat zij met veel moeite en kosten van Burgemeester
en Wethouders heeft gekregen de bovenzaal van de
buffetten in den Prinsentuin geen beter plaats kon
er voor gevonden zijn vooral naar aanleiding van de
opmerking, die in de Memorie van Antwoord is gemaakt,
dat zij ruimte zal moeten maken.
Om nu die vrees weg te nemen hoopt spreker ten
minste, dat Burgemeester en Wethouders willen toe
zeggen dat die vrees ongegrond is, maar ook, dat zij
willen meewerken om die plaats aan de vereeniging te
doen behouden, omdat aan het museum, naar sprekers
meening, geen betere plaats kan worden toegedacht dan
die. Spreker zou daarom graag van Burgemeester en
Wethouders willen vernemen of zij ook in diezelfde
richting denken, omdat anders werkelijk dat gevaar
voor die vereeniging niet denkbeeldig is.
De heer Beekhuis (wethouder) kan naar aanleiding
van hetgeen de heer B. Molenaar heeft opgemerkt wel
enkele inlichtingen geven.
De exploitatie van den Prinsentuin gaat verrassend
goed terwijl wij meenden dat de Prinsentuin op de
wijze, waarop hij werd geëxploiteerd, had afgedaan,
is nu in het afgeloopen seizoen van 1926 gebleken, dat
het publiek er plotseling anders over is gaan denken.
De uitvoeringen in den Prinsentuin zijn door een talrijk
publiek bezocht, althans veel talrijker dan voorheen
het is nog niet zooals het veel vroeger was, maar in
ieder geval, de opkomst geeft stof tot denken hoe het
in het vervolg zal moeten. Verleden jaar is bij de be
grooting ook besproken om den Prinsentuin te trekken
bij de openbare straat, door er een openstaand plantsoen
van te maken, maar dat moet nu ook weer in een ander
licht worden bezien. Nu het op deze wijze gaat met den
Prinsentuin, komt er, zooals de heer Molenaar ook
reeds heeft opgemerkt, iets anders naar voren als
werkelijk blijkt dat de exploitatie van den Prinsentuin
weer goed gaat, m. a. w. als men tal van ingezetenen
daarmee een groot genoegen doet, dan zal overwogen
moeten worden om den tuin opnieuw te verpachten en
dan voor enkele jaren. Dat zou dan gepaard moeten
gaan met het inrichten van de bestaande woning tot
woning van dengene, die den tuin wil pachten en dat
een en ander zal dan het Friesch Natuur-historisch
Museum in het gedrang kunnen brengen. Mocht dat
echter blijken niet het geval te zijn Burgemeester en
Wethouders komen er van te voren eventueel toch nog
mee bij den Raad dan meent spreker ook dat men
moet trachten zoo mogelijk het museum daar te laten.
Dit lijkt spreker ook, met den heer Molenaar, een zeer
geschikte plaats en het komt spreker zelfs voor dat,
wanneer de woning zou worden bewoond en de pachter
meteen concierge zou worden van het museum, het be
zoek dan ook veel drukker zou worden. Het museum is
nu slechts enkele uren per dag open en het gebeurt dik
wijls dat iemand, die het wil bezoeken, voor de dichte
deur komt. Dat zal dan ook anders wórden. Burge
meester en Wethouders zullen het daarheen sturen, dat
de pachter niet alleen in het zomerseizoen maar ook in
den winter daar woont en het huis geheel als zijn wo
ning inricht. Dat zal met eenige kosten gepaard gaan,
want de woning moet in een zoodanigen staat worden
gebracht, dat ze een pachter zou kunnen lokken. Als
daarbij het Natuur-historisch Museum dan niet in 't
gedrang komt, moet dit er, zoo mogelijk, blijven, want
spreker is het er mee eens dat dit daar een pracht van
een plaats heeft.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Heb ik den wet
houder goed begrepen, kan dat niet gebeuren, dat het
museum er uit wordt gezet, zonder dat de Raad daarin
gekend wordt? Ik vraag dat, omdat U zegt als dat
museum niet in 't gedrang komt, als het gebouw wordt
ingericht voor woning. Ik vrees dat het een niet met
het ander overeenkomt, maar ik meen dat U zegt: dat
zal niet kunnen gebeuren zonder dat de Raad daarvan
in kennis wordt gesteld.
De heer Beekhuis (wethouder): De bedoeling is geen
andere dan deze. Hoe de woning precies zal moeten
worden veranderd, kan ik niet zeggen, maar ik geloof
wel dat het gebouw zoodanig kan worden ingericht, dat
er een behoorlijke woning voor den pachter van kan
worden gemaakt en er ook ruimte blijft voor het museum.
Wanneer dat het geval is, is er niets tegen en alles
voor, dat wij het museum daar laten, maar het eene
moet natuurlijk voor het andere wijken en dan kan het
gebeuren dat het museum zal moeten wijken. Ik heb
echter alle hoop dat dit niet noodig zal zijn, maar dat
zal dan toch nader door den Raad moeten worden uit
gemaakt.
De heer B. Molenaar heeft hoop, na wat hij heeft ge
hoord van Burgemeester en Wethouders, dat dezen alles
zullen doen om deze plaats voor het museum te be
houden. Nu heeft mevrouw Buisman gevraagd of dat
eventueel ook in den Raad komt, maar spreker gelooft
dat Burgemeester en Wethouders zelf als zoodanig
daarover de beschikking houden en dat de beslissing
san hun is, hoewel hij meent dat enkele jaren geleden
't is al een oud zaakje een adres is gegaan naar
Burgemeester en Wethouders om prae-advies, om de
bovenzaal eventueel voor enkele gelegenheden beschik
baar te stellen. Dit prae-advies is nimmer uitgebracht,
maar spreker zal dat hier buiten laten.
Een moeilijker kwestie is, dat het museum vrij zeker
bij den pachter in 't gedrang zal komen. De bovenzaal
is nooit woning van den pachter geweest, maar die is
vergaderlokaal geweest; de woning is beneden. Nu is