212 Verslag van de handelingen van den
Inderdaad zijn diegenen er, die er op gewezen hebben,
dat er een andere tijd kon aanbreken, dat volgens de
laatst vastgestelde rekening deze een laag cijfer zou
aanwijzen, de gemeente-begrooting wel eens oneven
wichtig kon worden, of anders niet sluitend kon worden
gemaakt en, Mijnheer de Voorzitter, deze gedachte is
helaas bewaarheid. Of dit nu door mij, d. w. z. dit
mogelijk tekort voor 1927, zoo ernstig bezien moet
worden, alsof het met de financiën onzer gemeente
spaak zal loopen, wil er bij mij niet in. Temeer, daar
de mogelijkheid bestaat dat er nog wel bij de afrekening
van 1927 een meevaller zal kunnen zijn. Dit heeft zich
voorgedaan bij de mij bekende afrekeningen. Daar komt
nog bij dat de gereserveerde winsten der Gasfabriek,
die voor gemeentelijke doeleinden mogen worden ge
bruikt, bij een werkelijk tekort zouden kunnen worden
aangewend.
De werkelijkheid onder de oogen te zien, zooals ze
is, is de plicht van ieder, in welk ambt of welke functie
hij zich bevinden mag en daarom ook voor de leden van
den Raad. Daarom is realiseering zoowel in optimis-
tischen dan wel in pessimistischen zin noodig. Ik meen
in dit verband ook nog even de aandacht te moeten
vragen voor datgene, wat voorkomt op bladz. 417, bijl.
no. 23, waar gezegd wordt, dat het ontbreken van een
bevredigende regeling tusschen het Rijk en de gemeenten
zich nog steeds doet gevoelen. Al is dit inderdaad waar
en heeft dit argument eenigen grond, zoo kan dit argu
ment toch niet worden gebruikt, om maar eenigszins
de taak van een gemeentebestuur te dekken. Bovendien
treft deze handeling toch elke gemeente en zal, dit blijkt
genoegzaam uit de algemeene beschouwingen uit de
Tweede Kamer, waar de Minister pas voor 1929 zich
een regeling tusschen het Rijk en de gemeenten denkt,
deze voor ons thans geen doel treffen. Het komt mij 't
beste voor op een uitkeering van het Rijk niet te rekenen.
Bij de steeds aangroeiende Staatsbemoeiing heeft het
Rijk genoeg aan zichzelf.
Een beschouwing over belastingen, die als vanzelf
zouden aansluiten aan mijn betoog, zal ik niet geven,
daar een ander lid van onze club dat voor zijn taak heeft
genomen.
Nu iets over het beleid van Burgemeester en Wet
houders. Voor ik mij daartoe bepaal, moet ik wel even
rechtzetten, wat wel aan een zijde wat zwaarwichtig is
opgenomen.
In de sectievergadering heb ik de vraag gedaan,
waarom Burgemeester en Wethouders er nog niet toe
zijn overgegaan .een verordening voor het sluiten van
bloemenwinkels bij den Raad in te zenden, en in de
tweede plaats of Burgemeester en Wethouders kunnen
mededeelen, waarom nog geen prae-advies bij den Raad
is gekomen betreffende het adres van de melkslijters-
vereeniging inzake het melkventen op Zondag. Nu lijkt
het mij haast onbegonnen werk te onderzoeken of deze
beide vragen niet dan wel in het sectie-rapport zijn
opgenomen. Zooals ze nu in het sectie-rapport zijn op
genomen, is dat mijn gedachte noch mijn zeggen geweest.
Zijn ze zoo in dat gestelde verband door de samen
stellers bedoeld en heeft men de verschillende gedachten
en opmerkingen van de leden der secties zoo gerang
schikt dat het een met het ander wordt gebruikt om
een zekere tendenz te geven, het zij zoo, alleen maar
wil ik hier openlijk verklaren geen begeerte te gevoelen
voor stok dienst te doen of misschien beter in politieke
termen: mij voor de kar der S. D. A. P. te laten spannen.
Als het mij voorkomt, dat het gemeentebelang door
een handeling van Burgemeester en Wethouders niet
wordt bevorderd zoo ik dat gaarne zou wenschen, ge
voel ik voldoende mijn plicht, al is het gebrekkig
dit op zoo'n manier te zeggen, dat de Gezagsverhou
dingen genoegzaam worden gediend.
Mijnheer de Voorzitter. Nu dan de zaak zoo staat dat
mij geen antwoord in de Memorie van Antwoord is
geworden ten aanzien van het naar mijns inziens te
van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
lang uitblijven eener verordening voor het sluiten van
bloemenwinkels op Zondag en het prae-advies voor het
verbod van melkventen op Zondag, zou ik toch gaarne
nadere inlichtingen ontvangen.
Ik meen dat in verband met Zondagsrust en als ge
volg daarvan Zondagsheiliging inzonderheid deze beide
zaken, uitnemende zaken zijn en dat een gemeentelijke
Overheid een moreele gedachte, opgekomen uit de or-
ganische samenleving, kan en moet bevorderen en
schragen.
De heer M. Molenaar begint met op te merken, dat
Burgemeester en Wethouders zich in hun Memorie van
Antwoord beklagen, dat de critiek, die is opgenomen in
het Sectieverslag, hoofdzakelijk betrekking heeft op het
afgeloopen tijdperk; zij zeggen zelfs dat de raadsleden
wel de sectie-vergaderingen schijnen te hebben uitge
kozen om hun grieven te uiten.
Spreker zal daar niet dieper op ingaan; andere leden
van zijn fractie zullen meer de algemeene lijnen volgen,
maar wat het financieele gedeelte betreft, geldt toch
I zeker wel het heden en de toekomst.
Spreker heeft namens zijn fractie enkele becijferingen
in het rapport doen opnemen, die raken het financieel
beleid, voornamelijk van het loopende jaar en van het
toekomstige jaar; de becijferingen, die betrekking heb
ben op vorige jaren, heeft hij slechts als bewijs aange
voerd, dat het college, naar zijn meening, wat optimis
tisch is.
Voordat spreker evenwel nader ingaat op de finan
cieele kwestie, zou hij enkele woorden willen zeggen
over den financieelen toestand van Leeuwarden, zooals
hij die ziet. Hij kan dat doen, mede aan de hand van
enkele cijfers, die hij vindt in een geschriftje, uitgegeven
door de Centrale Commissie voor Bezuiniging, ingesteld
door de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en
Handel te Haarlem. Het geschriftje is getiteld: Waar
schuwende cijfers uit de gemeente-financiën 1925". Het
doel, waarmee dit geschriftje is geschreven, wil spreker
buiten beschouwing laten; dat is misschien heel anders
dan waarvoor hij er gebruik van maakt, maar spreker
zal toch dankbaar gebruik maken van enkele gegevens,
die er in voorkomen.
Op bladz. 38 vindt spreker een staatje van gemeen
ten, waarin zijn aangegeven de totale schulden van die
gemeenten en de schulden per inwoner in die gemeen
ten. Het betreft hier hoofdzakelijk hoofdplaatsen van de
provinciën en andere belangrijke gemeenten als Amster
dam, Rotterdam, Leiden, Dordrecht, Hilversum, Amers
foort, enz., het lijstje eindigt met Vlissingen, Zutphen en
Middelburg. Ook Leeuwarden komt daaronder voor en
nu blijkt uit dat lijstje, wat ook wel bekend was, dat de
schuld van Leeuwarden op 1 Januari 1925 bedroeg
8.474.000.en dat die per hoofd bedroeg 184.06.
Als men die cijfers nu vergelijkt met die van andere
gemeenten, dan blijkt b.v. dat voor Rotterdam die schuld
per hoofd der bevolking is 443.voor Amsterdam
394.voor Dordrecht 417.spreker herhaalt dat
zij voor Leeuwarden bedroeg ruim 184.Spreker
vindt ook gemeenten, waar die schuld per hoofd lager
is, n.l. in Hengelo (O.) 98.85 en in Vlissingen
92.24. Die cijfers zijn veel lager.
Spreker heeft al deze cijfers opgeteld en is zoo tot
het gemiddelde gekomen van de schuld per hoofd in
al die gemeenten. Dat gemiddelde bedraagt 209.—;
Leeuwarden staat dus, wat de schuld per hoofd betreft,
beneden het gemiddelde van deze plaatsen.
De schuld op zichzelf zegt echter nog niets; men moet
ook nagaan wat daar tegenover staat. Daarvoor kon
spreker een dankbaar gebruik maken van de cijfers, die
Burgemeester en Wethouders verleden jaar zelf bij de
begrooting hebben overgelegd, n.l. een staatje van de
bezittingen, die de gemeente heeft. Onder die bezittin
gen komen voor de Gasfabriek met haar verschillende
reservefondsen en de gereserveerde winst, het Electri-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 213
citeitbedrijf, het Woningbedrijf, het Grondbedrijf en nog
verschillende andere bezittingen, terwijl ook zijn ge
noemd inschrijvingen op het Grootboek, de Beurs en
Waag, de Veemarkt, enz. In totaal vertegenwoordigden
die bezittingen op 1 Januari 1925 een waarde van
f 7.973.000.zooals het college verleden jaar uiteen
zette en dat geeft dus een verschil met het schulden
bedrag van 500.000.Spreker meent dat dit cijfer
zeer gunstig is, want ten opzichte van die 500.000.
die niet gedekt zou zijn door rentegevende bezit
tingen, kunnen wij in aanmerking nemen dat de stad
bezit talrijke straten, pleinen, bruggen en kanalen, die
niet in de lijst van bezittingen zijn opgenomen.
Men dient ook in aanmerking te nemen, als men het
bedrag aan schuld per hoofd vergelijkt met dat in an
dere gemeenten het is spreker niet gelukt dat uit dit
aeschrift op te diepen hoe het in die andere gemeen
ten met de verhouding tusschen bezit en schuld staat.
Wel heeft hij echter gevonden dat Vlissingen, waar de
schuld per hoofd slechts een klein bedrag is, geen be
drijven heeft, dat Hengelo, waar de schuld per hoofd
ook een klein bedrag is, slechts heeft een klein Water
leidingbedrijf en een klein Woningbedrijf
De Voorzitter: Welk Hengelo?
De heer M. Molenaar: Overijseldat Leiden, een
plaats, grooter dan Leeuwarden, met een schuldenbe
drag van 150.per hoofd, slechts 727.000.in
zijn Grondbedrijf heeft gestoken, terwijl Leeuwarden
daarin heeft gestoken 2.711.000.
Dat verklaart voldoende, dat het schuldenbedrag per
hoofd hier niet onrustbarend is.
Dan zou spreker kunnen wijzen op een andere blad
zijde in hetzelfde geschrift, hoe het inkomen in de ver
schillende gemeenten is. Hij vindt dan voor Leeuwarden
een totaal bedrag aan zuiver inkomen over het belas
tingjaar 1923/24 van 27.000.000.dat is per hoofd
630.—.
Wanneer dus het inkomen in Leeuwarden gelijk over
alle genieentenaren was verdeeld, dan zou b.v. ieder
gezin van 5 personen dat jaar over een inkomen van
3150.hebben kunnen beschikken. Wij weten allen,
dat dit nog niet precies zoo is; er zijn enkele genieen
tenaren, die daar boven uit gaan en meerdere, die daar
beneden blijven, maar het gemiddelde is toch dat be
drag.
Vergelijkt men nu ook dat inkomen van 630.per
hoofd met andere vergelijkbare plaatsen, dan blijkt o. a.
dat in Dordrecht dat bedrag per hoofd is 595.in
Delft 583.en in Zwolle 553.Alleen Hilversum,
een bekende rijke plaats, gaat er sterk boven uit met
een inkomen van 1000.per hoofd.
Uit deze cijfers zou spreker voorloopig de conclusie
kunnen trekken dat Leeuwarden een welvarende stad is
en niets wijst dit zijn cijfers van 1925 op een
sindsdien ingetreden daling.
Wanneer nu de toestand van de gemeente onrustba
rend was, zooals het college van Gedeputeerde Staten
onlangs heeft vermeld in een schrijven, naar aanleiding
van een raadsbesluit tot deelname in het waarborgfonds
van de Landbouwtentoonstelling, als de toestand van
de financiën van deze gemeente zoo zorgwekkend of
onrustbarend was, dan zou dit alleen mogelijk zijn, in
dien de gemeente in haar bestaan werd bedreigd. Wij
zouden dus de vraag kunnen stellen: waarvan bestaat
Leeuwarden?
Leeuwarden is een provinciestad en het zal ieder dui
delijk zijn dat het bestaan van een provinciestad anders
is dan het bestaan van een havenstad, zooals b.v. Har-
lingen of van een fabrieksstad als Enschedé. Leeuwar
den vindt voornamelijk zijn bestaan in den handel, in
ruil van goederen met het platteland. Die goederen
worden ten deele door ons zelf voortgebracht en ten
deele elders ingekocht en met winst van de hand ge
daan. Een voorname factor is ook het marktwezen,
annex het handels- en personenverkeer. In Leeuwarden
worden niet veel goederen door ons zelf vervaardigd,
maar wij hebben hier toch enkele industrieën, n.l. een
schoenenindustrie, een zuivelindustrie, een machinein
dustrie, scheepswerven, een papierindustrie, enz.
Spreker heeft zoo goed mogelijk trachten na te gaan
hoe de toestand van de industrieën hier is en hij meent
te kunnen zeggen dat die toestand behoorlijk is; niets
wijst op een vermindering in levendigheid, integendeel.
Wat betreft de hoofdzaak van de goederen, die van
elders inkomen, den gewonen handel, hoeft spreker
slechts te wijzen op den stroom van menschen niet
alleen Vrijdags, zooals vroeger, maar alle dagen die
die de stad binnen komen met auto's, op den stroom van
vrachtwagens, die dagelijks van hier gaan om hun goe
deren af te zetten en die wel een indruk geven van wat
hier omgaat. Ook daar wijst niets op vermindering van
de welvaart.
Wat de markt betreft, is in het Sectieverslag al de
klacht geuit, dat de Veemarkt te klein is. Spreker zal er
niet te veel over uitweiden, maar wat het personenver
keer betreft, is ook het Beursbezoek zeer druk en wijst
alles op een behoorlijk levendig verkeer.
Men mag dus gerust de conclusie trekken, dat Leeu
warden in zijn bestaan absoluut niet wordt bedreigd,
ook ondanks de mindere jaren voor den landbouw en
men zou daaraan kunnen vastknoopen dat, indien het
mettertijd den landbouw beter zal gaan, Leeuwarden er
nog gunstiger voor zal komen te staan.
Nu is het een feit dat, ondanks dien gunstigen toe
stand, de financiën toch op dit oogenblik de aandacht
vragen. Dat komt in de beste kringen voor, dat komt
zelfs voor bij het Rijk en bij de provincie. Maar wanneer
nu, ondanks die gunstige positie, wij te weinig inkom
sten hebben, dan dunkt spreker dat daar maar één ant
woord op is, n.l. dat wij te weinig belasting heffen.
Spreker heeft nagegaan hoe het met de belastinghef
fing staat en heeft daarvoor gebruik gemaakt van de
pas uitgegeven statistiek van het Centraal Bureau voor
de Statistiek, hem welwillend door den wethouder van
Financiën voor enkele uren afgestaan. Spreker heeft
daaruit een uittreksel gemaakt en hij vindt ook hieruit
dat Leeuwarden een uitstekend figuur maakt; het heft
veel minder belasting dan b.v. Leeuwarderadeel en het
is ook veel lager in zijn heffing dan 's Hertogenbosch,
Arnhem en Rotterdam, althans in de hoogere aanslagen.
Rotterdam heft in de lagere aanslagen minder en dit is
eveneens het geval met Haarlem. Vlissingen is veel
duurder en Zwolle ook, Groningen heft ongeveer gelijk
als Leeuwarden, maar Assen en Maastricht zijn weer
veel duurder. Waarbij wij nog moeten opmerken dat b.v.
Haarlem, dat van de hooger aangeslagenen meer heft
dan Leeuwarden, ook een aantal opcenten op de Per-
soneele belasting heft van 140, terwijl Leeuwarden 75
heft en op de Vermogensbelasting 100, terwijl Leeu
warden 50 heft. In Vlissingen zijn de opcenten op de
Personeele belasting 130 en op de Vermogensbelasting
100, in Arnhem zijn die cijfers voor beide belastingen
100 en zoo zou spreker kunnen doorgaan. Hij gelooft
echter met deze cijfers voldoende te kunnen aantoonen
dat het in Leeuwarden met de belastingheffing heusch
niet de spuigaten uitloopt.
Spreker wil r.u nog even terug komen op zijn becijfe
ring, die in het Sectierapport is opgenomen. Het college
is daarop eigenlijk niet ingegaan; moet spreker daaruit
opmaken dat Burgemeester en Wethouders zijn becij
fering niet kunnen weerleggen Eigenlijk antwoorden
zij alleen maar dat men moet bedenken dat er nog enkele
potjes zijn ten bedrage van ruim 100.000.en van
ruim 300.000.als baten van de Gasfabriek. Spreker
stemt toe dat die 100.000.in den gewonen dienst
kan worden gebruikt, maar om die gereserveerde winst
van 300.000.onder normale omstandigheden te