318
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Maandag 29 November 1926.
dat hij er zich nooit speciaal mee heeft bemoeid en hij
het begin daarvan niet heeft meegemaakt; dit heeft hij
echter geheel meegemaakt, omdat het iets nieuws was
en daarom is het tot hem gekomen. Blijkt echter dat aan
de Arbeidsbeurs ook in gemeentetijd wordt gewerkt voor
het Rijk, dan zal dat een toestand kunnen zijn, die ook
geregeld zal moeten worden.
Als men hier echter over den heer Venema en over
het abattoir spreekt, moet men ook het andere personeel
daar niet uitschakelen; de anderen, de directeur incluis,
ontvangen ook geld van het Rijk en werken ook voor
het Rijk. Men krijgt daar voor de exportslachtingen
zooveel betaald en de keurmeesters verdeelen dat onder
elkaar; daar gaat het echter over heel andere sommen
dan bij den heer Venema, het laatste kwartaal ontving
ieder der keurmeesters een bedrag van 300.onge
veer en dat was nog maar de helft van het door het
Rijk uitgekeerde bedrag. Die krijgen dus ook de helft
van het geld, maar daar kan ook een aanvraag komen:
er moet eigenlijk nog een keurmeester bij.
Bovendien zou spreker zeggen er is ook nog een
artikel in het Ambtenarenreglement dat pas is aan
genomen en dus ook moet worden toegepast waar
uitdrukkelijk in staat dat het den ambtenaar is verbo
den „handel te drijven of in dienst van derden een be
zoldigde nevenbetrekking te bekleeden". Waar hier nu
een bezoldigde nevenbetrekking wordt bekleed en het
werk geschiedt in tijd van de gemeente, is het dus
mogelijk, dat daardoor uitbreiding van personeel noodig
kan zijn. Dat is echter zuiver een theoretische kwestie.
Op grond van het Ambtenarenreglement zouden èn
de heer Venema èn de keurmeesters èn de ambtenaar
van de districtsarbeidsbemiddeling of dat ook een
zuivere bijbetrekking is, zou spreker nog moeten onder
zoeken eerst aan Burgemeester en Wethouders moe
ten vragen of zij die nevenbetrekking er bij mogen waar
nemen. Dan zouden Burgemeester en Wethouders moe
ten oordeelen of er ook schade voor de gemeente uit
zou kunnen ontstaan; zij kunnen dan ontheffing geven,
maar als Burgemeester en Wethouders meenen dat er
wel schade voor de gemeente uit ontstaat, zuilen zij
moeten weigeren, of de zaak op deze manier moeten
regelen. Nu staat spreker op het standpunt dat hij liever
regelt dan verbiedt. Als men echter aan Venema het
volle bedrag uitkeert, dan zal men dat, in dezelfde lijn
doorgaande, ook met de keurmeesters moeten doen, die,
naar spreker meent, een bedrag ontvangen van 15 cent
per beest en die het ook gewoon doen onder het ge
meentewerk door. Spreker weet wel dat zij ook wel
eens iets langer blijven, maar het meeste geschiedt toch
in gemeentetijd en van wat daarvoor extra wordt be
taald door het Rijk, wordt ook de helft voor de gemeente
afgetrokken, net zoo goed als bij Venema. Als men dus
deze 200.gaat schrappen, moet men ook dat andere
schrappen.
Spreker herhaalt dat, als er zulke kwesties zijn, het
college zal moeten oordeelen of het gemeentebelang
toelaat dat een dergelijke betrekking wordt vervuld en
dan huldigt hij het systeem dat, zoolang het gemeente
belang niet wordt geschaad, hij er niet tegen is dat er
een bepaalde regeling wordt getroffen.
Verder wil spreker herhalen dat hij niet heeft gezegd
dat er een jongen is aangesteld, omdat de kassier sub
ontvanger is; hij weet heel goed dat die jongen ook
we! werk doet voor den sub-ontvanger en dat daardoor j
Venema iets minder heeft te doen, de jongen vult de
kwitanties in en Venema ontvangt het geld. Spreker laat
daar, of de jongen anders niet noodig zou zijn; waar
schijnlijk zou hij tóch wel zijn aangesteld, ook als de
boekhouder geen sub-ontvanger was geworden, maar
spreker ziet het zoo, dat voor dergelijke zaken een ge
meenschappelijke oplossing de beste is en hij staat
daarom nog op hetzelfde standpunt als verleden jaar.
is, wat de Voorzitter vertelt, of spreker ziet het ver
keerd. De ambtenaren van den keuringsdienst, de
directeur incluis, hebben nog een specialen dienst bij het
Rijk, wat hun door de gemeente is toegestaan, en zij
verrichten dien niet alleen tijdens hun gewonen dienst,
maar zij moeten daarvoor ook overuren maken en heele
of halve nachten in 't werk zijn. Zij krijgen daar echter
extra voor betaald.
Met den heer Venema is het een andere kwestie. Als
de gemeente recht meent te hebben op de helft van die
400.dan moet zij billijkheidshalve ook de halve
verantwoordelijkheid op zich nemen. Men moet die niet
onderschatten; de boekhouder beurt als sub-ontvanger
per jaar een bedrag van ruim 100.000.en hij is
daarvoor verantwoordelijk. Spreker noemt dat nog al
een heel ding.
De boekhouder zou dit misschien wel voor en na zijn
dienst willen doen, maar dat kan niet, want men kan
niet anders aangeven dan tijdens de slachturen. Als
Burgemeester en Wethouders van meening waren dat
de dienst, dien hij moet doen, niet goed wordt gedaan,
zou het wat anders zijn, maar de gemeentedienst loopt
er even goed om door, en deze ambtenaar doet alles
uitsluitend alleen. Er is in dit opzicht een groot verschil
tusschen de ambtenaren van den keuringsdienst en den
boekhouder, hoewel spreker niet wil zeggen dat hij het
den ambtenaren van den keuringsdienst niet gunt; hij
gelooft wel dat het hun toekomt.
De Voorzitter: Die krijgen ook maar de helft.
De heer Weima: Anders zou het ook een reuzenbedrag
wezen.
De Voorzitter: Dat blijft precies hetzelfde.
De heer M. Molenaar hoort dat de Voorzitter zegt dat
het 't zelfde is of het een groot bedrag is of een klein
bedrag. Spreker is dat niet met hem eens. Neem aan
dat het Rijk den sub-ontvanger bezoldigde als een volle
ambtenaar, dan zou het te gek wezen het volle salaris
er nu nog bij te geven, maar de bezoldiging is juist op
een luttel bedrag gesteld, omdat het een bijbetrekking
is en nu vindt spreker het vrij krenterig dat de gemeente
daarvan de helft wil terug ontvangen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer M. Molenaar, zooals deze
dat heeft toegelicht, wordt met 17 tegen 8 stemmen
verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Posthuma,
Tiemersma, K. de Boer, Muller, Visser, Oosterhoff, IJ.
de Vries, Van der Schoot, Botke, Beekhuis, Van der
Veen, Hofstra, Westra, Koopmans, Cohen en Fransen.
Voor stemmen: de heeren B. Molenaar, Hooiring,
mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Weima,
O. F. de Vries, Dijkstra, Scheltema en M. Molenaar.
De motie-Weima wordt in handen van Burgemeester
en Wethouders gesteld om prae-advies.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
De verschillende volgnos. van Baten en Lasten
worden achtereenvolgens onveranderd vastgesteld,
waarna de geheeie begrooting onveranderd wordt
vastgesteld.
Te 5.30 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Op Maandag 29 November, des voormiddags te 10
uur, wordt de vergadering heropend.
De heer Weima zegt dat het toch niet geheel juist Alsdan zijn aanwezig 23 leden, te weten: de heeren
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 319
Voortzetting der vergadering op Maandag 29 November 1926.
M. Molenaar, Fransen, Lautenbach, Posthuma, Tie
mersma, B. Molenaar, K. de Boer, Muller, Hooiring,
Visser, Oosterhoff, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren Weima, O. F. de Vries, IJ. de Vries, Van der
Schoot, Botke, Beekhuis, Van der Veen, Hofstra, Dijk
stra, Westra en Wölcken.
Afwezig 4 leden: de heeren H. de Boer, Koopmans,
Cohen en Scheltema.
Aan de orde is wederom de ontwerp-begrooting van
de Gemeente-Reiniging.
De algemeene beraadslagingen worden heropend.
De heer M. Molenaar zegt dat, toen nu ongeveer 3
weken geleden aan de orde is geweest de aanvraag om
uitbreiding van de autotractie, toen ook terloops even
is besproken de kwestie, dat wordt aangevraagd voor
1927 een bedrag van 30.000.meer dan volgens
de rekening van 1925 is uitgegeven, m. a. w. dat het
verliescijfer voor 1927 30.000.hooger wordt ge
raamd dan voor 1925 het geval is geweest. De heer
Lautenbach stelde er toen prijs op de besprekingen uit
te stellen tot bij de begrooting en spreker heeft die j
gedachte gesteund, omdat hij in de sectievergadering j
een vraag had gesteld over de autotractie en hij het op
prijs zou stellen een schriftelijk antwoord daarop van
Burgemeester en Wethouders in handen te krijgen,
opdat hij die zaak dan rustig onder de oogen zou
kunnen zien.
Wij hebben nu dat antwoord van het college en het
spijt spreker te moeten zeggen dat hem dit heeft teleur
gesteld. Het begint aldus
„Het verschil tusschen de verliescijfers van 1925
en 1927 kan als volgt worden verklaard
en dan zou men inderdaad verwachten dat die ver
klaring volgde, maar even verder worden niet 1925 en
1927 met elkaar vergeleken maar wordt 1922 vergeleken
met 1927 en wordt meegedeeld dat, toen de directeur
indertijd zijn becijfering opzette, hij het oog had op den
toen bekenden toestand van het jaar 1922.
Spreker moet die opvatting bestrijden; hij is absoluut j
niet van meening dat de directeur indertijd het jaar 1922
op het oog heeft gehad, spreker meent dat de directeur j
toen daarmee geen enkel bepaald jaar heeft bedoeld.
In bijlage 17 van 1923 is zijn rapport opgenomen en
daarin is in het algemeen een opzet naar voren gebracht
omtrent het nieuwe terrein, is uiteen gezet wat er
noodig zou zijn aan loodsen, werkplaatsen, kelders, enz.
en is ten slotte een becijfering gemaakt wat dat alles
zou moeten kosten. En dan komt, zooals spreker ook
in zijn vraag heeft uiteengezet, de directeur tot de con
clusie, dat het nieuwe bedrijf meer kost een bedrag van
19.500.maar dat er een besparing zal zijn van
13.000.op werkloonen en van 7.000.op paarden,
samen dus 20.000.zoodat, zooals er letterlijk staat,
,.de geheeie wijziging de gemeente niets zou kosten."
Spreker heeft dat rapport nog eens nagelezen, maar
hij heeft niet kunnen ontdekken dat de directeur een
bepaald jaar op het oog had; hij heeft ook het Reini-
gingsbedrijf vanaf 1921 nagegaan en hij wil wel direct
deze opmerking maken dat een goede bestudeering van
het verloop van het bedrijf niet gemakkelijk is. Een ver
gelijking tusschen de uitkomsten van de verschillende
jaren is tamelijk moeilijk, voornamelijk doordat de ar-
beidsloonen niet ais een afzonderlijken post in de reke
ningen zijn opgenomen. Voorts zijn de uitgegeven
bedragen voor bedrijfsonkosten zoo grillig en loopen die
van jaar tot jaar zoo uiteen, dat een goede vergelijking
zeer moeilijk is.
Hoe is nu het verloop van het verlies geweest In
1920 bedroeg het verlies 271.000.in 1921
278.000.en in 1922 275.000.spreker neemt
ronde cijfers dat is dus een gemiddelde van
274.000.In 1923 is er een daling tot 252.000.
in 1924 weer een stijging tot 259.000.dat is een
gemiddelde van 254.000.
Spreker herhaalt: van 19201922 was er een ge
middeld verlies van 274.000.en in 1923 en 1924
een gemiddeld verlies van 254.000.dat was dus
ongeveer 20.000.lager.
Daarna heeft er van 1924 op 1925 een tamelijk sterke
daling plaats n.l. van 259.000.op 213.000.dat
is dus een lager verliescijfer van 46.000.Dat ver
schil bestaat in hoofdzaak uit de volgende bedragen.
Er is n.l. voor 1925 vergeleken met 1924 minder
uitgegeven aan pensioenen en pensioensbijdragen
20.000.de winterdienst heeft 13.000.minder
gekost, terwijl op onderhoud 2.000.voor diverse
uitgaven 4.000.en voor rente van opgenomen kas
geld 4.Ó00.minder is uitgegeven. In totaal dus een
mindere uitgaaf van 43.000.waarbij nog een meer
dere opbrengst uit verkoop van compost tot een bedrag
van 5.000.maakt in totaal een verschil van
48.000.Daarmee is dus verklaard het lagere verlies
cijfer van 1925 in vergelijking bij 1924.
Nu was sprekers vraag: waarom is het verliescijfer
voor 1927 30.000.hooger geraamd dan voor 1925?
Hij heeft aangetoond dat die daling in 1925 in vc«-
gelijking met 1924 bepaalde oorzaken had. Nu is her
opvallend dat voor de begrooting van 1927 ongeveer
dezelfde bedragen zijn geschat als die in 1925 zijn uit
gegeven, behoudens enkele. Voor 1927 wordt n.l. slechts
op 4 posten een hooger bedrag geraamd, dat zijn: sala
rissen 3.000.hooger, onderhoud rollend materieel
ƒ6.000.hooger, rente van schulden 15.000.hooger
en afschrijvingen 14.000.hooger. Dat is dus ge
zamenlijk een hooger bedrag van 38.000.en daar
staat tegenover een mindere uitgaaf voor arbeidsloon
van 7.000.en voor paardenonderhoud van ƒ4.000.
samen dus 11.000.—, zoodat rest een meerdere uitgaaf
van 27.000.—. Daarmee is dus ongeveer het hoogere
verliescijfer verklaard.
Spreker wil er echter op wijzen dat deze posten,
welke hij nu heeft genoemd, zuiver een gevolg zijn van
het in gebruik nemen van het nieuwe bedrijf; hij kan
niet anders dan tot deze conclusie komen dat, als er
geen nieuw bedrijf in dienst was gesteld, de begrooting
voor 1927 ongeveer dezelfde cijfers zou hebben vertoond
als de rekening voor 1925. Spreker begrijpt dus niet hoe
het college in zijn antwoord kan komen met een verge
lijking van 1922 en 1927. Wij kunnen 1922 gevoeglijk
uitschakelen, wij moeten de jaren 1925 en 1927 verge
lijken en spreker herhaalt dat, volgens zijn becijfering
de hoogere uitgaaf voor 1927 absoluut het gevolg is van
de in dienst stelling van het nieuwe bedrijf. Dat valt
onmiddellijk op uit de cijfers.
Nu wil spreker er aan herinneren dat, toen wij in Juli
1923 de vernieuwing van het bedrijf aan de orde hadden
en ook bijlage no. 17, waarin het rapport van den di
recteur was opgenomen, behandelden, spr. toen al zijn
bezwaren heeft geuit tegen den financieelen opzet van
den directeur, die becijferde dat tegenover de hoogere
kosten van 19.500.— er een besparing zou zijn van
20.000.zoodat de wijziging niets zou kosten. Spr.
heeft toen dit gezegd op bladzijde 141 van de Hande
lingen van 1923
„Verder een opmerking betreffende de exploitatie. Aan het
slot van het schrijven van den directeur staat, dat er bespaard
zal worden aan werkloonen 13.000.. en aan paardenonder
houd 7000.Ik had gaarne gezien dat de directeur die
cijfers beter had uitgewerkt, opdat de Raad een overzicht zou
hebben gehad, hoe hij komt aan dit bedrag. Het staat er nu
maar zonder eenige toelichting; ik maak mij een beetje be
vreesd dat die cijfers geflatteerd zijn, ik ben niet zeker dat de
exploitatie zoo zal worden gedekt. Nu zou ik hier niet het
minste bezwaar tegen hebben, ook al zou de verplaatsing
ettelijke duizenden verlies opleveren, maar ik acht het niet
goed dat de cijfers geflatteerd worden voorgesteld. En als ze
niet geflatteerd zijn, zou ik ze graag beter uitgewerkt heb
ben."
Na nauwkeurige bestudeering van wat wij nu onder de
oogen hebben, meent spreker tot de conclusie te moeten
komen dat de vrees, die hij destijds koesterde, is be
waarheid geworden. Het is niet zoo, dat het nieuwe be-