320 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. Voortzetting der vergadering op Maandag 29 November 1926. h drijf niets meer kost aan de gemeente, integendeel, het kost ons ongeveer 30.000.meer. Nu herhaalt spr. wat hij toen heeft gezegd: hij zou geen bezwaar hebben tegen een meerdere uitgaaf, want het is logisch denk baar dat een zoo groot nieuw bedrijf meerdere kosten met zich meebrengt, maar dan moet men dat ook rid derlijk erkennen en niet aan den Raad, zooals in 1923 is gebeurd, cijfers voorleggen, die absoluut niet kunnen worden nagegaan en zonder eenige toelichting. En dan vindt spreker het ook zeer eigenaardig dat nu ook in het antwoord van het college de jaren 1922 en 1927 worden vergeleken en niet 1925 en 1927 en dat niet wordt erkend dat destijds de becijfering van den direc teur te optimitisch is geweest. Sprekers grief in dezen is dus dat destijds aan den Raad niet meer uitgewerkte en behoorlijk toegelichte cijfers zijn overgelegd. Er komt echter nog iets bij. Destijds, bij de behan deling in 1923, heeft de toenmalige wethouder ook op gezag van den directeur aangekondigd dat buiten alles, wat in de bijlage stond, dus buiten het feit, dat de reor ganisatie de gemeente niets zou kosten, er ook nog een bezuiniging zou zijn van 41.000.— op de werkloonen. Dat stond dus buiten de reorganisatie van het nieuwe bedrijf. Nu is het inderdaad een feit dat op de begroo tingen van de laatste jaren ongeveer een dergelijk be- diag minder is aangevraagd aan arbeidsloonen, maar spreker heeft dat in de rekeningen niet terug kunnen vinden; zooals hij reeds zei, komt daar niet het bedrag voor arbeidsloonen voor, vermoedelijk is dit dus ver werkt in een anderen post. Maar ook al is dat het geval, dat op de arbeidsloonen minder is uitgegeven, dan zou dal toch uit de uitkomsten van het bedrijf moeten blij ken en, zooals spreker al heeft gememoreerd, er was van 19211923 een gemiddeld verlies van 274.000. en van 19231925 van 254.000.—, dat is dus maar 20.000.minder. Waarbij spreker dan nog de opmer king moet maken dat gedurende de eerste jaren op de rekening een uitgaafpost voorkwam van 13.000.a 14.000.voor het schoonmaken van de veemarkt, welke post er later niet meer op voorkomt, terwijl de sterke daling van 1924 op '925 met een bedrag van 46.000.niets met een besparing op de werkloonen heeft te maken; deze was toch een gevolg van mindere uitgaven voor pensioensbijdragen a 20.000.voor den winterdienst a 13.000.voor onderhoud a 2000.voor diverse uitgaven a 4000.en voor kasgeldrente a 4000.-- en van een meerdere opbrengst uit verkoop van compost a 5000.Dat verschil staat, naar sprekers meening, niet in het minste verband met een eventueel mindere uitgaaf op de werkloonen. Spreker heeft steeds en steeds weer getracht om er uit te komen, maar hij kon er niet uit komen. Hij zou nu aan het college willen verzoeken om hetzij binnen kort, hetzij bij de volgende begrooting, een rapport van den directeur over te leggen, waarin het verloop sedert 1921 het komt op een paar jaar niet aan wordt becijferd en waarin wordt aangetoond dat er werkelijk een besparing is verkregen en, indien dit zoo is, hoe het komt, dat die besparing van 40.000.op de werk loonen niet tot uitdrukking komt in het lagere verlies cijfer. De heer Lautenbach (wethouder) wil nog met enkele woorden terug komen op een opmerking, die door den heer Dijkstra is gemaakt, hoewel dat feitelijk in zoo verre overbodig zou zijn, omdat hetzelfde punt reeds is behandeld in de vergadering van de commissie. Waarom de heer Dijkstra het hier nu nog eens naar voren bracht, weet spreker niet, maar hij wil er nog wel met een enkel woord op antwoorden. Toen spreker van den heer Scheltema de Bedrijven over kreeg dat was in begin 1925, spreker had deze aanhaling liever niet gedaan was er aan de auto- tractie zoo goed als niets gedaan. Spreker heeft toen dadelijk de zaak aangevat. Nu weet hij ook als lid der commissie voor de Reiniging dat de directeur voor de voorbereidende werkzaamheden een heelen tijd noodig heeft gehad om, zooals hij schrijft, zich bij verschillende bedrijven te overtuigen van de werking van autotractie en om uit te maken waar hij het beste terecht kon. Er zijn een paar demonstraties gehouden op het Zaailand ir. verband met de aansluiting van de koppeling met de aanhangwagens, wat nog altijd een bezwaar was, maar wat nu door de Maatschappij, die de tractors enz. heeft geleverd, is opgelost en eindelijk is men met het koopen daarvan zoo in zee gestoken als door spreker de vorige vergadering is meegedeeld, n.l. dat men in eerste in stantie één tractor is gaan koopen voor 13.000.om te zien of die aan de verwachtingen beantwoordde. Spreker wil liever zijn voorganger niet in een min of meer ongunstig licht plaatsen, maar hij moet er toch ook voor bedanken dat hij, door te zwijgen, zelf in een minder aangenaam licht komt te staan. De heer Dijkstra heeft trouwens ook zelf de nadere toelichting van den directeur bijgewoond, zoodat hier feitelijk door hem een open deur is ingetrapt. Spreker kan niet beoordeelen wat de oorzaak is geweest dat zijn voorganger niet met het voorgenomen plan heeft kunnen opschieten; mis schien dat het hemzelf is meegeloopen, maar hij wil hier zonder zelfverheffing in zooverre tevreden heid over zichzelf betuigen, dat hij, wat de autotractie betreft, tamelijk tevreden is over den spoed, dien hij daarbij heeft betracht. De opmerkingen van den heer Molenaar zijn werkelijk niet zoo gemakkelijk te beantwoorden. Deze betreffen de geschiedenis vanaf 1922 en daar zit spreker uit den aard der zaak minder goed in; het zijn sprekers voor ganger en de heer Dijkstra, die dat voor een groot deel mee hebben doorgemaakt, misschien dat het voor den heer Dijkstra mogelijk is, om daar op in te gaan. Het zit zoo, dat sedert 1923 de kosten van 9000.— van de Reiniging voor het schoonmaken van de vee markt door de gemeente zijn betaald. Vroeger was dat een verliespost van 9000.voor de Reiniging, maar toen is in het college gezegd dat het ongemotiveerd was de Reiniging dit verlies te laten dragen, waarom het later door de gemeente is betaald. Zoodoende komt in de Memorie van Antwoord die post van 9000.voor. De directeur der Gemeentereiniging baseerde zijn berekening (zie schrijven April 1923) op de uitkomsten over 1922. Dat moest wel, omdat 1923 en volgende jaren nog niet bekend waren. Nu het nieuwe bedrijf in volle werking is, moet dus worden nagegaan of die berekening, waarin tot uiting kwam dat het niet duurder zou worden dan in 1922, juist is geweest. We nemen dus aan dat te vergelijken zijn de jaren 1922 en 1926 of 1922 en 1927. Vergelijkt men die cijfers, dan ziet men dat 1926 en 1927 belangrijk gun stiger beeld vertoonen dan 1922. Dat in 1924 en 1925 de cijfers lager zijn dan in 1927, is een geheel andere vraag. Dit moet anders worden verklaard. In die jaren waren er geen afschrijvingen op nieuwe terreinen en gebouwen, autotractie, enz. en bo vendien is men in die jaren reeds begonnen vacatures niet meer aan te vullen, met het oog op de in gebruik neming van het nieuwe terrein op 1 Januari 1926. Hoe de heer Molenaar nu komt aan zijn cijfers betref fende de arbeidsloonen, kan spreker onmogelijk nagaan. Hij heeft hier heel andere cijfers van den directeur volgens dezen is er vanaf 1920, zonder vacantietoeslag. aan loonen besteed, in ronde cijfers: in 1920 260.000.-. in 1921 261.000.—, in 1922 244.000.—, in 1923 221.000.—, in 1924 215.000.— en in 1925 203.000.terwijl voor 1926 is geraamd 199.000. en voor 1927 196.000.-; dat is dus een verschil niet van 47.000.maar van een halve ton. En dat moet natuurlijk ook zoo wezen, want het aan tal werklieden is in dien tijd behoorlijk ingekort. In 1922 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 321 Voortzetting der vergadering op Maandag 29 November 1926. waren er 118, in 1923 118, in 1924 115, in 1925 108, in 1926 108 en in 1927 zullen er 107 zijn, waaronder echter mechanicien-monteur, waarvan spreker niet weet of die weer een benoeming zal krijgen, zoodat men feitelijk zou kunnen zeggen dat in 1927 het aantal werklieden 106 zal zijn. Als men dus van 1922 gaat aftellen tot 1927, is dat een verschil van 12 man. Wat de andere cijfers van den heer Molenaar betreft, ziet spreker geen kans om die zoo geïmproviseerd te verwerken; hij heeft die gegevens niet, want zijn voor ganger heeft hem niets van de Reiniging nagelaten waaruit hij de benoodigde cijfers kan halen, zoodat hij alleen moet werken met de cijfers, die onder zijn be rusting zijn. De heer Molenaar heeft er thans breeder over uitgeweid dan hij in de sectie heeft gedaan, en als men daar geen vermoeden van heeft, is het niet zoo gemakkelijk daartegenover met cijfers te komen. De heer Weima merkt op, dat in de vergaderingen van de commissie voor de Reiniging een- en andermaal is besproken de kwestie van de woonschepen aan de Greuns en dat daar de vraag is gesteld of het niet vvenschelijk was dat men daar ter plaatse privaten trachtte te krijgen. Spreker acht dat te meer klemmend, omdat, zooals de vorige maal ook in den Raad is ge zegd, Leeuwarden niet is gesteld op besmettelijke ziekten. In de vorige commissievergadering nu is gezegd dat, wat spreker wenscht, niet best zou gaan, omdat in dat opzicht de medewerking van de menschen uit de woon schepen niet was te vinden. Spreker zou nu toch de vraag willen stellen of Bur gemeester en Wethouders deze zaak ook hebben beke ken en of het uit hygiënisch oogpunt niet wenschelijk was, daar privaten te plaatsen. Want waar moet het naar toe, als het water daar voortdurend wordt veront reinigd? Het is dood water, dus het vuil kan er niet uit komen. Spreker acht het van veel belang dat men dat nog eens gaat bekijken en hij zou het college willen vragen of het nog niet eens wil nagaan of het niet mogelijk is dat daar in dit opzicht iets gebeurt. De lieer K. de Beer heeft in eerste instantie niet het woord gevoerd; de heer Molenaar heeft al zooveel cijfers naar voren gebracht, dat het wel wat moeilijk werd, omdat dan de kans bestond dat alles door elkaar zou worden gehaald. Toch zou spreker naar aanleiding van het gesprokene nog wel een vraag willen stellen. In de eerste plaats zou hij willen herhalen een vraag, die hij ook in de secties heeft gesteld en zijn tweede vraag heeft eigenlijk betrekking op de verplaatsing van het aschland zelve. Spreker heeft de vraag gesteld of de oorzaak van het grootere verliessaldo voor de gemeente niet hierin is gelegen, dat, in tegenstelling met wat in bijlage no. 17 van 1923 is voorgesteld, de verplaatsing van het asch land op het oogenblik nog niet een voldongen feit is geworden, m. a. w. dat wij op het oogenblik nog staan voor een dubbel bedrijf, n.l. een aan de Greuns en het andere aan de Potmarge. Het spreekt vanzelf dat, wan neer er op die manier wordt gewerkt, dit duurder moet zijn, dan wanneer men een geconcentreerd bedrijf had op één plaats. Verder wil spreker opmerken dat, als hij in aanmer king neemt de mededeeling van den wethouder der Bedrijven, dat de loonen zooveel lager zijn geworden dan in 1921, daaruit dan noodzakelijk zou moeten voort vloeien dat het bedrijf voor de gemeente goedkooper en het verliessaldo dus kleiner zou zijn geworden. Dat is echter niet het geval. Spreker voor zich meent dan ook tenzij de wethouder van de Bedrijven de zaak in een ander licht zou kunnen stellen dat het grooter verlies een gevolg is van het niet kordaat overbrengen van het bedrijf, voorzoover dat mogelijk was en dat behoorde, naar het terrein aan den Greunsweg. In de Memorie van Antwoord wordt ook toegegeven dat een gedeelte van de faecaliën thans nog wordt geborgen op het terrein aan de Potmarge. Dat is echter nooit de bedoeling ge weest, want het doel van de verplaatsing van het asch land is in de eerste plaats geweest dat men dat deel zou overbrengen naar het terrein aan de Greuns. Dat zal dus alsnog moeten gebeuren, want dat is nog niet gebeurd. Vervolgens is het nog gewenscht er de aandacht op te vestigen dat een groote bezuiniging bij het bedrijf is verkregen door het afval direct te brengen naar War- tena, in plaats van het hier eerst te sorteeren en het dan naar Wartena te brengen. Dat is de groote oorzaak dat de arbeidsloonen zooveel lager zijn geworden. Dan heeft spreker nog een andere vraag in de sectie gesteld, die in de Memorie van Antwoord op een zeer humoristische wijze is beantwoord. Hij heeft gevraagd of het niet mogelijk was de loodsen aan de windzijde af te sluiten en daarop is geantwoord dat het college niet steeds weet uit welken hoek de wind waait. Spreker gelooft dat het college dat wel weet, maar dat hier en bij den heer Lautenbach de wind niet altijd uit den zelfden hoek waait; spreker gelooft dat wij daar allen wel van overtuigd zijn. De kwestie is echter dat sommige werklieden zoo geplaatst zijn, dat zij alles in den wind moeten opwer ken en dat dan alles over hen heen en over het terrein stuift. Dat is ten eerste erg ongezond, maar bovendien geeft het veel moeite en kosten; het is ook niet goed koop, want het moet later allemaal weer opgezocht worden. Nu zou, door het plaatsen van afsluitingen aan bepaalde zijden, kunnen worden voorkomen dat, als uit sommige hoeken de wind waait, het vuil om de werk lieden heen en over het land waait en dat is de be doeling. De heer M. Molenaar merkt op, dat de heer De Boer heeft gesproken over de kwestie of het feit, dat het be drijf zoo duur is, ook een gevolg kan zijn hiervan, dat het nog niet ten volle is doorgevoerd, zooals de bedoe- j ling was. Spreker wil er echter op wijzen dat bij de begrootingsstukken een schrijven lag van den directeur, waarin staat, dat bij de begrooting voor 1927 de cijfers zoo zijn berekend, dat het bedrijf dan in volle werking zal zijn, dus op de wijze, zooals de zaak in 1923 is opgezet. In 1927 zal het bedrijf dus ten volle worden uitgevoerd, zooals in 1923 de bedoeling is geweest en daarop zijn de cijfers gebaseerd. In wat de heer De Boer bedoelt kan dus de oorzaak niet zijn gelegen. Bovendien blijft het bedrijf eenigszins een dubbel bedrijf, want de ophaal- of liever de stortingsdienst van het huisvuil blijft op het oude terrein. Maar spreker wijst er op, dat op een dergelijk bedrijf ook bij den opzet in 1923 was gerekend; het staat duidelijk in bijlage no. 17 van 1923 dat alleen de faecaliën zouden worden gebracht naar het nieuwe terrein en dat het huisvuil zou blijven op het oude terrein. Dat geeft dus absoluut geen verklaring voor de bezwaren, welke spreker heeft aangevoerd. Spreker is door het antwoord van den wethouder niet bevredigd. Hij houdt vol dat, indien wij geen nieuw bedrijf hadden gehad, de cijfers voor 1927 dezelfde zouden zijn geweest als die voor 1925; nu die 30.000.- hooger zijn, is dat dus een gevolg van het in gebruik nemen van het nieuwe bedrijf. Nu gelooft spreker heel graag dat, wat hij hierbij heeft aangevoerd, niet onmiddellijk door den wethouder is kunnen worden beantwoord. Daarom heeft spreker ook den wensch geuit dat de directeur een rapport zou overleggen, waarin het verloop over de laatste jaren wordt uiteengezet en waarin het hoogere verliescijfer wordt verklaard. En als de wethouder gelijk heeft, dat het bedrag aan arbeidsloonen is gedaald met een halve ton, wordt sprekers bezwaar nog klemmender, dat die halve ton niet tot uitdrukking komt in het lagere ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 58