214 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. gebruiken in de gewone uitgaven, acht spreker geen gezonde financieele politiek. Een dergelijk fonds kan men gebruiken in nood gevallen, als het er om gaat zich voor één jaar te redden en het uitzicht bestaat dat het volgend jaar niet weer opnieuw een dergelijk fonds noodig zou zijn, maar als wij nu bijna met zekerheid kunnen zeggen dat wij op het oogenblik, niet alleen voor dit jaar maar ook voor de toekomst te weinig belasting heffen, dan is het on geoorloofd dat van een dergelijk fonds wordt gebruik gemaakt. Spreker heeft in zijn becijfering duidelijk aangetoond, dat wij in den loop van het belastingjaar 1926/27 l'/2 millioen belasting noodig hebben. Wij heffen nu maar 4 de opbrengst zal dus bij een totaal cijfer van aanslag van 27 millioen niet meer zijn dan 1.080.000.-. Alleen als het totaal cijfer van aanslag zou stijgen tot ruim 37 millioen, dan zouden wij met 4 ongeveer het bedrag krijgen, dat wij noodig hebben. Maar niet alleen dit jaar, maar ook het volgend jaar zullen wij dat noodig hebben; in de begrootingsstukken staat duidelijk dat wij voor de laatste 8 maanden van het volgend jaar 1 millioen noodig hebben, zoodat dan dus ook in totaal in dat belastingjaar 1 y2 millioen zal moeten worden geheven en het totaal cijfer van aanslag, als wij het percentage op 4 laten, ook dan zal moeten zijn ruim 37 millioen. Niemand onzer geiooft natuurlijk dat het cijfer van aanslag zoo sterk zou stijgen. Het was in de laatste jaren maar 25 millioen en nu heeft het college gemeend dat, nu we de eigen heffing hebben, het daardoor wel een paar millioen zal stijgen. Spreker wil in dit verband ook de opmerking maken dat hij het betreurt dat wij nog steeds niet het totaal cijfer van aanslag kennen. Sedert Mei is het reeds bekend dat Leeuwarden zelf voor den aanslag mag zorgen en indien nu de ambte naren van de belastingen geen tijd hadden om in deze 5 maanden de zaak in orde te brengen, was het de plicht van het college geweest, desnoods door aan stelling van tijdelijk personeel, te zorgen dat wij althans bij de behandeling der begrooting wisten welk totaal cijfer van aanslag veilig zou kunnen worden geraamd. Onze fractie, aldus spreker, meent dat wij dit jaar absoluut niet kunnen volstaan met een cijfer van 4 en wij zullen dan ook een voorstel indienen om nog dit jaar over te gaan tot heffing van het volle percentage van 4.75. !k zal echter met de indiening van dat voorstel nog even wachten, omdat de mogelijkheid bestaat dat de wethouder van Financiën ons overtuigend kan be wijzen dat wij te pessimistisch zijn. Maar ik geloof dat nog niet; trouwens, als de wethouder in staat zou zijn dat te bewijzen, had hij dat in het schriftelijk antwoord moeten doen opnemen, dan hadden wij daarover gron diger kunnen discusseeren. En wat het volgend jaar betreft, geloof ik dat wij er dan met een hooger percen tage nóg niet komen. Daarom overweegt onze fractie een voorstel om de progressie voor de inkomstenbelas ting tot de hoogste grens op te voeren. Spreker heeft in het Sectie-rapport doen opnemen enkele vragen omtrent het overleggen van becijferingen. Het college heeft gemeend daaraan niet te moeten vol doen en zegt dat de Raad daartoe dan maar opdracht moet geven. Welnu, namens zijn fractie dient spreker daartoe een voorstel in, dat luidt als volgt „De Raad draagt Burgemeester en Wethouders op tijdig de becijferingen over te leggen, bedoeld in het Sectie-rapport over de begrooting voor 1927 en daar over prae-advies uit te brengen." Daarin is opzettelijk het woord „tijdig" opgenomen, opdat wij vóór het tijdstip waarop wij voor het volgend jaar het heffingscijfer moeten vaststellen, in staat zijn de zaak grondig te beoordeelen. Het staat vast dat wij in de toekomst meer geld noodig zullen hebben. Het college zegt wel dat wij de zuinigheid moeten betrachten, maar het vorig jaar was die klank heel anders; in de Memorie van Aan bieding van de begrooting voor 1926 zegt het college: „Wel spreekt het vanzelf dat in een vooruitgaande gemeente het bestuur niet kan stilzitten en dat ver schillende belangrijke werken zullen moeten worden ter hand genomen zooals b.v. verbetering van Sophia- laan en Stationsplein, verbreeding van diverse bruggen en pijpen, verbetering van den toegang tot de stad aan de noord- en oostzijde, overdekte zwem- en badinrichting, nieuwe Hoogere Burgerschool, een park aan de oostzijde der stad, enz." En even verder „Deze onzekerheid moet een sterke aansporing zijn tot groote voorzichtigheid, doch zij mag er niet toe leiden om maar af te zien van het voteeren van uit gaven, ook van die welke de strekking hebben den bloei der stad te bevorderen en de bewoning daarvan voor hare ingezetenen zoowel in ideëelen als in mate- rieelen zin te veraangenamen." A4et deze, zelfs in verheven stijl geuite meening is ab soluut in strijd hetgeen het college thans zegt, dat wij, zoo mogelijk, tot belastingverlaging moeten over gaan, omdat wij zuinig moeten zijn. Spreker zou nog iets willen zeggen omtrent de pro gressie, die zijn fractie voorstaat. Wat beteekent die progressie Spreker wil een voorbeeld noemen. Iemand, die een inkomen heeft van 10.000.betaalt op het oogenblik 622.en zal, bij een sterkere progressie, betalen 641.Dat scheelt dus nog geen 20.—. Verder betaalt iemand met een inkomen van 15.000. thans 1038.en dan 1177.en iemand met een inkomen van 20.000.thans 1454.en dan 1700.—. De heer Visser: Hoeveel zijn daarvan in Leeuwarden? De heer M. Molenaar zou naar aanleiding van de interruptie van den heer Visser meteen de opmerking willen maken dat, als wij hierover prae-advies krijgen, ons dan tevens ook wordt duidelijk gemaakt wie eigen lijk de menschen zijn, voor wie de vrees bestaat dat zij ten gevolge van de progressie de gemeente zouden ver laten. Dat kan in een vertrouwelijk schrijven aan den Raad heel best gebeuren. Spreker is daar niet zoo heel bang voor, gezien de bedragen, die in andere gemeenten aan belasting worden geïnd en die vaak veel hooger zijn. Spreker meent juist dat wij niet steeds en steeds weer uit den weg moeten gaan voor de vrees dat men de gemeente kan gaan verlaten en hij wil er nog op wijzen dat de progressie bij de rijksbelasting veel ster ker is, juist voor de hoogere inkomens. Ten slotte wil spreker nog een opmerking maken over hetgeen is gezegd ten aanzien van de bestemming van de Oorlogswinstbelasting. Het college zegt in zijn Me morie van Antwoord, dat de O. W.-belasting oorspron kelijk is bestemd voor delging van crisisschuld, maar in zijn Memorie van Aanbieding bij de begrooting voor 1926 zegt het college: er bestaat geen crisisschuld meer, en thans zegt het college dat de Oorlogswinstbelasting niet kan worden gebruikt voor delging van crisisschuld, omdat die schuld is opgenomen in een leening, welke niet voor conversie vatbaar is. Spreker wil daaraan nu nog deze opmerking toevoegen, dat reeds in de Memorie van Antwoord bij de begrooting voor 1925 het college heeft gezegd, dat omtrent de bestemming van den post „Uitkeering uit de Oorlogswinstbelasting" in het begin van het volgend jaar, dus in 1925, een voorstel zou worden gedaan spreker wil nu constateeren dat dit voorstel ons nog steeds niet heeft bereikt. De heer Visser zou ook wel een enkel woord willen zeggen omtrent het Sectierapport en de daarop versche nen Memorie van Antwoord. Zijns inziens wordt in het Sectierapport de aandacht gevestigd op het financieele vraagstuk en op den finan- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 215 cieelen toestand, maar anderzijds is het spreker ook niet ontgaan, wat ook is opgemerkt in de Memorie van Ant woord, dat ook misschien het Sectierapport als zoodanig niet is gevrijwaard van politieke smetten. Over het een zoowel als over het ander zou spreker heel beknopt wel enkele woorden willen zeggen. Wat de financiën betreft, is sprekers meening deze, dat zij, die met kracht aandringen op tal van verbete ringen als: den aanleg van meerdere plantsoenen, een tweede badinrichting, algeheele herziening van het stratenverkeér en een nieuwe regeling van het stads verkeer, enz. enz., zeer zeker niet uit het oog moeten verliezen dat dit alles met zeer belangrijke uitgaven ge paard zal gaan. Wij mogen in verband daarmee zeer zeker de aandacht vestigen op de financiën van de ge meente Leeuwarden, die, hoewel niet precair zijnde, toch zeer zeker, zooals de heer Molenaar ook zegt, de volle aandacht verdienen. Dat is zelfs gebleken uit het cijfer materiaal ook in de secties ook van degenen, die ijveren voor het daarstellen van alle bovengenoemde zaken. Om nu te trachten langs geleidelijke banen dat alles te bereiken en die verlangens te verwezenlijken, daar is niets tegen, dat acht spreker zelfs wenschelijk. Maar hij betwijfelt of het mogelijk is, in verband met de finan ciën, dat te doen in dat snelle tempo, dat wordt gewild door de voorstellers in de betrokken sectievergadering. Spreker wil er ook de aandacht op vestigen dat door het college van Burgemeester en Wethouders in opdracht van den Raad in de gepasseerde jaren zeer zeker aan merkelijke verbeteringen zijn aangebracht, getuige de asphalteering van de St. Jacobstraat, de nieuwe brug als verbinding tusschen Oosterkade en Wijbrand de Geeststraat en de nieuwe brug over het Vliet, waarmee men momenteel nog bezig is, de verbetering van wal kanten en muren, enz. Spreker wil constateeren, dat wij dien geleidelijken weg juist moeten hebben om in de verlangens te voorzien, daarbij rekening houdende met de financieele mogelijkheden. Spreker meent dat er iets eigenaardigs is in dit debat; eenerzijds dringt men aan op spoedige verbeteringen en maakt men het college er een verwijt van dat het niet spoedig genoeg de verlangens inwilligt, maar anderzijds erkennen ook dezelfde personen dat de financieele toe stand van Leeuwarden niet is zooals die moet zijn. Dat blijkt ook uit de steeds slinkende saldocijfers van vorige begrootingen; deze worden steeds kleiner en dat is voor spreker een bewijs dat de inkomsten niet garandeeren de uitgaven, die wij de laatste jaren in Leeuwarden doen. Dit wordt nu van zekere zijde ook te kennen ge geven en dit vindt spreker het eigenaardige in het be toog van den heer Molenaar, dat deze dit erkent. Spr. is blij dat de heer Molenaar tot die conclusie is gekomen en dat deze openhartig erkent, dat de financieele toe stand van Leeuwarden van dien aard is, ja, dat het beter kon en dat wij daaraan volledig onze aandacht moeten schenken. Nu zegt de heer Molenaar dat wij nieuwe bronnen moeten aanboren om ons straks de weelde te kunnen permitteeren meerdere uitgaven te doen, maar wij moeten ons dan toch zeer zeker de vraag stellen of die bronnen voldoende zullen opleveren en wij moeten die niet aanboren, wanneer zij niet zullen geven wat wij verlangen. In verband hiermee, omtrent de voorstellen of dat zijn het niet rechtstreeks -of de vragen, die zijn ge steld, of niet nieuwe bronnen kunnen worden aange boord, wenscht spreker ook het zijne te zeggen. De vraag is gesteld of het niet mogelijk is een zakelijke bedrijfsbelasting in het leven te roepen. Ja, maar wat is dat en waarom zou men het doen? Is dat wel wen schelijk? Spreker vindt van niet, voor zoover hij het kan beoordeelen, komen wij daarmee in een moeilijke situ atie en zouden wij met het daarstellen van een zakelijke belasting op het bedrijf een anderen vorm geven aan een indirecte belasting, om datgene, wat wij anders in den vorm van directe belasting, door het heffingscijfer iets te verhoogen, moeten innen, binnen te krijgen. Dat wil men nu heffen door een indirecte belasting, waar men van zekere zijde anders altijd zoo tegen is. Die belasting zal niet door de bedrijfseigenaren worden betaald, maar, naar sprekers meening, door de consumenten. Men ont wijkt op die wijze dus iets, door er een andere mogelijk heid op te vinden, die niet zoo direct in het oog loopt, maar daarmee wordt dan toch in een anderen vorm, weer een soort belasting gelegd op de consumenten, want de bedrijfseigenaren, die haar moeten betalen, ver halen haar weer op de consumenten. Spreker heeft zich ook voor enkele oogenblikken de vraag gesteld of het niet mogelijk was de progressie tot de uiterste grens op te voeren. Dat klinkt wel heel aar dig en dat lijkt wel heel mooi en dat wil er misschien bij de groote massa van het volk ook wel in, maar ten slotte zal men zich toch serieus de vraag moeten stellen of niet een te sterk doorgevoerde progressieve ave- rechtsche gevolgen zal hebben. Spreker heeft met aan dacht geluisterd naar het cijfermateriaal van den heer Molenaar, naar wat hij zei omtrent inkomens van 10.000.van 15.000.enz., maar het zou wel eens aardig zijn te vernemen De heer Dijkstra: Dan moet je ze tellen. De heer Visser: Dan moet je ze tellen, zegt de heer Dijkstra hoeveel inkomens wij hebben van 10.000.15.000.enz. Spreker gelooft dat die inkomens wel te tellen zijn. Spreker zou in verband hiermee de aandacht willen vestigen hij behoudt zich eenige vrijheid voor ten opzichte van het vraagstuk van de progressie; het wil er bij hem nog niet in dat dit voordeel zal afwerpen en het kan ook zijn dat het averechtsche gevolgen zal heb ben op wat wordt betoogd in de Memorie van Ant woord omtrent het verlaten van de gemeente door en kele hooge belastingbetalers. Spreker meent dat enkele jaren geleden daarvan een 30-tal onze gemeente hebben verlaten en het gevolg zou op die manier niet zijn wat men wenscht te bereiken, nl. ontlasting van de lagere inkomens. Dat acht spreker juist niet zeker bij een scherper doorgevoerde progressie. Spreker heeft dus met eenige verwondering kennis genomen van hetgeen de heer Molenaar naar voren heeft gebracht omtrent de voorstellen van de fractie van de S. D. A. P. ten aanzien van het invoeren van een nieuwe soort van belasting De heer Botke: Neen, onderzoek. De heer Visser Een onderzoek dus, spreker heeft het dan te schril willen kleuren. Maar het blijkt dan toch dat door de heeren als een logische, vaststaande, conclusie is aangenomen al doen zij dan geen voor stel, maar vragen zij een onderzoek dat de huidige bron van inkomsten niet voldoende is. Anders toch be hoefde men niet te vragen: geef ons inlichtingen en is het wenschelijk dat wij nieuwe belastingen krijgen? Spreker herhaalt dus, dat hij met eenige verwondering het betoog van den heer Molenaar heeft aangehoord deze zal wel bereid zijn, als spreker hem niet heeft be grepen, spreker nader in te lichten. De heer Molenaar heeft een lijst van datgene, wat men aan belasting heeft te betalen in andere gemeenten en wanneer hij nu komt aan de belasting in Leeuwarden, zegt hij wij maken geen ongunstigen indruk. Maar even later gebruikt hij het woord zorgwekkend, merkt hij op dat de toestand hier nog niet zoozeer zorgwekkend is, maar dat hij ook niet kan zeggen dat die niet zorgwekkend kan worden en dat het onze taak is om dat te voorkomen. Ook ge bruikt hij de uitdrukking dat het de spuigaten nog niet uitloopt en dat wij er ook voor moeten zorgen dat dit niet zal gebeuren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 5