326 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Maandag 29 November 1926.
Spreker handhaaft ten volle den gedachtengang, dien
hij over deze zaak heeft; hij wil constateeren dat de
door hem bedoelde dingen ook wel door anderen zijn
gezien en dat de schijn van dien aard is, dat men wel
gerust kan zeggen dat het feit als zoodanig wel vast
staat.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-Hooiring wordt in handen gesteld van
de commissie voor het ontwerpen van Strafverorde
ningen.
Volgno. 236 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgnos. 237258 worden onveranderd vastgesteld.
Hoofdstuk IV. Volksgezondheid.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijkstra gelooft bij dit hoofdstuk het beste
te pas te kunnen brengen met even te spreken over een
bad- en zweminrichting, in hoofdzaak over een zwem
inrichting. Hij meent dat het nu zoo zoetjes aan tijd
wordt en dat het dit eigenlijk al lang is geweest
om nu eens zeer ernstig onder de oogen te zien de
kwestie om hier in Leeuwarden een zweminrichting te
bouwen. Spr. wil er aan herinneren dat de Raad, naar
hij meent in 1920 of 1921 hij kan een jaar mis wezen,
spreker heeft het niet nagezien van hem een motie
heeft aangenomen, waarin de Raad zich uitsprak in
dezen zin, dat hij het bouwen van een zweminrichting
onder de oogen wilde zien en noodzakelijk achtte. Spr.
wil er ook aan herinneren dat het vorige college die
zaak ook onder de oogen heeft gezien, dat het wel eens
heeft omgezien naar een geschikt terrein, waar men een
zweminrichting zou kunnen bouwen, maar dat toen een
van de bezwaren of eigenlijk het grootste bezwaar,
waarop men in dezen stuitte, was, dat men niet over
water beschikte, gezien de mindere capaciteit van de
toenmalige waterleiding. Spreker meent niet te veel te
zeggen dat op dit oogenblik met deze waterleiding dat
bezwaar wel is opgeheven.
Verder wi! spreker er aan herinneren dat uit de
stukken is gebleken dat alleen het vervoer van de twee j
hoogste klassen van de lagere scholen naar de zwem
inrichting aan de Wielen in ronde cijfers 1200.heeft
gekost.
Nu meent spreker te kunnen constateeren dat, wat
deze provincie betreft, Leeuwarden in dit opzicht ten
achter staat bij menig eenvoudig dorp van het platte
land, zooals Gorredijk, Stiens en Kollum, die over een
zweminrichting van eenige beteekenis de beschikking
hebben. Spreker meent dan ook dat die zaak ook hier
zeer noodzakelijk onder de oogen moet worden gezien, j
Nu kan over een zweminrichting zeer verschillend
worden geoordeeld, vooral wat betreft den bouw en de
inrichting. Spreker wil in zijn toelichting wel den ge-
d-achtengang vertolken, die er was in de vergadering,
welke hij heeft bijgewoond en die is belegd naar aan
leiding van de opmerkingen in het Sectieverslag en van
wat over deze zaak in Leeuwarden is gesproken. In die
vergadering is door een leeraar in de lichamelijke op
voeding verdedigd dat Leeuwarden speelterreinen moest
hebben, maar hoofdzakelijk een zweminrichting. Spreker
heeft met genoegen die vergadering, welke uitstekend
was bezocht, bijgewoond en men heeft daar kunnen
voelen dat hier het gebrek wordt gevoeld aan een in
richting, zooals spreker op het oogenblik bespreekt. Hij
heeft ook geluisterd naar de verschillende cijfers, die
daar omtrent de inrichting zijn genoemd. De zaak is ten
slotte zoo dat, als men wenscht te bouwen een z.g.
overdekte zweminrichting, die dan wel een inrichting is,
die men het neusje van den zalm zou kunnen noemen
en die men zou prefereeren boven een andere, maar als
men de cijfers van een dergelijke inrichting hoort, moet
men toch toegeven dat die niet zoo gering zijn; daar is
toch een bedrag mee gemoeid van boven de 2 of 3 ton.
Als spreker hier verdedigt het bouwen van een zwem
inrichting, heeft hij daarmee op het oog deze gedachte,
dat het gezond en ook noodzakelijk is, dat zooveel
mogelijk menschen zwemmen leeren. Den weg, die hier
is bewandeld, om een aantal klassen van de lagere
scholen in de gelegenheid te stellen te leeren zwemmen,
vindt hij dan ook een uitstekenden maatregel. Als ten
slotte in ons land nog 1000 menschen per jaar door
verdrinking om het leven komen, dan is het toch beter
dat er 1000 kunnen zwemmen in plaats van 10. Dat is
het, wat spreker in de eerste plaats wenscht te berei
ken; hij wil bereiken dat ieder, die dat wil, jong en oud,
zal kunnen leeren zwemmen en dat men daarvoor over
een veilige en geschikte zweminrichting zal beschikken.
Het spreekt vanzelf dat spreker zou kunnen voor
stellen om een overdekte zweminrichting te bouwen,
maar dat doet hij niet; hij wil een voorstel doen om een
zweminrichting in Leeuwarden te bouwen, zooals er in
de practijk zijn, b.v. ongeveer zooals de inrichting bij
de Wielen of een grootere of een andere. Spreker wil
dat in het midden laten; men zal moeten roeien met de
riemen, die men heeft en daarvoor is het dat de zaak
moet worden onderzocht.
Spreker zal er in eerste instantie niet meer van zeg
gen, maar hij wil dit voorstel indienen
„Ondergeteekende stelt voor Burgemeester en Wet
houders uit te noodigen om zoo spoedig mogelijk bij
den Raad te komen met een voorstel omtrent den
bouw van een zweminrichting."
De Voorzitter: Als ik het goed begrijp dan stelt de
heer Dijkstra voor Burgemeester en Wethouders uit te
noodigen zoo spoedig mogelijk een voorstel tot den
bouw van een zweminrichting in te dienen. Dat is echter
niet wat hij heeft verdedigd; hij motiveert dat hij graag
een onderzoek zou willen hebben.
De heer Dijkstra: Dan is de redactie van het voorstel
foutief en moet die worden veranderd. Er moet van een
onderzoek worden gesproken, dat is de bedoeling. Wilt
U dat er even bij zetten?
De Voorzitter leest de nieuwe redactie
„Ondergeteekende stelt voor Burgemeester en
Wethouders uit te noodigen om zoo spoedig moge
lijk 'bij den Raad te komen met een onderzoek omtrent
den bouw van een zweminrichting."
Spreker vraagt of dit de bedoeling is.
De heer Dijkstra: Dat is de bedoeling.
De heer Westra: 't Is niet erg mooi van stijl, geloof
ik.
De Voorzitter: Dan zal ook hier de commissie van
Rapporteurs nog aan te pas moeten komen.
De heer IJ. de Vries vraagt of het voorstel-Dijkstra
ook een onderwerp van discussie uitmaakt.
De Voorzitter antwoordt bevestigend.
De heer IJ. de Vries wil dan eerst zijn spijt uitdrukken
dat hij niet de vergadering heeft kunnen bijwonen,
waar is gesproken over speelvelden en een zweminrich
ting. Hij heeft het verslag daarvan in de Leeuwarder
Courant met veel belangstelling gevolgd en hij heeft
ook gedacht dat wij misschien voor deze vergadering
al voor een deel zouden zijn ontlast van het bouwen van
een zweminrichting.
Als men nu spreker vraagt of hij er principieel tegen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 327
Voortzetting der vergadering op Maandag 29 November 1926.
is, clan zegt hij neen, ik ben er voor. Hij heeft dat
vroeger ook gezegd. Maar dat die wensch hier in Leeu
warden leeft in het hart van het volk, gelooft hij niet
en hij mag dat, naar hij meent, wel uit de feiten conclu-
deeren. Spreker heeft al eerder van deze plaats gezegd
dat hij vroeger in Drachten heeft gewoond en dat daar
het particulier initiatief, in het bijzonder van de zijde
van de menschen van de linksche politiek, heel groot
was, dat daar door verschillende vereenigingen een
bedrag van 60.000.is bijeengebracht voor een
H. B. S. en dat daar een heel groot sportterrein, waarbij
ook een zwem- en badinrichting, is tot stand gekomen,
alles tengevolge van het particulier initiatief. Hier in
Leeuwarden heeft men dat niet, maar wat men wèl wil,
dat brengt men hier ook zelf tot stand, zooals sport- j
terreinen, die hier ook tengevolge van het particulier
initiatief zijn aangelegd en de jachthaven. Dat doet
men wel, maar het schijnt dat hier niet in het volk de
behoefte aan zwemmen leeft, anders deed het particulier
initiatief hier ook wel iets, net zoo goed als dat men
hier een ijsbaan heeft. Die conclusie trekt spreker er
uit en hij doet dat te meer, waar voor iemand, die van
zwemmen houdt, de „Groote Wielen" dicht bij zijn; op J
de fiets is men er in een kwartier heen en in een kwar
tier terug. Als men in een bepaalden hoek van de stad
een bad- en zweminrichting heeft en men loopt daar
heen, kan men net zoo goed op de fiets naar de „Groote
Wielen" gaan dat geeft een verschil, dat voor lief
hebbers van zwemmen weinig of niets uitmaakt.
Spreker zegt dit, omdat naar zijn meening het verzoek
van den heer Dijkstra wel achterwege kan worden ge
laten om deze reden dat, wanneer mocht blijken dat
hiervoor geld zal moeten worden gefourneerd en de j
bedoeling van die zijde zal zeker zijn dat dit geld ge- j
heel wordt gefourneerd uit de gemeentekas daar dan
toch geen geld voor is. Dan zal men daarvoor misschien
het potje van de gasfabriek van 3x/2 ton willen ge
bruiken, dat de heer De Boer ook heeft genoemd en
dat door de burgerij is opgebracht. Wij willen dat ge
bruiken, zegt spreker, voor verlichting van het belasting
biljet, maar het schijnt dat bij de sociaal-democraten
de gedachte heeft post gevat om daar alleen een zwem
inrichting uit te betalen. Spreker wil echter wel bij
voorbaat zeggen dat hij daar tegen is
De heer M. Molenaar: Daar ben ik ook tegen.
De heer IJ. de Vries Die gedachte is toch ge
lanceerd
De heer Dijkstra: Er is geen woord van gezegd.
De heer IJ. de Vries De gedachte bij de be
sprekingen over den financieelen toestand was toch dat
het potje van de gasfabriek wel goed was voor kapitaals
uitgaven, maar niet voor verlichting van de belasting.
Spreker gelooft dat wij gerust met een rapport over
deze zaak nog 2 of 3 jaar kunnen wachten, totdat door
aflossing van schulden de toestand zooveel beter is,
dat wij kunnen zeggen dat, als van particuliere zijde
een behoorlijke som bij elkaar wordt gebracht, wij van
overheidswege een subsidie willen geven of de zaak
willen steunen.
De heer Botke zou ook een enkel woord willen zeggen
naar aanleiding van de zwemschool. Het is zoo zoetjes
aan al een heel oude geschiedenis geworden; het is al
lang geleden dat hier een commissie was, die later is
opgedoekt, het is ook al lang geleden dat een motie
van den heer Dijkstra is ingediend en elk jaar opnieuw
wordt er over de noodzakelijkheid van een zwem
inrichting gesproken. Spreker heeft in de notulen van
1923 gelezen dat mevrouw Buisman bij de behandeling
van de begrooting voor 1924 o. a. heeft gezegd:
„Wij staan in het teeken van bezuiniging, waarom men
een zweminrichting misschien eenigszins een luxe zal noemen.
Spreekster is het daarmede niet eens zij gelooft dat een
zweminrichting hier zoo noodzakelijk is, dat deze dan ten
minste een zeer noodzakelijke luxe genoemd zou moeten
worden."
Spreker is het met die zienswijze volkomen eens. Later,
bij de behandeling van de begrooting voor 1925 is
er weer op aangedrongen en in hun Memorie van Ant
woord zeggen Burgemeester en Wethouders daar dat
het stichten van een zwemgelegenheid de aandacht
heeft van het college.
Weer later is er nogmaals op aangedrongen en in
de Memorie van Aanbieding bij de begrooting voor 1926
(bijlage 31 bladz. 125) zeggen Burgemeester en Wet
houders o. m. in verband met de financiën der
gemeente
„Wat de verdere toekomst aangaat, daaromtrent
valt uit den aard der zaak weinig te voorspellen. Wel
spreekt het vanzelf dat in een vooruitgaande gemeente
het bestuur niet kan stilzitten en dat verschillende
belangrijke werken zullen moeten worden ter hand
genomen"
en dan wordt daarbij o. m. genoemd een overdekte
zwem- en badinrichting.
Spreker is het ook volkomen eens met deze zienswijze,
die Burgemeester en Wethouders in de Memorie van
Aanbieding bij de begrooting voor 1926 hebben neer
gelegd.
Nu zeggen Burgemeester en Wethouders echter in
antwoord op het Sectierapport
„Op zichzelf is het bezit van een goede zwem
inrichting inderdaad gewenscht te achten. Het komt
ons echter voor, dat de gemeentefinanciën voorshands
nog niet met de uiteraard zeer aanzienlijke kosten van
een dergelijke inrichting mogen worden belast."
Wij gaan dus in dezen aanmerkelijk achteruit. Spreker
had bij de begrooting voor 1926 hoop, dat het er binnen
niet te langen tijd van zou komen, maar op het oogen
blik is die hoop weer verminderd. Toch gelooft spreker
dat het er van zal moeten komen; een stad als Leeu
warden, die zich meer en meer uitbreidt, heeft zeer
zeker behoefte aan een zweminrichting. Nu kan men wel
zeggen dat er bij de stad een is, maar spreker is het
absoluut niet eens met den heer IJ. de Vries, waar deze
heeft beweerd dat die inrichting dicht genoeg bij is
het is met opoffering van veel tijd dat men daarheen
moet gaan. De heer De Vries heeft gezegd dat het een
kwartier fietsen is en een kwartier terug, maar er gaat
minstens l/2 a 2 uur mee heen, voor men terug is; als
men onmiddellijk kan worden geholpen kan men mis
schien in 1 j/-» uur terug zijn, maar anders gaat er abso
luut meer tijd mee heen en dat is veel te lang voor de
meeste menschen. Spreker is zelf ook een liefhebber
van zwemmen, maar hij kan er maar een enkelen keer
j in den zomer heen gaan, omdat hij geen 2 uren kan
I missen. Daarom is het beslist noodzakelijk dat een
ernstig onderzoek wordt ingesteld of hier niet een
zweminrichting kan worden opgericht.
Het zwemmen wordt meer en meer een behoefte. De
heer De Vries heeft gezegd dat hier geen stemmen in
deze gemeente zijn opgegaan en dat die behoefte hier
niet wordt gevoeld. Maar er is in Leeuwarden al zoo
lang over gesproken en het is aan hen, die de bedoelde
vergadering hebben meegemaakt, wel gebleken, dat zeer
j zeker die behoefte hier wèl bestaat.
Wij hebben hier thans in behandeling het hoofdstuk
Volksgezondheid en spreker meent dat deze zaak hier
juist bij te pas komt. In dat verband zou hij den leden
van den Raad willen aanraden eens te lezen het boekje
van den heer Hoogland over Schoolzwemmen en de
voorrede, die prof. Benjamins van Groningen daarin
heeft geschreven. Deze toont overduidelijk aan hoe
noodig het is dat de jeugd zwemmen leert en hoezeer
dit in het belang is van de gezondheid.
Spreker moet dan ook zeggen dat een stad als Leeu-