216 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
Spreker aanvaardt dat het heffingscijfer in Leeuwar
den niet hoog is, dat er hoogere zijn en lagere, maar dat
zegt z. i. betrekkelijk weinig. Wij hebben hier rekening
te houden met datgene, wat in Leeuwarden is en spreker
zou in verband daarmee de vraag willen stellen: is het
wenschelijk, gezien de draagkracht en de sociale positie,
waarin de gemeentenaren verkeeren, over te gaan tot
het invoeren van een nieuw systeem van belastinghef
fing en van een belasting op het vermogen?
Spreker zal eerst de nadere mededeeüngen van den
wethouder van Financiën afwachten. Zijn meening is
bij iedere begrooting geweest, dat onze uitgaven moeten
kunnen worden bestreden uit de positieve inkomsten,
die wij hebben en hij is van oordeel, dat wij dit nu niet
kunnen doen, omdat wij het zonder saldo's moeten
stellen; deze zijn geslonken en de inkomsten zijn niet
voldoende.
Nu doet de fractie van de sociaal-democraten het
voorstel om den vollen aanslag te heffen. Misschien
dat spreker daar straks in mee zal gaan, maar hij wil
toch nog eens de aandacht vestigen op de tegenstrij
digheid in het rapport eenerzijds maakt men er het
college een verwijt van dat het niet spoedig genoeg
voldoet aan de inlossing van de verschillende wenschen
en anderzijds wordt in het rapport wel degelijk erkend
dat wij door de financieele moeilijkheden die inlossing
niet rechtstreeks in toepassing kunnen brengen en dat
wij op dit terrein voorzichtig moeten zijn.
Dan zou spreker nog iets willen zeggen wat betreft
de salarissen. In den loop van dit jaar is ingekomen een
adres, waarin wordt gevraagd salarisverbetering voor
het politiepersoneel, enz. enz. Spreker meent dat de
Raad dit verzoek niet kan inwilligen, omdat de sala
rissen van de ambtenaren en van het personeel der ge
meentebedrijven in een behoorlijke positie verkeeren
ten opzichte van die in het particulier bedrijf. Niet dat
spreker het particulier bedrijf als basis of als maatstaf
wil nemen, maar men kan toch niet ontkennen, dat de
situatie in het particulier bedrijf, al wil men die niet
geheel als maatstaf nemen, toch zeer zeker beïnvloedt
en in verband staat met de door de gemeente te betalen
salarissen.
Spreker heeft straks ook gezegd dat hij geneigd was
te veronderstellen misschien bij intuïtie dat het
rapport niet geheel is gevrijwaard van politieke smetten
en tendenzen. Och, dat is geen vreemd verschijnsel
spreker gelooft dat dit wel meer gebeurt, als wij voor
de verkiezingen staan. Als er iets op til is, dan maken
wij ons allen aan dat euvel wel eens schuldig en dan
wordt er van een zekere zijde wel eens een zekere
stemming verwekt
De Voorzitter: Dus, dat wordt toch erkend!
De heer Visser Dan is de vraag gesteld of het
college regeeringsmoede is. Dat is een van de geijkte
termen, die wij zoo vaak kunnen lezen spreker zou
geneigd zijn er aan toe te voegen: zeer waarschijnlijk
zijn er dan wel nieuwe gegadigden, die een zetel am-
bieeren, althans de hoop is niet uitgesloten.
In dit verband wil spreker ook zeggen dat z. i. de
critiek op het college van Burgemeester en Wethouders
te scherp is gesteld; hij is het ook eens met wat in de
Memorie van Antwoord staat, dat misschien de oorzaak
hiervan is wat men noemde de politiek.
Wij staan voor het jaar van de verkiezingen en nu
is sprekers meening deze de politiek is wisselvallig
en hij weet niet wat er zal gebeuren dat het meest
wenschelijke is, dat wij hier krijgen, wanneer wij de
verkiezingen hebben gehad, een goede representatie in
het college van Burgemeester en Wethouders van dat
gene, wat de verkiezingen ons opleveren en dat wij
moeten kiezen, van welke partij men dan ook zij, op den
grondslag van evenredige vertegenwoordiging met als
basis het uitgebrachte stemmencijfer, onze vertegen
van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
woordigers in het college van Burgemeester en Wet
houders. Spreker meent dat het niet wenschelijk is dat
er machtsmisbruik plaats heeft en dat men iets opeischt,
waarop men volgens redelijke eischen geen recht heeft
Spreker wil dus dit naar voren brengen dat, als hij weer
geroepen zal zijn hij herhaalt, de politiek is wissel
vallig aan de samenstelling van het college mee te
werken, hij dan een goede representatie wenscht van
wat de verkiezing oplevert.
Dan nog iets naar aanleiding van een enkele zin
snede, die voorkomt onder de Algemeene 'beschouwin
gen in het Sectierapport. Spreker had die zaak niet wil
len aanroeren, maar omdat het er in staat, wil hij het
toch even noemen. Daar staat
„De meening wint zelfs hier en daar veld, dat 's
Raads Voorzitter den Raad tegenwerkt."
Die zinsnede is niet van mij, aldus spreker, en ik wil
eerlijk verklaren, dat ik het betreur dat die in het Sectie
rapport voorkomt. Misschien dat degene, die er prijs
op heeft gesteld dat deze zin werd opgenomen, dat
nader zal motiveeren en argumenteeren, wat m. i. zijn
moreele plicht is, maar ik zeg nogmaals: die uitdruk
king is niet van mij en ik betreur het dat die daar staat,
omdat, ik wil dat eerlijk en oprecht zeggen, naar mijn
meening ieder heeft natuurlijk zijn persoonlijke
karaktertrekken, die hebben wij allemaal en daarvan is
ook de Burgemeester niet gevrijwaard naar mijn eer
lijke overtuiging de Burgemeester op een betere waar
deering aanspraak kan maken. Er is ook een tijd ge
weest dat ik de portefeuille van Financiën in handen
van een wethouder wilde geven, omdat ik meende, dat
de Burgemeester te zwaar was belast en andere leden
op die manier overtollig waren in het college van Bur
gemeester en Wethouders. Gezien de arbeid van den
Burgemeester en dat is geen vleierij, dat ligt niet in
mijn karakter gedurende mijn 8-jarig raadslidmaat
schap, meen ik dat de Burgemeester meer verdient dan
deze appreciatie.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter. Hoewel mijn
partijgenoot, de heer M. Molenaar, reeds heeft gezegd
wat onze fractie op het hart had in zake het financieel
beleid van Burgemeester en Wethouders, heb ik toch
het woord gevraagd, omdat ook ik in de Financieele
Commissie er op heb aangedrongen om nu reeds bekend
te maken dat het dat voorloopig niet geïnd zou
worden, zeer zeker geïnd moet worden. Ik zal dan straks
ook eenige cijfers noemen, op grond waarvan ik meen
dat er niet aan te ontkomen is die te innen.
Maar vooraf wil ik nog een kleine opmerking
maken.
De wethouder van Financiën is altijd bijzonder opti
mistisch geweest, wat betreft de financiën van de ge
meente, ten minste zijn uitlatingen in den Raad wijzen
daarop.
Zoo bij de behandeling van de begrooting voor 1926
heeft de wethouder gezegd (bladz. 316, notulen 1925),
dat de financieele toestand van de gemeente er vrij wat
beter voorstond dan enkele jaren geleden. Dit zei hij
op grond van het feit, dat de begrooting voor 1926 be
gon met een normaal saldo van ongeveer 300.000.—
en niettemin de begrooting behoorlijk sluitend was ge
maakt.
En later (bladz. 324) zegt de wethouder, op de vraag
van den heer Visser, of bij een nieuwe begrooting weer
was te rekenen op een saldo van 3 ton, het volgende
,,!k geloof het wel. Het kan iets lager zijn, b.v. 250.000.—.
maar uit de statistiek, die ik van middag heb aangehaald,
blijkt, dat een cijfer van 2 a 2'/2 ton normaal is."
De wethouder was dus zeer optimistisch, hij was toen
ook overtuigd dat met een heffingspercentage van 4 zou
kunnen worden volstaan.
Ook bij de vaststelling van het heffingspercentage
1926/27 was de wethouder nog optimistisch en meende
dat voorloopig een heffingspercentage van 4 voldoende
zou zijn. Mijnheer de Voorzitter, het is m. i. duidelijk
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
217
gebleken, dat de wethouder van Financiën te optimis
tisch is geweest. Immers is al bewezen dat er niet te
rekenen valt op een batig saldo van den gewonen dienst
volgens de laatst vastgestelde rekening, tot een bedrag
van&2 a 2^2 ton, want het saldo, waarmee wij 1927 be
ginnen, is slechts 154.000.
Bij de aanbieding van deze begrooting, is de toon in
zake de financiën een beetje lager gesteld. Er wordt
gezegd
„Ofschoon de opbrengst over 1925/26 aanleiding
treeft tot de veronderstelling, dat bij het cijfer 4.75
de aanslagen tot het volle bedrag moeten worden in
gevorderd, staat hieromtrent nog niets vast."
Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat nu wel vast staat,
dat de volle 4.75 moet worden geïnd. Ik zal trachten
dit met eenige cijfers aan te toonen.
Op de begrooting voor 1927 wordt gerekend (post
156b), dat van het belastingjaar 1926/27 aan het dienst
jaar 1927 ten goede zal komen een bedrag van
450.000.—.
Het is mij niet duidelijk waar dat bedrag vandaan
moet komen.
Stel voor dat het cijfer van aanslag, doordat de ge
meente de aanslag zelf weer vast stelt, komt op
28.000.000.Hooger kan men het toch niet ramen.
Burgemeester en Wethouders stellen het in hun raads-
brief van April j.l. op 27.000.000.Bij een aanslag-
cijfer van 28.000.000.zal met het heffingspercentage
4 de opbrengst zijn 1.120.000.Hiervan moet af
voor het dienstjaar 1926 volgens de begrooting voor
1926 916.000.Dit bedrag kan volgens schrijven van
Burgemeester en Wethouders van April j.l. verminderd
worden met 50.000.Blijft dus noodig voor dienst
1926 866.000.Blijft over voor dienstjaar 1927
254.000.Wanneer nu eens besloten wordt dat de
102.000.van de gasfabriek wordt besteed voor aan
vulling van dit bedrag, dan wordt dat 356.000.—.
Dat is dus pl.m. 100.000.minder dan geraamd
wordt op de begrooting voor 1927.
Om dus de begrooting 1927 sluitend te kunnen ma
ken, zal van het belastingjaar 1927/28 voor het dienst
jaar 1927 bestemd moeten worden 1.450.000.- min
rond 350.000.1.100.000.Het belastingjaar
1927/28 moet dan opbrengen 3/2 X 1.100.000.—
1.650.000.Bij een cijfer van aanslag van
28.000.000.zou het heffingspercentage dan moeten
zijn bijna 5.9.
Bij deze berekening is nog niet eens gelet op de
kwade posten, die toch steeds voorkomen, waardoor de
belastingopbrengst natuurlijk vermindert. Nu is het m. i.
toch absoluut onjuist gezien, om te trachten door ver
schillende dingen voor het belastingjaar 1926/27 het
heffingspercentage op 4 te houden, terwijl dat naar
menschelijke berekening een volgend jaar dan veel hoo
ger zal moeten zijn.
Daarom is het m. i. beter nu reeds te besluiten, dat
de over het belastingjaar 1926/27 zullen worden
geheven.
Gebeurt dit, dan zal de rekening er uit zien als volgt:
Cijfer van aanslag 28.000.000.heffingspercentage
4.75; de opbrengst wordt dan 1.330.000.
Hiervan voor dienstjaar 1926 866.000.
Rest voor 1927 464.000.
Waar altijd iets voor kwade posten afgetrokken zal
moeten worden, blijft laten we zeggen rond ƒ450.000.
Op dit bedrag wordt gerekend bij het opmaken van
de begrooting voor 1927.
Voor het belastingjaar 1927/28 is dan voor het dienst
jaar 1927 noodig rond 1.000.000.De geheele op
brengst van het belastingjaar 1927/28 moet dan zijn
3/2 X 1.000.000.— 1.500.000.—. Bij een aanslag-
cijfer van 28.000.000.zal het heffingspercentage dan
moeten zijn 5.35 ruim.
Nu zal men kunnen zeggen: de 102.000.van de
gasfabriek zijn er ook nog, maar, Mijnheer de Voor
zitter, zou het niet gewenscht zijn dat bedrag nog even
gereserveerd te houden?
Bij het nagaan der verschillende cijfers heb ik mij
afgevraagd: hoe zal het er uit zien met de rekening
dienstjaar 1926.
M. i. lijkt dat niet zoo rooskleurig. Immers voor 1926
wordt gerekend op 866.000.inkomsten uit het be
lastingjaar 1926/27 en op 434.000.uit het belasting
jaar 1925/26.
Nu heeft het belastingjaar 1925/26 opgebracht volgens
de mij verstrekte gegevens 1.038.721.75
Waar af gaat wegens kwade posten 44.644.68
Rest 994.077.07
Hiervan is op dienstjaar 1925 geboekt
(zie bijlage I, begrooting 1927, post
156)706.691.36
Rest voor 1926 287.385.71
Nu werd er gerekend voor 1926 als inkomsten uit den
hoofdelijken omslag op 866.000.
Plus 434.000.—
Totaal 1.300.000.—
Hoogstens zal m. i. geïnd worden
rond 866.000.(- 287.385.71
rond1.150.000.—
Beneden de raming dus rond 150.000.
Waar in het dienstjaar 1926 niet zoo veel meevallers
meer zullen zijn, om reden daarvoor reeds 50.000.
is afgetrokken van het aanvankelijk begrootingsbedrag
a 916.000.is het m. i. lang niet denkbeeldig, dat
de rekening 1926 sluit met een nadeelig saldo.
Hiervoor zou dan desnoods de 102.000.van de
gasfabriek kunnen gebruikt worden.
Ik meen met de door mij genoemde cijfers te hebben
aangetoond, dat de beslist zal moeten geïnd
worden, want als met kunst- en vliegwerk het zoo wordt
geschipperd, dat het niet gebeurt, dan zal dit tot gevolg
hebben, dat de gemeente-financiën te veel worden uit
geput, zoodat er in den komenden tijd geen sprake van
zal kunnen zijn belangrijke dingen uit te voeren, waar
aan een stad als Leeuwarden, die steeds vooruitgaand
is. toch behoefte heeft.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi merkt op. dat in
het Sectierapport staat, dat in de sectie enkele leden
hun verontwaardiging hebben uitgesproken over de
kwestie van het Hulpziekenhuis. Daartoe behoorde ook
spreekster, niet omdat zij verontwaardigd was dat het
schrijven van de ziekenhuiscommissie niet was beant
woord, maar toen zij inzage van het schrijven had ge
had, noemde zij zich verontwaardigd en zij was dat,
omdat de Raad daarmee niet in kennis was gesteld.
Spreekster was verontwaardigd, omdat het college van
Burgemeester en Wethouders den Raad niet op de
hoogte had gesteld met het schrijven der commissie.
Wanneer toen plotseling veel ernstige gevallen van be
smettelijke ziekten zich hadden voorgedaan, was men
daar eigenlijk niet klaar voor geweest en dan was de
gemeenteraad daarvoor verantwoordelijk geweest, hoe
wel de Raad absoluut niet van den toestand op de
hoogte was gesteld. Dat maakte spreeksters veront
waardiging gaande en niet de kwestie van de beantwoor
ding van den brief, want dat is iets, dat Burgemeester
en Wethouders persoonlijk aangaat. Spreekster acht het
dan ook zeer gewenscht dat in het vervolg, wanneer
Burgemeester en Wethouders weer met verkeerde toe
standen op de hoogte worden gebracht, de Raad daar
mee dan ook in kennis zal worden gesteld, al is het
dan ook. zooals in dit geval had moeten gebeuren, in
besloten zitting.