350 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad Voortzetting der vergadering oj voorzitter van de commissie heeft heel wat te doen en dient zich van alle mogelijke dingen op de hoogte te houden; het zou dus verkeerd zijn de keus van een voorzitter maar tot eenige menschen te beperken, door dat voor die functie een te laag bedrag zou worden gevoteerd. Het is in het belang van de gemeente zelf. De commissie staat nog aan het begin van haar werk zaamheden, maar zij heeft reeds goed werk verricht zij heeft dit jaar reeds 115 adviezen gegeven en dat aantal zal in de toekomst zeer zeker vermeerderen. Spreker heeft zich op de hoogte gesteld van den arbeid der commissie en hem is gebleken dat de secretaris ook nog al wat werk heeft. Nu wat de presentiegelden betreft spreker meent dat de leden der commissie er eenigszins bij geïnteresseerd moeten zijn; zij moeten verschillende kaarten beoordeelen en men moet naar sprekers meening hun belangstelling gaande houden. Spreker acht dien post dan ook wel gerechtvaardigd. Op grond van die verschillende dingen heeft spreker gedacht dat het voor zoo'n commissie, die zooveel kan doen en zulk nuttig werk kan verrichten, wel gerecht vaardigd is om 1500.te vragen. Hij zal er niet veel meer van zeggen, maar hij is van plan een voorstel in te dienen om volgno. 547 met 500.te verhoogen. Den heer Beekhuis (wethouder) spijt het dat deze zaak hier ter sprake is gebracht, zoodat hij ook genood zaakt is in openbare vergadering daarover een enkel woord te zeggen; dat spijt hem, omdat dit waarschijnlijk niet aangenaam voor de betrokken personen zal wezen, waarom spreker liever het uitspreken van deze woorden had nagelaten. Wat is de kwestie Wij weten dat in Leeuwarden de burgerzin altijd groot is geweest. Als men de Friesche Almanak opslaat en men ziet wat tal van vereenigingen hier zijn, zoowel door particulieren opgericht als ver eenigingen. die een semi-gemeentelijk karakter dragen en dat al de functies, die aan dergelijke vereenigingen zijn verbonden, gratis worden waargenomen door de ingezetenen van onze stad, dan vraagt spreker zich af waarom het nu noodig is dat voor de onderhavige in stelling aan de personen, die aan het hoofd daarvan staan, speciaal aan den voorzitter en secretaris, een belooning zal moeten worden gegeven en de andere personen, die daarmee annex zijn, presentiegeld voor het bijwonen van de vergaderingen moeten hebben. Spreker wil niet opnoemen al die andere vereenigingen, die hier in de stad zijn, maar hij zou toch een heel enkel voorbeeld willen noemen; laat men eens denken aan de Armenkamer en aan de heeren Armvoogden. Wat doen die een werk voor de gemeente, en terwijl hun taak gaandeweg en steeds maar weer zwaarder wordt, worden zij daar toch niet voor betaald. Hoe kunnen nu de bestuursleden der Commissie voor beroepskeuze, als zij zijn bezield met burgerzin, er vrede mee hebben voor hun werk betaald te worden; waarom zou men in het belang van de gemeenschap niet iets doen, zonder daarvoor te worden betaald Nu hebben deze heeren nog meer gedaan dan betaling vragen; ieder van hen heeft een telefoon genomen op kosten van de gemeente en toen een hunner is verhuisd, heeft hij de kosten van verplaatsing van de telefoon bij zijn verhuizing ook aan de gemeente in rekening gebracht De heer IJ. de Vries: Dat is schandalig De heer Beekhuis (wethouder) Verder hebben de heeren in Utrecht een vergadering bijgewoond. Nu 1 vindt spreker het nuttig, als er zoo'n congres is in Utrecht, dat daar iemand naar toe gaat, men steekt daar allicht iets op, maar de heeren gingen daar met z'n drieën naar toe, waarvoor zijns inziens onnoodig 60. is uitgegeven. Wat dat betreft vatten dus die heeren, naar sprekers meening, hun positie verkeerd op. Spreker van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. Maandag 29 November 1926. heeft alle respect de heer Botke heeft gezien hoe zij de zaak hebben ingericht, Burgemeester en Wet houders hebben dat ook gezien voor de wijze, waarop de heeren de zaak hebben opgezet en Burgemeester en Wethouders ook en spreker is van oordeel dat de wijze, waarop zij de zaak hebben opgevat en doorgezet, alle lof verdient. Maar hij herhaalt Iaat men voor een goede zaak wat over hebben. Dat hebben de meeste ingezetenen getoond en waarom hebben dan deze heeren daarop een uitzondering gemaakt Nu wijzen de heeren er op dat de rekening over 1925, die door Burgemeester en Wethouders en den Raad zou zijn goedgekeurd, eigenlijk maar voor een half jaar was. Dat is echter niet juist en dat blijkt vooreerst ook wel uit den brief, waarin zij het geld hebben aanoe- vraagd en waarin zij zelf zeggen dat het is voor - van dat jaar. Dat is ook meer juist, want het werk der commissie dateert vanaf Mei 1925. Maar in een con ferentie met Burgemeester en Wethouders is bovendien gebleken dat juist vooraf zeer veel door de leden der commissie was gedaan; de eerste opzet is het moeilijkst, dan is er, om zoo te zeggen, het meeste werk, want als alles voor elkaar is loopt het veel geleidelijker en gemakkelijker. Vandaar dat men, zelfs als men spreekt van 2/o deel van de kosten over 1925, niet juist is, want spreker dunkt dat juist in de maanden vóór Mei meer werk is gedaan dan in het latere deel van het jaar. Hoe het ook zij, Burgemeester en Wethouders hebben toen gemeend dat men dat jaar een bedrag van 1000. zou kunnen geven en spreker meent nog altijd dat het een zwak moment van Burgemeester en Wethouders is geweest, dat zij deze functies eenigszins hebben willen honoreeren al is het dan niet tot het bedrag, dat door de heeren zelf is voorgesteld dat zij toch hebben goedgekeurd dat er eenige betaling zou plaats hebben voor dat werk. Daarmee is voor spreker al dat werk van die heeren in een heel ander licht komen te staan en kan hij hun prestaties lang niet meer op die hoogte stellen, waarop hij die vroeger heeft gesteld. Het komt spreker bepaald voor, dat wij hiermee geen voorbeeld moeten geven, dat wij als Raad vinden dat voor derge lijke functies een belooning moet worden gegeven. Spreker is er verder van overtuigd, als men over pre sentiegeld wil spreken, dat de leden op die gulden per vergadering, die zij zouden moeten hebben, heelemaal niet gesteld zijn; dat is wellicht door de heeren maar voorgesteld zonder de andere dames en heeren er in te kennen. De heer Botke heeft zich verwonderd dat de wet houder zei, dat het hem spijt dat deze zaak in het open baar moet worden besproken; waar het hier een com missie betreft, die geld krijgt uit de openbare kas, is er absoluut niets tegen dit in het openbaar te bespreken, leder mag wel hooren op welke motieven men een sub sidie aanvraagt, dat is de eerste eisch, dien wij kunnen stellen. De wethouder heeft gezegd dat hij meent dat de commissie ook wel het werk pro deo, uit burgerzin, kan doen. Spreker vindt dat wel een beetje veel gevergd. Hij kan het werk van den voorzitter der commissie niet precies beoordeelen, maar hij heeft een paar maal een lezing van dien voorzitter op een Ouderavond bijge woond en toen heeft hij toch den indruk gekregen dat er aan die functie betrekkelijk veel werk is verbonden. Het instituut voor beroepskeuze is nog betrekkelijk nieuw, men moet als voorzitter daarvan verschillende dingen opslaan en aanschaffen om op de hoogte te komen en te blijven en op dien grond acht spreker het gevraagde bedrag voor den voorzitter wel gerechtvaar digd. Wat den secretaris der commissie betreft, meent spreker, dat door hem al die arbeid in geen geval pro deo kan worden gedaan. Als men ziet al die paperassen en het geheele archief, dan meent spreker dat dit geen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 351 Voortzetting der vergadering op Maandag 29 November 1926. uerk is, dat men uit burgerzin doet; het zou heel mooi jjn als de secretaris dat deed, maar men kan dat niet van hem eischen De heer Fransen (wethouder)Er staat 600.voor. De heer Botke 400.staat er. Wat de wet houder van Financiën zegt, vindt spreker ook heel mooi; het zou prachtig zijn als men het deed uit burgerzin, maar dat is niet altijd te bereiken. Spreker wil echter zijn voorstel intrekken en de zaak op zijn beloop laten. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 547 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 548558 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 559. Kosten van ziekenverpleging f 11.549.— De beraadslagingen worden geopend. De heer Hofstra heeft in de sectie de vraag gesteld „Is het juist dat er in het Stadsziekenhuis niet vol doende ruimte is voor de patiënten van de Stads- Armenkamer Daarop is door Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord geantwoord „De vraag, of het juist is, dat er in het Stadszie kenhuis niet voldoende ruimte is voor de patiënten van de Stads-Armenkamer, moet in ontkennenden zin worden beantwoord." Spreker zou kunnen zeggen dat hij daarmee is tevreden gesteld en hij is dat ook voor zoover dat eigenlijk mogelijk is, want het is de commissie voor het Stads ziekenhuis, die hem in haar jaarverslag over 1925 in tegenovergestelden zin inlicht als Burgemeester en Wet- I houders in de Memorie van Antwoord. Want spreker leest daar „Er blijft een voortdurende toename van aanvragen tot opname; 't kwam meermalen voor dat hieraan niet kon worden voldaan en patiënten van het armbestuur eenvoudig moesten worden afgewezen." Als het toch inderdaad zoo is, zooals in het jaarverslag van 1925 door de commissie voor het Stadsziekenhuis is naar voren gebracht, meent spreker dat het belangrijk genoeg is dat de Raad zooiets onder de oogen krijgt. Maar bij nadere bestudeering kwam spreker tot de con clusie dat, als dit inderdaad het geval is, dat verschil lende patiënten waren afgewezen, dan op een andere manier moest blijken dat zij in een ander ziekenhuis «aren ondergebracht. Spreker trof toen in het zelfde I jaarverslag onder dat van de Stads-Armenkamer aan, dat 8 patiënten waren verpleegd in het Diaconessenhuis en 6 in het Bonifaciusgesticht. Dat klopt dus op het antwoord van Burgemeester en Wethouders. Nu vraagt spreker zich toch inderdaad af als de I toestand dus niet zoo schrikbarend is als de commissie voor het Stads-Ziekenhuis het voorstelt, is het dan wel 'echt om zooiets in het jaarverslag naar voren te bren gen? Eenerzijds krijgt men toch den indruk dat het I Stads-Ziekenhuis niet meer voldoet, terwijl men ander- I zijds in het anwoord van Burgemeester en Wethouders meer de gedachte leest dat aan de aanvragen kan wor tel voldaan. Spreker meent dat men meer bij de wer- I Rijkheid moet biijven en niet meer stof moet opjagen Itei absoluut noodig is. 9e heer Fransen (wethouder) merkt op dat de Memorie van Antwoord bij volgno. 559 zegt „De vraag, of het juist is, dat er in het Stadszie kenhuis niet voldoende ruimte is voor de patiënten van de Stads-Armenkamer, moet in ontkennenden zin worden beantwoord." Dat is een inlichting, die Burgemeester en Wethouders hebben gekregen van directrice van het Stads-Zieken huis; men mag dus veronderstellen dat dit antwoord juist is. Als er nu in het jaarverslag staat dat er meermalen patiënten zijn afgewezen, dan is dat in zooverre juist, dat er geen plaats voor hen was in het Stads-Zieken huis, maar dan zijn die patiënten geplaatst in een andere inrichting. Spreker geeft echter toe dat het niet juist is geweest dat er in het verslag niet is bijgevoegd dat wel het Stads-Ziekenhuis bezet was, maar dat er voor is gezorgd dat die patiënten zijn ondergebracht in een andere inrichting. Spreker geeft toe dat het beter was geweest, wanneer dat er bij had gestaan. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 559 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 560677 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 678. Onvoorziene uitgaven, wordt aange houden tot na afhandeling van de Inkomsten. Aan de orde zijn de Inkomsten. Volgnos. 1110 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 111. Subsidie van het Rijk in de kosten der gemeentelijke hoogere burgerscholen f 13.000.-. De beraadslagingen worden geopend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zou even iets willen zeggen over het punt: subsidie van het Rijk voor de Hoogere Handelsschool. Dit is aanmerkelijk ver hoogd. Wordt er nu in het vervolg 50 subsidie door het Rijk gegeven De Voorzitter: Dat is wel vast, ja. Er wordt voor de 3-jarige H. B. S. 1000.per klas gegeven en voor de Hoogere Handelsschool 50 van de netto uitgaven. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zou willen vragen of de behuizing van de Hoogere Handelsschool wel in overeenstemming is met de eischen, die door het Rijk worden gesteld. Zij wil er de aandacht op vestigen, dat er voor eenige jaren een plan is geweest tot het bouwen van een nieuwe 3-jarige H. B. S. met Hoogere Handels school; zij meent dat het plan zoo is, dat het meer wordt een 5-jarige Handelsschool dan een 3-jarige H. B. S. met 2-jarige Handelsschool. In dat geval zou zij in over weging willen geven, waar de wethouder heeft gezegd dat het zeer geraden is tot werkverruiming te komen, dat daaronder ook scholenbouw wordt genoemd en zou zij willen vragen of die school dan het eerst aan de beurt is. Spreekster meent dat er al een uitgewerkt plan van wijlen den heer Tulp bij het college aanwezig is ge weest, maar zij heeft daar later nooit meer van gehoord. Zij zou nu graag willen weten hoe ver het daarmee staat en of het college daaromtrent ook iets kan meedeelen. De Voorzitter zou, waar over deze zaak in het Sectie- verslag niet is gesproken, kunnen antwoorden, dat hier alleen worden behandeld de zaken, die ook in de Sectie vergadering naar voren zijn gebracht, maar spreker zal dat toch maar niet doen. Hij kan wel in 't kort ant woorden. Onder den heer Tulp is zeer zeker destijds besproken de mogelijkheid van het oprichten van een gebouw voor de 3-jarige H. B. S. met Handelsschool dat plan is echter blijven hangen, omdat die school was gevestigd iu school 12. Toen is later door den heer H. de Boer besproken dat het noodig zou zijn dat er een nieuwe lagere school

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 73