I evenwel bij zijn berekening van een anderen grondslag
I uit°egaan. Spreker heeft zich op het standpunt geplaatst
I dat als wij willen beoordeelen welke wijze van werken
I het voordeeligst is, wij dan moeten uitgaan van het
I gereed gemaakte kerkhof, zooals dat zal zijn, als de
I werkzaamheden zijn afgeloopen.
364 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 December 1926
De heer K. de Boer merkt op, dat wij hier onge
twijfeld staan voor een zeer moeilijke beslissing in een
zeer moeilijke aangelegenheid. Het is al eenige jaren,
dat deze zaak den Raad bezig houdt en natuurlijk is de
vraag, die wij ons op het oogenblik moeten stellen, of
de beslissing, die wij zullen nemen, afdoende verbete
ring zal brengen in den toestand, zooals die op het
oogenblik is. Wij staan ook daarom voor zoo'n moeilijke
beslissing, omdat de Raad in het algemeen en de raads
leden in het bijzonder, zeer waarschijnlijk niet in staat
zijn persoonlijk te beoordeelen of de voorgeslagen maat
regelen wel goed zullen zijn. Wij staan er in dat opzicht
weer precies zoo voor ais de vroegere Raad, toen die
in 1916 of 1917 de beslissing heeft genomen tot aanleg
van dat kerkhof; de Raad van toen is, evenals de Raad
van nu dat zal moeten doen, afgegaan op de technische
adviezen van de hoofdambtenaren, die indertijd den
Raad adviseerden een kerkhof te maken op de wijze,
zooals het is gemaakt geworden, maar waarvan is ge
bleken dat het niet de meest geschikte was om een
kerkhof te maken
De heer Dijkstra: De meest ongeschikte
De heer K. de Boer de meest ongeschikte, inter
rumpeert de heer Dijkstra.
Spreker meent dat de ervaring van toen ons toch tot
eenige voorzichtigheid noopt in verband met de ge
schiedenis, die zich heeft voorgedaan, zou spreker dan
ook aan Burgemeester en Wethouders de vraag willen
stellen en dat is ook eenigermate in aansluiting met
hetgeen door den heer Van der Schoot is gezegd
hebben Burgemeester en Wethouders de overtuiging dat
op deze wijze, zooals wordt voorgesteld, een kerkhof
wordt verkregen, dat inderdaad droog is? Wanneer Bur
gemeester en Wethouders die overtuiging hebben, dan
lijkt het spreker toch gewenscht, dat ook de Raad nog
eenige meerdere zekerheid krijgt dan die, welke voort
vloeit uit de raadsstukken zelve.
Spreker wil hierbij even in herinnering brengen dat
eenige jaren geleden een commissie ad hoc is benoemd
geworden, die de kwestie van dit kerkhof heeft onder
zocht; de heer Visser en spreker zijn van deze com
missie hier het droevig overschot. Deze commissie heeft
een onderzoek ingesteld en zij heeft den Raad een rap
port overgelegd, welk rapport Burgemeester en Wet
houders tot zich hebben genomen om prae-advies, maar
welk prae-advies, zeer waarschijnlijk in verband met de
moeilijkheden, die aan de zaak zelf waren verbonden,
den Raad nooit heeft bereikt. Wij zullen nu maar aan
nemen dat dit het prae-advies is op dat rapport. Maar
in het rapport en daarom is het dat spreker er over
spreekt, niet om Burgemeester en Wethouders een ver
wijt te maken komt aan het eind daarvan een aan
den Raad van de gemeente Leeuwarden en aan Burge
meester en Wethouders, naar spreker meent, zeer goede
raad voor, n.I. om deze kwestie eens te gaan bespreken
met de Nederlandsche Heidemaatschappij of met andere
oiganisaties, die op dit terrein een jarenlange ervaring
hebben. Spreker gelooft niet dat in het algemeen door
gewone bouwkundigen grondwerken als deze en ver
knoeide grondwerken als deze kunnen worden beoor
deeld en het was dus een voorzichtigheidsmaatregel
van Burgemeester en Wethouders geweest, wanneer zij
den raad van de commissie hadden ter harte genomen,
door de Nederlandsche Heidemaatschappij, die over be
kwame deskundigen op dit gebied beschikt, te vragen
om raad en advies. Spreker weet niet of dit gebeurd is,
maar in elk geval was er bij de stukken niets van te
vinden.
Nu is in deze zaak nog een zeer ernstige moeilijkheid
gelegen en ook daarmee wil spreker den Raad in kennis
stellen. Toen wij (de commissie) dat onderzoek hebben
ingesteld, hebben wij de hulp ingeroepen van één en
later van een anderen deskundige, toen de eerste be
dankte. Die eerste deskundige heeft er op gewezen, dat
het gebruikte zand voor het kerkhof, doordat het Woud-
zand was, zeer moeilijk water doorliet, bij de bouw
kundigen stond het als zoodanig bekend. Dat heeft de
commissie er toe genoopt bij het Rijkslandbouwproef
station voor Akker- en Weidebouw te Groningen advies
te vragen omtrent de kwaliteit van het zand en of het
juist was, dat dit was van zoodanige samenstelling dat
het moeilijk water doorliet en of ingeval het water er
was ingedrongen, het dan het water lang vasthield. Wij
hebben toen van het proefstation de gegevens komen
ook in het rapport der commissie voor een rapport
ontvangen, waaruit bleek dat het zand was samenge
steld uit een viertal fracties, n.I. fractie 1 1.3 fractie
2 4.4 fractie 3 22 en fractie 4 71 De con
clusie, die daaraan werd verbonden, is deze, dat fractie
1, bestaande uit slik, zeer moeilijk water doorliet, maar
dit bestanddeel was slechts tot een onbeduidende hoe-
veelheid in het monster zand aanwezig, fractie 3, tot
I een hoeveelheid van 22 liet ook heel moeilijk water
j door, maar fractie 4, aanwezig tot een hoeveelheid van
71 en bestaande uit grofkorrelig zand met afmetin
gen van 0.2 mM. tot 2 mM., liet zeer goed water door.
De directeur van het proefstation rapporteerde dan ook
verder dat het monster zand niet van zoodanige samen
stelling was dat het moeilijk water doorliet of dat het
dit in beteekende mate vasthield.
Het is van belang deze conclusie hier nog eens te
memoreeren, omdat van de samenstelling van het zand
de mogelijkheid van het al of niet draineeren afhangt.
Dan is er nog een kwestie, waarop spreker even wil
ingaan, omdat die bij het maken van een draineering in
de begraafplaats van zeer veel beteekenis is. Als hij de
stukken goed heeft gelezen, dan is de bedoeling van
Efurgemeester en Wethouders om een draineering te
leggen op het maaiveld en niet in het maaiveld. Als dat
juist is, dan dunkt spreker dat tengevolge van de ver-
hanglijn het water in de begraafplaats zich steeds zal
bewegen boven de oppervlakte van de bovenste rand
van de drainage, dus boven het maaiveld. Dat is in
tegenstelling met de oorspronkelijke bedoeling bij den
aanleg van het kerkhof. Spreker wil er op wijzen dat,
toen dit is aangelegd, er rekening mee is gehouden dat
voor de draineering gebruik zou kunnen worden ge
maakt van de natuurlijke drainage van dit terrein, hoe
wel dat ook een kunstmatige was. Er bestonden n.I. een
aantal greppels, die in dit terrein waren gegraven en
die dus oorspronkelijk, toen het nog weiland was, dienst
moesten doen om het water van en uit het weiland naar
de sloot te voeren. De bedoeling bij den aanleg was nu
die greppels schoon te maken en ze te vullen met zoo
danig materiaal, dat het water daardoor blijvend zou
worden afgevoerd. Dat is echter niet gebeurd; men heeft
wel de greppels gemaakt, maar men heeft daarin de
dammen laten zitten, waardoor zij als zoodanig geen
dienst meer konden doen. Het gevolg was dus dat de
waterafvoer moest plaats hebben over de oppervlakte
van het toenmalige maaiveld. Wanneer men dus nu de
drainage legt op het maaiveld, zal de waterafvoer altijd
slechter zijn en blijven dan de drainage, zooals men
zich die oorspronkelijk had gedacht.
Het is dus de vraag en spreker sluit zich hiermee
aan aan de vraag van den heer Van der Schoot, hoewel
hij zich niet aansluit bij de oplossing, die de heer Van
der Schoot heeft gegeven, omdat spreker meent dat dit
geen werk is voor den Raad, omdat voor het geven van
een oplossing wij allen niet de noodige ervaring en
kennis bezittenhebben Burgemeester en Wethouders
voldoende zekerheid om aan te nemen dat, wanneer de
draineering op deze wijze wordt gemaakt, het kerkhof
voldoende zal zijn?
Wat nu verder de financieele zijde van dit vraagstuk
betreft, wil spreker ook een paar opmerkingen maken.
Hij kan zich grootendeels aansluiten bij hetgeen de heer
O. F. de Vries in het midden heeft gebracht; spreker is
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 December 1926. 365
Nu begint spreker met zich ook in dit opzicht aan te
I sluiten bij wat de heer De Vries heeft gezegd, n.I. dat
I dit kerkhof, zooals het op 't oogenblik is en hij meent
I dat die conclusie ook uit de stukken moet worden ge-
I trokken maar toelaat één begraving, d. w. z. één kist.
I Want wanneer men hier zou willen komen tot het be-
I graven van twee kisten boven elkaar, dan zou het kerk
hof een hooger peil moeten hebben.
Wat is toch het geval? Men is bij het maken van dit
kerkhof uitgegaan van het terrein, zooals dit daar lag
en dat was zoodanig, dat het maaiveld lag 90 cM. boven
Friesch Zomerpeil. Daarbij is men uitgegaan van de
ervaring dat de hoogste waterstand in deze provincie
is geweest 83 cM. boven Friesch Zomerpeil, zoodat het
maaiveld zelf, dus de plaats, waarop de kist zou worden
geplaatst, lag boven den hoogsten waterstand. Wel is
er toen bij gezegd dat men vreesde dat, door het maken
van het stoomgemaal bij Tacozijl de hoogste waterstand
lager zou worden, maar men heeft die toch veiligheids
halve aangehouden op 83 cM. boven Friesch Zomerpeil.
Nu is op het oogenblik de hoogte van het kerkhof
1.60 M. Bij de berekening, waarvan men is uitgegaan,
heeft men gerekend op een hoogte van 1.70 M. en men
heeft zich bij die 1.70 M. de zaak als volgt gedacht
de onderste kist, hoog 50 cM., wordt geplaatst op het
maaiveld, dan komt er een laag grond van 30 cM., dan
weer een kist van 50 cM., vervolgens is er nog een af
stand van 40 cM. beneden de oppervlakte van het ter
rein en dan komt daarop een grafheuvel van 25 cM. Dat
wordt dan dus in totaal 1.95 M., maar dan moet komen
vast te staan dat de door de vrijkomende aarde ge
vormde grafheuvel ook inderdaad blijft bestaan. Dat is
het minimum, waaraan moet worden voldaan; spreker
heeft het niet nagezien, maar hij meent dat volgens de
Begrafeniswet boven de bovenste kist zich een aardlaag
moet bevinden van ten minste 65 cM.
Waar het terrein nu op het oogenblik is 1.60 M. boven
het maaiveld, zal dat terrein geen begraving van 2
kisten boven elkaar toelaten. En men mag èn in verband
met de werkelijkheid maar ook in verband met de drai
neering, die men zich nu heeft gedacht, niet van de
veronderstelling uitgaan, dat de bodem van de onderste
kist 20 of 30 cM. mag worden geplaatst beneden het
maaiveld van het oude terrein, want dan komt die kist
weer in het water en als dat het geval is, kan niet
worden gesproken van een afdoende verbetering van dit
kerkhof.
Nu de berekening. Men heeft de keuze tusschen twee
plannen, dat zijn de plannen a en b samen en de plan
nen c en d samen; plan d is toch het logische gevolg
van c en plan b het logische gevolg van a. Spreker
meent dat wij voor de verbetering van de begraafplaats
volgens plan b f 55.000.zullen moeten besteden,
terwijl, ingeval plan d wordt gekozen, de kosten zullen
zijn 149.762.—. plus in beide gevallen datgene, wat
er reeds aan besteed is geworden. Wij moeten nu ver
volgens aan de hand van de gegevens, die Burgemeester
en Wethouders ons ter beschikking hebben gesteld,
nagaan, wat de tijdsduur is van het kerkhof, hoe lang
tet, op een van deze wijzen ingericht, dienst zal kunnen
doen en wij moeten ons daarbij op het standpunt plaat
sen dat, waneer het laatste graf op het kerkhof wordt
gegraven, het kerkhof moet zijn afgeschreven geworden,
zoodat er dan dus geen kapitaalbedrag meer ten iaste
van de gemeente mag overblijven.
Wij krijgen dan een aantal jaren bij het eerste plan
en een aantal jaren bij het tweede plan en waar de
afschrijving gelijkmatig is, moeten wij de op deze wijze
I gevonden bedragen vermeerderen met de helft van de
rente over die jaren en over het oorspronkelijk kapitaal;
omdat het rentebedrag successievelijk vermindert en er
steeds een gelijkmatig bedrag aan aflossing wordt
besteed, kunnen wij bij deze berekening de formule
K v p v T
toepassen. Als spreker op die wijze het
bedrag heeft gevonden, dat jaarlijks noodig is voor
rente en aflossing, gaat hij dat deelen door het aantal
begravingen in totaal, dat kan plaats hebben al weer
volgens de cijfers van den directeur van Gemeente
werken en dan krijgt hij dat bij plan b elk graf de
gemeente komt te kosten 90.terwijl, als wij plan d
nemen, elk graf de gemeente komt te kosten 65.
Volgens deze berekening is dus plan d per graf 25.
goedkooper dan plan b.
Nu moet hierbij nog met iets rekening worden ge
houden en dat is, wanneer het aantal begravingen, dat
op het kerkhof kan plaats hebben, belangrijk vermeer
dert, de algemeene onkosten, wat het onderhoud van
de oppervlakte van het kerkhof betreft dalen, naarmate
de totale kosten voor het kerkhof stijgen. Spreker ge
looft dat hij dit niet nader behoeft toe te lichten; de
oppervlakte blijft dezelfde, maar het nut van het kerkhof
wordt grooter, dus de onkosten, over het grootere
nuttige bedrag verdeeld, worden gelijkmatig kleiner.
Ook in dit opzicht lijkt spreker dus de keuze niet
moeilijk en het lijkt hem daarom geboden dat, als het
kerkhof in orde wordt gemaakt, wij de laatste wijze van
verbetering kiezen, dus de plannen c en d.
Nu spreekt het vanzelf dat, als deze werkzaamheden
worden verricht, wij de uitgaven, verbonden aan het
ophoogen van het laatste deel, op het oogenblik niet
doen; wij laten dat voorloopig achterwege, omdat
anders dat deel gedurende langen tijd renteloos zou
blijven liggen. Dat gedeelte moet pas in orde worden
gemaakt, als de tijd daarvoor is gekomen, dus wanneer
hSt begraven zoo ver is gevorderd, dat dit deel in ge
bruik moet worden genomen, maar voor het beschouwen
van de wijze, waarop wij de begraafplaats in orde zullen
moeten maken, zullen wij oorspronkelijk van den laatsten
grondslag moeten uitgaan.
Spreker stelt dus als zijn conclusie vast dat, als wij
het kerkhof afdoende en goed in orde willen maken,
wij moeten kiezen het laatste plan, dat is plan d, maar
omdat wij de kapitaalsuitgaven voor ophooging van het
laatste deel voorloopig niet behoeven te doen, wij
moeten kiezen plan c.
De heer IJ. de Vries zou ook een enkel woord willen
zeggen over de financieele kwestie. Hij heeft ook ge
voeld dat dit vraagstuk een buitengewoon ingewikkeld
vraagstuk is, waarvoor wij een oplossing zullen moeten
zoeken. Zooals de heer De Boer zegt, hebben wij hier
feitelijk maar twee plannen liggen, een uitgebreid plan
a en een uitgebreid plan c, spreker is dat volkomen met
den heer De Boer eens.
Maar nu de financieele kwestie. Burgemeester en
Wethouders zeggen in dezen raadsbrief, dat volgens
hun voorstel de zaak tot volkomen genoegdoening op
gelost zal kunnen worden. Spreker heeft daaraan ge
twijfeld of dat werkelijk wel zoo zou zijn en eerlijk
gezegd is hij er nóg niet geheel van overtuigd dat dit
zoo zal zijn, maar om daar een andere stelling tegenover
te zetten valt hem ook moeilijk, omdat hij zich, wat dat
betreft, direct wil stellen naast den heer De Boer en
wel wil zeggen dat hij, op technische gronden, deze
kwestie niet kan beoordeelen. Spreker meent hierover
echter wel een kleine financieele beschouwing te moeten
geven en wat nu de financieele kwestie betreft, zou hij
zich graag stellen naast Burgemeester en Wethouders.
Wanneer plan b in een kleinere vorm wordt uitgevoerd
of dat plan d in een kleinere vorm wordt uitgevoerd,
dat maakt toch een verschil van 83.000.zooals de
heer O. F. de Vries heeft gezegd