366 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad De heer Hooiring: Dat is zuinigheid, die de wijsheid bedriegt. De heer IJ. de Vries Dat is de groote vraag, of de zuinigheid de wijsheid hier bedriegt. Want als wij besluiten plan c uit te voeren, beteekent dat, dat wij direct 83.000.meer moeten fourneeren, terwijl wij daar nog 10 jaar buiten kunnen n.l. tot 1936. Voor dien tijd hebben wij dat niet noodig en daardoor kunnen wij, wanneer wij die 83.000.niet uitgeven, per jaar besparen aan rente a 5 4000.of in 10 jaar een kapitaal van 40.000.— aan rente. Wanneer wij dus eerst plan a uitvoeren, zullen wij tot 1936 voldoende hebben en wanneer wij dan in 1936 terug komen op plan b, zullen wij weer 8 jaar voldoende hebben. Spreker is van meening dat wij dan toch in 1935 kunnen be ginnen met het achterste deel op te hoogen, wat 13.000.moet kosten en misschien zal het dan het verstandigste zijn dan niet een ophooging te maken voldoende voor 2500 graven waar wij ook al een heelen tijd mee toe kunnen maar misschien zal het beter zijn dan dat deel direct goed in orde te maken en op te hoogen, waarvoor dan niet 13.000.maar misschien 25.000.zal moeten worden uitgegeven. Dan kunnen wij dat deel gemakkelijk zoo aanleggen en dan houden wij daardoor nog 15.000.over van de bespaarde rente van kapitaal. Dat is de financieele kant en daarom zou spreker graag nog nadere inlich tingen willen hebben. De heer Van der Schoot wil een voorstel doen met betrekking tot de draineering, spreker wil dat wel steunen als de heer Van der Schoot vol komen gelijk heeft, maar op technische gronden kan hij over de kwestie niet oordeelen. Dus als Burgemeester en Wethouders spreker de overtuiging kunnen geven dat de door hen gegeven oplossing voldoende is tot 1936 en dat het de bedoeling is het achtergelegen ter rein, zeg in 1935, bruikbaar te maken, hetzij voor één diep of voor twee diep begraven, zeg maar bij een uitgave van 25.000.dan acht spreker zich niet verantwoord nu zijn stem te geven aan een voorstel, waarvoor de uitgave 83.000.hooger is dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, omdat dit zal beteekenen dat wij dan geen 125.000.ineens behoeven uit te geven, maar dat wij met 42.000. plus 25.000.of 70.000.kunnen volstaan, terwijl wij dan gered zijn tot 1945. Die kant zit er aan, als spreker de overtuiging zou krijgen dat het plan van Burgemeester en Wethouders voldoende is. Spreker is het wel met de heeren eens dat het heele groote plan d de oplossing zou geven als dit bouwterrein was en wij zouden kunnen zeggen dat het in 2 of 3 jaar zou zijn uitgegeven. Maar het laatste deel zullen wij niet eerder dan over 20 of 25 jaar noodig hebben en in verband met het groote kapitaal en de rente, die dit plan op die manier zou opeten, heeft spreker geen vrij moedigheid om daar op het oogenblik voor te stemmen. Spreker zou dus graag nadere inlichtingen willen hebben. Als die hem bevredigen, zal hij stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar lijkt het hem toe dat dit niet mogelijk is, dan zal hij misschien bereid zijn in plan c mee te gaan, alhoewel hij meent dat de oplossing is dat pas later het achter gelegen deel in gebruik moet worden genomen. Mis schien is er ook nog een andere oplossing mogelijk, n.l. dat een deel van de paden, die niet worden ge bruikt, óók worden gebruikt als begraafplaats; spreker gelooft dat er wel wat veel paden zijn, die beter konden worden gebruikt voor begravingen en dat het beter was 4 rijen graven naast elkaar te hebben dan, zooals nu. 2 rijen graven en dan weer een wandelpad. De heer Dijkstra zal natuurlijk hierover niet veel meer zeggen, omdat zijn beide partijgenooten al een uitvoerige uiteenzetting hebben gegeven over dit on van Leeuwarden van Dinsdag 14 December 1926. tegenzeggelijk zeer moeilijke vraagstuk, maar hij zou toch een enkele vraag aan het college willen stellen. Wij hebben hier nu een uiteenzetting van den heer De Boer gehoord omtrent de hoedanigheid van het zand. Spreker heeft, omdat hij niet uit de Wouden vandaan komt, geen verstand van zand, maar over het algemeen is hier dit gezegd, dat dit zand geen water doorliet. Spreker heeft dat nooit kunnen beoordeelen, maar deze deskundige, die hier aan het woord is, denkt er toch anders over, de directeur van het proefstation spreekt dat tegen. Nu dacht spreker er altijd anders over, de gedachte, die hij hierover had was deze, dat onder het zand zit een ondoordringbare vloer. Hij is met de structuur van den grond wel op de hoogte, deze is net zoo dicht als cement en daar komt het nu ook wel op neer. Het verwondert spreker nu wel en daarom vraagt hij er naar dat, waar het rapport, waarvan de heer De Boer sprak, ook aan het college bekend is en men. ingevolge zijn bestudeering van het vraagstuk, ook mag veronderstellen dat de directeur van Openbare Werken er mee bekend is, de directeur het voorstel doet om de draineering te leggen op den vasten grond. Want wanneer wij die kleivloer een halven meter los konden krijgen, haddden wij misschien niet eens een drainage noodig. Waar het wel bewezen is dat die kleivloer een hinderpaal is, zou spreker het in ieder geval voor zichtiger vinden, wanneer de draineering daar in werd gelegd op een diepte van 25 a 30 cM. en hij zou daarom willen vragen: gebeurt dat, want dat zou in ieder geval een verbetering zijn. Dan zou spreker aan het college ook willen vragen of Burgemeester en Wethouders op grond van de stukken tot de overtuiging zijn gekomen dat, wat zij voorstellen, afdoende is. Het spreekt vanzelf dat het voor een raadslid altijd moeilijk is om in het openbaar over technische aangelegenheden te spreken. Spreker heeft echter al voor dezen aanleg gewaarschuwd, toen het werk nog lang en lang niet klaar was en het was, aldus spreker, op grond van de weinige kennis, die wij soort menschen er op na houden, dat ik dacht: hier komt niets van terecht, en dat ik dat ook heb uit gesproken. Men moet daar echter voorzichtig mee wezen, als er ingenieurs aan het woord zijn. Ook spreker lijkt den afstand van 24 M. tusschen de draineeringen heel groot toe; het zou te betreuren zijn wanneer men, door enkele te weinig te leggen, nog niets zou be reiken. Spreker zou daarom graag willen weten of Burgemeester en Wethouders op grond van de stukken tot de overtuiging zijn gekomen dat men hier werkelijk goed werk doet. Dan wil spreker ook nog vragen of het college het niet eens is met wat de heer De Boer heeft gezegd, n.l. dat, als de begraafplaats wordt verbeterd, zooals in plan a staat, er dan slechts één diep kan worden begraven. Spreker zou daarop ook een duidelijk ant woord van het college willen hebben. De heer M. Molenaar zou ook een enkele opmerking willen maken en wel deze, dat de bestudeering van deze zaak niet gemakkelijk is, doordat wij in de portefeuille alleen hebben aangetroffen de inkomende stukken. Die klacht heeft spreker bij andere gelegenheden ook geuit; hem dunkt dat, wil de Raad zich een goed beeld kunnen vormen over den gang van zaken, aan hem dan ook de volledige correspondentie moet worden overgelegd, dus niet alleen de rapporten, door den directeur van Ge meentewerken gericht aan het college, maar ook om gekeerd de afschriften van opdrachten, door het college aan den directeur verstrekt. Indien dat nu was gebeurd, was het ons misschien ook duidelijk geworden, waarom het zoo betrekkelijk langen tijd heeft geduurd, voordat met het nemen van een serieuze proef is begonnen. Spreker zou er, evenals de heer Muller, op willen wijzen, dat hun motie is ingediend in December 1923 en dat Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 December 1926. 367 ms in Maart 1925 is begonnen met een voorioopige proef tot draineering, die, omdat zij in het voorjaar oeschiedde, moest vallen in een droge periode, dus van v.einig beteekenis is geweest. Toen is pas in November 1925, dus bijna 2 jaar nadat de motie door het college was overgenomen, op een serieuze wijze met de proef nemingen voortgegaan en op de laatste serieuze proef neming is het rapport van den directeur gebaseerd, waarop wederom het voorstel van het college is geba seerd. Deze opmerkingen waren het, die spreker in het algemeen heeft willen maken. Overigens kan hij zich, wat zijn opmerkingen en bezwaren aangaat, wel aan sluiten bij wat reeds door enkele van zijn partijgenooten is gezegd. Ook hij vraagt zich eigenlijk met vrees af zal de drainage, zooals die door den directeur van Gemeentewerken wordt voorgesteld, afdoende zijn Ook hij meent dat het beter zou zijn op een flinke diepte te graven in het oude maaiveld. Maar bovendien wil spreker er op wijzen dat, wat hier al enkele keeren is besproken over het slechte doorlaten van het water door het zand, in het rapport van de directie zelf naar voren komt; de directeur zegt zelf in een van zijn rap porten dat de snelle stijging van het water bij regenval een gevolg is van de bijzondere fijnheid van het zand. De holle ruimte daarvan is slechts 15 waardoor bij een regelval van 2 cM. het water 13.3 cM. stijgt, dus bijna 7 maal zoo hoog als de regenval. Spreker moet dus opmerken dat de hoedanigheid van het zand de oorzaak is van de groote kwaal die aan het kerkhof is verbonden. Meer zal spreker hieromtrent niet zeggen. De heer Visser merkt op dat de heer Muller is be gonnen met te zeggen dat wij nu al zoo lang bezig zijn met plannen tot verbetering van de begraafplaats. Dat is volkomen waar, maar spreker zou er toch dit aan willen toevoegen dat het toch beter is daar wat lang mee te wachten dan onberaden stappen te doen. Zoo ook heden middag. Spreker is heel huiverig om een beslissing te nemen en hij is het volkomen met de vorige sprekers eens; hij wil wel eerlijk bekennen dat hij zich niet competent acht te beoordeelen wat de juiste vorm is om de begraafplaats te verbeteren. Hij acht zich daartoe niet bekwaam. Welke zijn nu de gedachten geweest, die spreker hebben geleid bij dit vraagstuk Hij heeft bij zichzelf gezegd dat hij voorzichtigheidshalve zal stemmen, als hij stemmen moet, voor de goedkoopste uitgave. Nu zegt de heer Hooiring wel dat dit de zuinigheid is, die (Ie wijsheid bedriegt, maar spreker denkt dat de heer Hooiring daar ook even min over kan oordeelen als de andere raadsleden. De gedachte, die spreker heeft ge leid, was: ik acht mij niet bekwaam om er over te oordeelen en omdat ik mij daartoe niet bekwaam acht, zal ik voorzichtigheidshalve stemmen voor het laagste bedrag. Maar ook ten opzichte van die meening is spre ker, gehoord hebbende de besprekingen in deze raads vergadering, weer begonnen te twijfelen. Spreker heeft den heer Van der Schoot met aandacht gevolgd en deze zegt, dat hij door een ter zake deskundige is ingelicht en dat die hem heeft meegedeeld dat de drainage, zooals die wordt voorgesteld in het rapport, eigenlijk niet aldoende is. Men zou uit de woorden van den heer \an der Schoot eigenlijk tot de conclusie moeten komen dat, waneer de zaak wordt uitgevoerd, zooals in het voorstel is omlijnd, het dan feitelijk ook weggeworpen geld zal zijn. Spreker moet dan ook eerlijk zeggen dat hij, gehoord de besprekingen, niet zeker is in welke richting hij zal moeten stemmen. Maar hij zou nu deze vraag willen stellen moeten wij per se hierover van middag een beslissing nemen of is het ook mogelijk dat het college van Burgemeester en Wethouders, gehoord de bespre kingen en bezwaren, die hier van zekere zijde naar voren zijn gebracht en rekening houdende met de finan cieele bezwaren, voordat wij heden een beslissing nemen, zich te bevoegder plaatse nog eens laat inlichten en nog eens informatie gaat inwinnen, opdat wij over 14 dagen of over een maand een beslissing kunnen nemen? Spreker wil volledig en volkomen erkennen dat hij zich daartoe absoluut niet competent en niet bekwaam acht, hij is niet deskundig op dit terrein, hij weet van grondwerk absoluut niets en hij wil wel eerlijk bekennen dat, waar hij er niets van weet, dit er hem toe heeft geleid om te zullen stemmen voor het laagste bedrag De heer Dijkstra: Dat zegt ook niets. De heer Visser Neen in wezen is dat ook niet in orde en daarom stemt spreker ook nog liever tegen. Hij zou dan ook graag willen dat het college nog eens te bevoegder plaatse inlichtingen ging inwinnen, waarbij dan ook de bezwaren van den heer Van der Schoot een punt van bespreking kunnen zijn, en dat de be slissing hierover werd uitgesteld. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi heeft met aan dacht de beschouwingen gevolgd, maar het heeft haar van het begin af verwonderd dat van den kant van de tafel van Burgemeester en Wethouders niet het voorstel is gekomen om dit punt aan te houden tot de wethouder van Openbare Werken hier weer aanwezig is. Spreekster zou graag antwoord willen hebben waarom eigenlijk dit voorstel van middag in behandeling is genomen, terwijl de betrokken wethouder hier niet is. De heer B. Molenaar zal over de kwestie zelf niet spreken, omdat verschillende leden daar reeds over gesproken hebben. Maar in de commissie voor Openbare Werken heeft men de kwestie een beetje dieper be keken en daar zijn spreker wil niet zeggen dat hij speciaal deskundige is toch ook verschillende vragen gesteld. Spreker zou op grond daarvan willen vragen zou het ook de moeite loonen, wanneer wij den adjunct- directeur, die de plannen heeft gemaakt, van middag een oogenblik in dezen Raad kregen, opdat hij zijn voorstellen zelf aan de raadsleden zou kunnen toe lichten Dit zou misschien zijn nut kunnen hebben, omdat niet-deskundigen dan een grondiger voorlichting zouden krijgen, ook met betrekking tot verschillende vragen, die hier zijn gesteld. Sommige raadsleden hebben o. a. gevraagd of meerdere draineeringen niet beter zouden zijn. Spreker weet dat de heer Maas daarop zou antwoorden: ja, maar dat is onmogelijk, omdat de begraafplaats al in gebruik is en men dus rekening moet houden met de graven. Spreker vraagt dus of, wanneer de Raad en het college daarvoor zou voelen, het geen overweging zou verdienen om van middag den adjunct-directeur in de gelegenheid te stellen de drai nage en de plannen zelf in besloten zitting toe te lichten. Verder zal spreker over dit voorstel nu niet spreken. Den Voorzitter spijt het erg, dat hij mevrouw Buisman niet geheel gelijk kan geven, dat dit voorstel zou moeten worden aangehouden omdat de wethouder er niet is. Indien de Raad meent dat het moet worden aange houden, omdat de wethouder er niet is, zal spreker dat den Raad niet kwalijk nemen, maar hij wil toch pro- beeren den Raad te overtuigen dat het om die reden niet behoeft te worden aangehouden, al zullen er straks misschien wel andere redenen zijn, die aanhouding noodig maken. Er zijn hier eigenlijk twee kwesties besproken, die cloor elkaar loopen en die beide op de begraafplaats slaan; de technische kwestie van de droogmaking en de kwestie of men op twee diep kan begraven. Burgemeester en Wethouders hebben zich op dit standpunt gesteld: destijds is de begraafplaats aan gelegd en daar is later veel over te doen geweest. De

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 7