368 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 December 1926
heer De Boer heeft daar ook op gedoeld, toen hij sprak
over het rapport. Burgemeester en Wethouders hebben
echter gezegd dat kan hier buiten worden gelaten
wat er over te doen is geweest, daar spreken wij nu
niet over en of de aanleg erg duur is geweest, kan ons
op 't oogenblik ook niets schelen, maar wanneer de
begraafplaats vanaf het eerste oogenblik goed droog
was geweest, was er ook niets over te doen geweest,
dus maak ze droog, afgeloopen. Dat is het systeem
van Burgemeester en Wethouders
De heer K. de Boer: Dat is de heele kwestie niet;
ze ligt ook te laag.
De Voorzitter Dan was er in elk geval nooit iets
over te doen geweest. Nu is misschien niet het gevolg
van de droogmaking dat de begraafplaats de hoogte
krijgt, zooals oorspronkelijk de opzet is geweest; als
er maar 1.60 M. zand op is gebracht, kan dat nooit
1.70 M. worden, zooals er moest zijn gebracht, maar de
zaak is dat men toch ook in 1.70 M. zand niet twee
diep kan begraven. Ten slotte staat echter ook niet in
de wet dat per se in zand moet worden begraven, maar
het mag ook in de klei, als de kisten maar door een
voldoende laag grond van elkaar zijn gescheiden. Er
staat niet dat er zand moet worden gebruikt, maar
grond. Men mag dus op de begraafplaats de onderste
kist wel even in het oude maaiveld inlaten; indien die
grond werkelijk maar droog is, zou spreker daar geen
bezwaar in zien. Nu komen wij op de technische kwestie
en nu zal dit, wanneer de begraafplaats naar de gegeven
oplossing wordt gedraineerd, volgens het oordeel van
Burgemeester en Wethouders wèl mogelijk zijn.
Spreker zal nu niet verder op de technische kwestie
ingaan; de een zegt hier dat hij geen deskundige is en
de ander meent dat hij er wel iets van weet, maar allen
hebben er over gesproken, daar komt het op neer. De
heer Van der Schoot zegt ook niet deskundig te zijn,
maar hij heeft er een deskundige over gehoord. Ja,
spreker hoort ook wel eens een deskundige, maar wan
neer hij niet de bewijzen kan bijbrengen, praat hij deze
liever niet na, dan laat hij liever den deskundige zelf
aan het woord. Burgemeester en Wethouders hebben
echter vertrouwen gesteld in den deskundige van de
gemeente, die uit en ter na het heeft den Raad al te
lang geduurd proeven heeft genomen; daar hebben
Burgemeester en Wethouders, omdat zij wisten dat die
proeven serieus zijn genomen en niet zoo maar even,
geloof aan geslagen, maar om nu precies het rapport te
verdedigen, daar moet men den deskundige zelf voor
hebben. Spreker zou daarom iets voelen voor het denk
beeld van den heer Molenaar, om den deskundige, den
persoon, die zelf de proeven heeft genomen, in ons
midden te vragen. Die wat te vertellen heeft, moet het
dan maar vertellen, als hij den deskundige tegenover
zich heeft, dan moet men maar beweren dat de drai
neeringen te ver van elkaar liggen spreker zal dat
niet bestrijden en dan moet men maar zijn meening
zeggen en die met de meening van den deskundige
meten.
De zaak is zoo, dat Burgemeester en Wethouders
vertrouwen hebben gesteld in den deskundige der ge
meente. Meent de Raad echter, ook na den uitleg van
den adjunct-directeur van Gemeentewerken, dat hij zich
nog niet voldoende vertrouwt en vindt de adjunct-direc
teur het dan misschien ook prettig dat er nog eens een
ander lichaam over oordeelt zijn verantwoording is
al zoo zwaar, dat spreker vermoedt dat de heer Maas
daar wel niets geen bezwaar tegen zal hebben dan
hebben Burgemeester en Wethouders ook geen bezwaar
om b.v. met een lichaam als de Nederlandsche Heide
maatschappij nog eens de technische kant van de zaak
te doen bespreken. Burgemeester en Wethouders willen
de zaak nu ook liefst zoo goed mogelijk voor elkaar
hebben; Burgemeester en Wethouders meenen dat er
nu een goed rapport is gegeven, maar als de adjunct
directeur er niet tegen is, hebben zij er ook absoluut
niets tegen dat nog eens een ander lichaam, waarin ook
vertrouwen kan worden gesteld, daarover een ander
licht laat schijnen.
Burgemeester en Wethouders staan op dit standpunt:
indien de begraafplaats vanaf het begin droog was ge
weest, dan was hier nooit een klacht geweest, welnu,
I maak ze dan droog, dan is het goed.
Spreker zal niet ingaan op de technische kwestie van
het twee hoog begraven, waarvoor men zooveel cM.
noodig heeft, enz. Volgens onze verordening en volgens
de Begrafeniswet dat is volkomen waar heeft men
een diepte noodig van ten minste 1.95 M. Nu is de
hoogte van de begraafplaats op het proefveld 2.42 M.
boven Friesch Zomerpeil, maar daar kan men dat is
ook het systeem, waarover de heer De Boer sprak
boven de graven een soort grafheuveltje maken van 25
cM. Dit geeft in de practijk niets geen bezwaar. De
heer De Boer wilde weten of zoo'n heuveltje zou blijven
j bestaan. Het is echter zelfs zoo, dat de ruimte tusschen
de grafheuvels met grond van een perceel naast de be
graafplaats al steeds wordt aangevuld. Bij de begravin
gen wordt dus de bovenlaag van het kerkhof automa
tisch hooger gemaakt en vandaar dat op die wijze niet
alleen aan de wet wordt voldaan, maar dat men ook op
die manier, door steeds een grafheuvel te maken en tel
kens, als er twee zijn, de ruimte daartusschen aan te
vullen met grond, zij het dan ook zeer langzaam, de
geheele begraafplaats 25 a 30 cM. verhoogt. Zoodoende
kan men dan in het midden van de begraafplaats met
den onderkant van de onderste kist nog blijven 72 cM.
boven Friesch Zomerpeil en op de helft van de begraaf
plaats 50 cM. boven Friesch Zomerpeil. Nu is het waar
dat de stand van het water wel eens hooger is geweest,
al hoopt hij dat Gedeputeerde Staten zullen zeggen dat
dit niet meer zal gebeuren en dat het peil in de sloot
om het kerkhof op het oogenblik ook weer oploopt,
maar wanneer het water al eens mocht komen op 60 cM.
boven Friesch Zomerpeil en de onderste kist zou staan
op 52 cM. boven Friesch Zomerpeil, dan gelooft spreker
dat dit toch niet zoo'n groot bezwaar zou zijn; in elk
geval zou dat bezwaar nooit naar voren zijn gekomen,
wanneer de begraafplaats van het begin af goed was
geweest. Burgemeester en Wethouders meenen dus dat
de begraafplaats overigens kan blijven, zooals zij is,
maar dat zij alleen moet worden drooggemaakt.
Door nu het werk uit te voeren, zooais door Burge
meester en Wethouders wordt voorgesteld en dus het
kleinste bedrag te nemen, sturen wij absoluut niet in de
war het plan, dat namens de fractie van de S. D. A. P.
wordt aanbevolen. Burgemeester en Wethouders mee
nen dat hun voorstel als het ware kan worden be
schouwd als een stuk van dat plan; wanneer in de prac
tijk zou blijken dat de redeneering van Burgemeester
en Wethouders niet uitkomt en dat dus een weinig in
het oude maaiveld begraven, door wat voor ongelukkig
toeval ook, niet zou kunnen gebeuren, dan behoeft
men nog niet te zeggen: het is zonde dat wij dit hebben
gedaan, want dan kan men er nog altijd grond op
brengen. Dan heeft men, door plan a uit te voeren, nog
niets bedorven, maar dan kan men de begraafplaats nog
altijd ophoogen en daartegen zou dan absoluut geen be
zwaar zijn; alleen zou de ophooging niet volledig tot
haar recht komen met betrekking tot de graven, die tot
nog toe gegraven zijn. Wanneer het plan van Burge
meester en Wethouders een eventueele uitvoering van
plan c in de war zou sturen, dan zou er misschien be
zwaar zijn tegen plan a, maar naar het oordeel van
Burgemeester en Wethouders wordt plan c daardoor
niet in de war gestuurd, maar is hun plan eerder te be
schouwen als een onderdeel van plan c; als a niet vol
doende is, dan kan c nog altijd worden uitgevoerd.
Spreker meent hiermee de verschillende vragen te
hebben beantwoord en als de Raad nu nog prijs zou
stellen op een werkelijk technische voorlichting, dan zou
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 December 1926. 369
spreker willen voorstellen dat de volgende vergadering
te doen. Het lijkt hem beter dat dan de adjunct-direc
teur, die goed in de zaak zit, vooraf even wordt gewaar
schuwd; dan kan deze misschien ook eenige teekenin-
oen, enz., die hij zelf heeft gemaakt, meebrengen en dan
zullen wij hopen dat dan de wethouder van Openbare
Werken, die op 't oogenblik met een zware verkoudheid j
inbed ligt, ook weer beter zal zijn. Het lijkt spreker dus
beter dat, als de Raad prijs stelt op een technische uit
eenzetting, dit dan in de volgende vergadering gebeurt
en spreker gelooft dat het 't beste is dat de discussies
dan op het oogenblik niet worden voortgezet. De zaak
wordt volkomen beheerscht door den heer Maas, deze
kan de noodige mededeelingen hier wel doen en daarom
lijkt het spreker beter dat, als de Raad prijs stelt op de
voorlichting van den heer Maas, deze in de eerste plaats
in de gelegenheid wordt gesteld om de zaak uit te leg
gen en te antwoorden op de technische vragen, die
door de leden zijn gesteld.
De heer Dijkstra vindt dat heel best, maar hij is ook
van oordeel dat het werk zoo spoedig mogelijk moet
worden aangevat, waarom hij deze opmerking zou wil
len maken zouden wij niet in een avondvergadering
den adjunct-directeur kunnen hooren? Spreker is van
oordeel dat, wanneer wij hier de toelichtingen en de
inlichtingen van den deskundige hebben gehoord, wij
misschien geheel bevredigd zullen zijn en dat dan ook
een voorstel zal kunnen worden aangenomen, hetzij het
eene of het andere. Dan is de zaak voor elkaar en dan
kan men opschieten. Spreker zou liever niet 14 dagen
wachten, maar hij zou liever vandaag, morgen of over
morgen een beslissing nemen, opdat men zoo spoedig
mogelijk aan het werk zal kunnen gaan.
De heer IJ. de Vries zou deze vraag willen doen naar
aanleiding van het gesprokene door den heer Dijkstra
is het dan de bedoeling het geheele werk in eigen be
heer uit te voeren Of zal dat bij aanbesteding ge
schieden
De heer Dijkstra wil alleen zooveel mogelijk haast
met de zaak maken, opdat men als 't kan de volgende
week zal kunnen beginnen.
De heer IJ. de Vries krijgt den indruk dat de heer
Dijkstra bedoelt dat draineering en ophooging in eigen
beheer zullen geschieden en dat daarmee per se over
14 dagen een begin mee zal moeten zijn gemaakt. Ten
eerste zou spreker zeggen dat dit werk bij den winter
dag wel eens wat vast zou kunnen komen te zitten en
dat het misschien beter bij ander weer zou kunnen ge
schieden, maar hij zegt het ook hierom, niet omdat hij
zal zeggen dat hij er tegen is, maar omdat hij gelooft
dat de heer Dijkstra op het oogenblik verwachtingen
opwekt, die misschien niet te vervullen zijn. En dat
vindt spreker schandelijk, omdat er later misschien din
gen zullen blijken, die ons zullen doen zeggen dat wij
er tegen zijn.
De heer K. de Boer: Als U zegt dat U die niet ver
vullen wilt, dan is U dichter bij de waarheid.
De heer Dijkstra zegt dat hij met de praatjes van den
heer IJ. de Vries niets heeft te maken.
De Voorzitter merkt op, dat het natuurlijk technisch
mogelijk moet zijn de draineering uit te voeren. Dat is
de kwestie en men moet hier dus niet te boud spreken.
Het is hier niet de vraag of het gemeentebestuur zal
ivillen, wij willen wel, maar het is de vraag of wij
kunnen.
Overigens heeft spreker niets geen bezwaar er tegen
dat aan den heer Maas zal worden gevraagd in een
extra vergadering te komen om de zaak toe te lichten.
Dat zou b.v. vandaag over een week kunnen gebeuren.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten het voorstel
van Burgemeester en Wethouders aan te houden en dit
opnieuw in bespreking te brengen in een zitting van den
Raad op Dinsdag 21 December, des namiddags 2 uur,
waarbij de adjunct-directeur van Gemeentewerken, de
heer Ir. Alaas, zal worden uitgenoodigd de plannen toe
te lichten.
17 (Agenda no. 18). Voorstel van Burgemeester
en Wethouders tot het instellen van een rechtsvordering
tegen onderscheidene huurders van gemeentewoningen
tot betaling van achterstallige huurpenningen, met ont
ruiming der woningen.
Dit voorstel luidt als volgt
De huurders van de gemeentewoningen Engelsche-
straat no. 11, B. van Delden wed. van W. van der
Ploeg; Poppeweg no. 33, K. Buwalda; Engelschestraat
no. 58, W. Oost; Poppeweg no. 43, W. de Geest; Laag-
pad no. 10, R. van der Velde en Pieterseliewaltje no. 44,
H. Straatsma, zijn in gebreke gebleven hunne achter
stallige huurpenningen te voldoen, waarom hun de huur
bij deurwaardersexploit tegen 6 December 1926 is op
gezegd.
Blijkens mededeeiing van den deurwaarder is aan
de sommaties geen gevolg gegeven, zoodat een rechts
vordering tot ontruiming der woningen en betaling van
de achterstallige huurschuld tegen de nalatige huurders
zal moeten worden ingesteld.
Onder overlegging van het advies van den rechtsge
leerden raadsman der gemeente geven wij U derhalve
in overweging te besluiten tegen bovengenoemde per
sonen een rechtsvordering in te stellen, zoo noodig ook
in hooger beroep en cassatie, tot ontruiming en betaling
van de achterstallige huur van de woningen Engelsche
straat no. 11, Poppeweg no. 33, Engelschestraat no. 58,
Poppeweg no. 43, Laagpad no. 10 en Pieterseliewaltje
no. 44.
18 (Agenda no. 19). Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op een adres van D. Rauwerda om
schadevergoeding wegens bebouwing van een terrein
naast zijn woonhuis Tjerk Hiddesstraat no. 7
Dit prae-advies luidt als volgt
Uwe Vergadering stelde om praeadvies in onze han
den een adres d.d. 3 November j.l. van D. Rauwerda,
alhier, waarin deze vergoeding vraagt van schade, welke
hij door toedoen van de gemeente beweert te hebben
geleden uit hoofde van het bebouwen van den naast zijn
woonhuis aan de Tjerk Hiddesstraat no. 7 gelegen
grond.
Wij brengen hierbij in herinnering, dat adressant zich
reeds eerder, bij adres van 13 Januari 1926, tot Uwe
Vergadering wendde, en wel met het verzoek maatre
gelen te treffen, waardoor de bebouwing van bovenbe
doeld terrein zou worden gestaakt. Dit adres werd des
tijds ter afdoening in onze handen gesteld, waarna ons
College er afwijzend op beschikte, aangezien het terrein
door U in erfpacht was uitgegeven en op dit besluit
niet kon worden teruggekomen.
Niettemin richtte Rauwerda zich op 17 Februari j.l.
te dezer zake andermaal met een adres tot ons College,
hetwelk wij vermits het geen nieuwe gezichtspunten
opende voor kennisgeving meenden te mogen aan
nemen. Op 24 September j.l. drong adressant echter op
een antwoord aan, waarop wij hem bij schrijven van
14 October d.a.v. berichtten, dat aan zijn verzoek om