372 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 December 1926.
2. de erfpachter stort binnen tweemaal 24 uren,
nadat hij van het Raadsbesluit tot toewijzing in erfpacht
kennis heeft bekomen, een bedrag van 84.ten kan
tore van het gemeentelijk grondbedrijf als waarborg
voor de nakoming der voorwaarden, welk bedrag hem,
na voldoening daaraan, op aanvrage zal worden terug
gegeven;
3. de rooiïng voor de bebouwing zal nader door den
dienst der gemeentewerken worden aangegeven;
4. zoolang de erfpacht niet met toestemming van
Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag be
bouwing door derden niet plaats hebben;
5. overigens zijn van toepassing voor zoover
mogelijk en met het bovenstaande niet in strijd de
bepalingen betreffende de uitgifte in erfpacht van bouw
terreinen, gelegen tusschen Oostersingel en Cambuur-
sterpad en toebehoorende aan de gemeente Leeuwarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 3 en 4 (agenda sub 4 en 5).
5 (Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verkoop aan de firma Strikwerda en
Hogendijk te Franeker van een terrein aan de Dok
kumer Fe, met woning en bergplaats en van de woning
aan het Pieterseliewaltje no. 46, kadastraal bekend
Sectie F, nos. 3297, 2268, 2269 en 1511.
Dit voorstel luidt als volgt
De firma Strikwerda en Hogendijk, te Franeker,
wenscht een onderdeel van haar handel in kunstmest
stoffen in deze gemeente te vestigen en heeft zich daar
toe met ons in verbinding gesteld ter verkrijging van
een voor handelsdoeleinden geschikt gelegen perceel.
Het oog is daarbij gevallen op het aan de gemeente toe-
behoorend terrein der voormalige panfabriek aan de
Dokkumer Ee. Dit terrein is bij Raadsbesluit van 11 De
cember 1917 aangewezen voor het houden van hout
veilingen, tegen eene vergoeding van 90.per veiling,
doch wordt slechts een enkele maal voor dit doel ge
bruikt en ligt overigens renteloos.
Bij haar hierbij overgelegd adres verzoekt genoemde
firma haar dit terrein, kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden, sectie F no. 3297, met de daarbij staande
woning en bergplaats, nos. 2268 en 2269, in koop af te
staan, evenals de aan de gemeente behoorende woning
Pieterseliewaltje no. 46, kadastraal alsvoren no. 1511,
waarvan het bezit noodig is om eene verbinding van
bovenbedoeld terrein met het Pieterseliewaltje tot stand
te kunnen brengen. Hiertoe zal mede aan adressante
recht van uitgang over den onmiddellijk ten Zuiden van
laatstgenoemde woning gelegen grond moeten worden
gegeven, het verkrijgen van welk recht de firma Strik
werda en Hogendijk dan ook als voorwaarde aan den
verkoop verbonden wenscht te zien.
Omtrent den prijs van de te verkoopen eigendommen
is overeenstemming verkregen. Blijkens haar hierbij
overgelegd schrijven gaat adressante accoord met de
door ons gevraagde sommen, te weten: voor het terrein,
groot 2363 Af2., 5.per M2., voor de woning met
bergruimte 3500.en voor de woning Pieterselie
waltje no. 46 600.Onzerzijds bestaan tegen de
overigens door adressante gestelde bedingen geen be
zwaar.
Wij geven U derhalve in overweging te besluiten
I. in te trekken onderdeel I van het Raadsbesluit van
11 December 1917, no. 553r/293, waarbij het terrein
van de voormalige panfabriek is aangewezen voor het
houden van houtveilingen;
II. aan de firma Strikwerda en Hogendijk te Fra
neker te verkoopen
a. het terrein, gelegen aan de Dokkumer Ee, kadas
traal bekend gemeente Leeuwarden, sectie F no. 3297,
groot 2363 M2., tegen den prijs van 5.per M-'.
b. de perceelen aldaar, kadastraal bekend gemeente
en sectie alsvoren nos. 2268 en 2269, respectievelijk
huis en bergplaats, samen groot 118 M2., voor de som
van 3500.
c. het perceel, kadastraal bekend gemeente en sectie
alsvoren no. 1511, als huis en erf, groot 41 cA., voorde
som van 600.
onder bepaling dat de aan de gemeente toebehoo
rende perceelen grond, sectie F nos. 3299 en 2831, wor
den bezwaard met de erfdienstbaarheid van weg ten
behoeve van het bij dezen verkochte, en overigens op
de bij de gemeente gebruikelijke voorwaarden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff kan zich in het algemeen wel met
dit voorstel vereenigen, maar bij het lezen daarvan heb
ben zich toch een paar vragen aan hem opgedrongen,
waaromtrent hij graag inlichtingen zou willen hebben.
Ten eerste deze vraag, die voor spreker nu niet van
heel veel belang is: waarom is hier afgeweken van dat
gene, wat hier zoo langzamerhand gewoonte is gewor
den, n.l. dat men geen gemeentegrond gaat verkoopen,
maar die alleen in erfpacht uitgeeft. Spreker vraagt dit
alleen, omdat hij zich die afwijking niet kan verklaren,
persoonlijk heeft hij er heelemaal geen bezwaar tegen.
Zijn tweede vraag, die voor hem van meer beteekenis
is, is deze: waarom hebben Burgemeester en Wethou
ders bij het doen van dit voorstel niet tevens gedacht
aan het aanwijzen van een nieuw terrein voor de hout
veilingen? Dit is eigenlijk een historische geschiedenis;
de houtveilingen hebben sinds menschenheugenis in
Leeuwarden bestaan en telkens als het terrein van de
houtveiling van bestemming veranderde, is onmiddellijk
een ander terrein daarvoor aangewezen. In 1884 was de
houtveiling op het terrein tusschen de gasfabriek en de
kazerne, maar toen dat terrein moest worden gebruikt
voor uitbreiding van de gasfabriek, is het terrein aan
de Eestraat voor het houden van houtveilingen aange
wezen. En toen later dit terrein werd bestemd voor
opslagplaats van Gemeentewerken, is aan de houtvei
ling het terrein bij het Oud Panwerk aangewezen. Nu
hooren wij echter niets van aanwijzing van een ander
terrein; Burgemeester en Wethouders stellen eenvoudig
voor dit terrein te verkoopen en daarmee afgedaan.
Hebben Burgemeester en Wethouders nu geen aan
leiding om tegelijk met het doen van dit voorstel onder
de oogen te zien, waar in het vervolg de houtveilingen
moeten worden gehouden Burgemeester en Wethou
ders zeggen wel dat het terrein heel weinig daarvoor
wordt gebruikt en dat kan ook de laatste jaren wel het
geval wezen, maar in elk geval werden er tot voor zeer
kort nog vrij geregeld houtveilingen gehouden. Toen
dit terrein voor houtveiling werd bestemd, is er een be
rekening gemaakt er is toen met een opbrengst per
keer rekening gehouden en er werd toen gerekend op
4 keer per jaar. Dat wil echter niet zeggen dat het ter
rein 4 dagen werd gebruikt, maar reeds weken te voren
en nog weken daarna was men daar bezig om het noo-
dige hout op te slaan en weg te brengen van het terrein,
zoodat dit dus betrekkelijk veel in gebruik was. Het
schijnt dat er in de laatste 9 jaar niet minder maar meer
houtveilingen zijn gehouden, dan waarop toen gerekend
werd en op grond daarvan is er dus voor Burgemeester
en Wethouders geen aanleiding om, waar vroeger voor
een nieuw terrein werd gezorgd, dit nu achterwege te
laten. Spreker wil daarom de vraag stellen: is er geen
reden om opnieuw een ander terrein voor de houtvei
lingen aan te wijzen en wanneer dat niet het geval
mocht zijn, wat zijn daarvoor dan de motieven?
De heer Fransen (wethouder) wil wel even op de
vragen van den heer Oosterhoff antwoorden. Diens
eerste vraag was, waarom is afgeweken van den gewo
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 December 1926. 373
nen regel, waarbij grond in erfpacht wordt gegeven en
waarom nu wordt voorgesteld dat de grond zal worden
verkocht; de heer Oosterhoff heeft er echter bij gezegd
dat hij zich daarmee wel kan vereenigen.
Waarom is dat nu gedaan? Burgemeester en Wet
houders hebben gemeend, waar hier een aanvraag was
van een belangrijke industrie, dat het voor de industrie
altijd moeilijk is" grond in erfpacht te ontvangen zij
ontvangt die liever in koop. Dat is ook gebeurd met de
verschillende fabrieksterreinen aan het tweede Kanaal-
pand; de fabrikanten geven verre de voorkeur aan koop
boven erfpacht en dat is dan ook een van de redenen
geweest, waarom Burgemeester en Wethouders hebben
Seineend dit terrein in koop te moeten afstaan in plaats
van in erfpacht.
Dan heeft de heer Oosterhoff gevraagd waarom niet
een ander terrein is aangewezen voor de houtveiling. De
bedoeling van Burgemeester en Wethouders was dat,
waar nu de werkverschaffing zal worden verplaatst en
het terrein van de oude werkverschaffing weer komt bij
de Gemeentewerf, de houtveilingen daar voorloopig wel
kunnen plaats vinden, vooral, omdat er zoo weinig
worden gehouden. Mocht dat echter op den duur niet
kunnen, doordat er meerdere worden gehouden, dan is
daarvoor een terrein beschikbaar aan het tweede Ka-
naalpand.
Het is niet juist wat de heer Oosterhoff zegt, dat de
houtveilingen hoe langer hoe meer toenemen deze
nemen hoe langer hoe meer af. In 1925 heeft het heele
terrein slechts 180.opgebracht de houtveilingen
verloopen als het ware. Vroeger waren ze meer in aan
tal, maar telken jare zakt het; spreker weet niet of er
in 1926 al een veiling is geweest
De heer Dijkstra: Ja, één geloof ik.
De heer Fransen (wethouder) hoort van maar één.
Door de weinige houtveilingen wordt er betrekkelijk
ook zoo weinig opgebracht, dat dit eigenlijk niet in
verhouding staat tot het kapitaal, dat de grond waard
is; dit terrein is veel meer waard, wanneer wij het gaan
verkoopen, dan wanneer wij het beschikbaar houden
voor eventueele houtveilingen, omdat dit eigenlijk een
zeer nadeelige zaak voor de gemeente is.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
6 (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van de Salarisverordening
1919 (bijlage no. 33).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Afuller zou over deze kwestie wel een paar
woorden willen zeggen. Wij hebben een tijdje geleden
ook al eens een partiëele herziening van de loonen ge
had en nu hebben wij hier weer een dergelijk voorstel
voor ons. De vraag komt nu bij ons op: gaan wij hier
mee wel den goeden kant uit? Het kan den Raad en
ook het college van Burgemeester en Wethouders be
kend zijn, dat wijzigingen in de loonregeling niet eerder
in den Raad mogen worden behandeld en eventueel
aangenomen, dan nadat het advies der commissie voor
Georganiseerd Overleg daaromtrent aan den Raad is
overgelegd. Dat is hier niet het geval geweest en nu
zeggen Burgemeester en Wethouders wel dat voor het
salaris, dat voor deze functie is vastgesteld, momenteel
niet de geschikte kracht is te krijgen, maar de vraag zou
toch deze kunnen zijn: is het niet mogelijk dat wij voor
de volgende raadsvergadering het advies van de com
missie voor Georganiseerd Overleg kunnen hebben en
dat wij dan in die vergadering de zaak onder de oogen
kunnen zien? Spreker meent, ook met het oog op om
standigheden in de toekomst ten opzicht van andere
kwesties, die zich kunnen voordoen, dat er alleszins
reden is om het advies van de commissie voor Georga
niseerd Overleg te vragen en hij zou willen voorstellen
dat alsnog te doen.
De heer IJ. de Vries heeft dezen raadsbrief ook met
belangstelling gelezen, maar toen hij in de bijlage dezen
zin las
„Wanneer men overweegt, dat de gasmeester in
deze gemeente een zeer verantwoordelijke taak
heeft",
kwam bij spreker de vraag naar voren: is dan het voor
stel van Burgemeester en Wethouders wel in overeen
stemming met het werk, dat deze persoon moet uit
voeren
Misschien zal hier eenige verwondering wezen als
spreker gaat zeggen dat hij van meening is dat het
salaris veel hooger zal moeten worden gesteld, als de
verantwoording zoo groot is. Als wij een vergelijking
maken met de salarissen van de technische ambtenaren
bij de gemeentebedrijven en van meerdere hoofden op
de gemeentesecretarie, dan blijkt dat al die salarissen
gaan boven de 3000.en als spreker dan dezen zin
leest uit het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
dan meent hij dat dit salaris niet met 400.moet
worden verhoogd, maar dat het misschien verstandiger
zal zijn het salaris voor deze betrekking met 1000.—
te verhoogen, zoowel in minimum ais in maximum.
Daarbij zou spreker dan willen voorstellen, als het in
den Raad komt tot verhooging van het salaris, dat er
dan een nieuwe oproep zal geschieden van sollicitanten,
opdat op die nieuwe oproep misschien nog geschikter
personen kunnen solliciteeren.
De heer Muller heeft gezegd dat het Georganiseerd
Overleg een uitspraak zal moeten doen, maar het is
voor spreker de vraag of die commissie de kwestie beter
kan beoordeelen dan de Raad of de technische ambte
naren; spreker gelooft dat het voor de commissie ook
moeilijk zal zijn.
Maar als wij een vergelijking maken tusschen de
belooning, die voor deze plaats zal worden gegeven
en de belooning voor de plaats, die andere personen
bij de gemeentebedrijven innemen, dan komt het spreker
voor dat deze belooning veel te laag is.
Bovendien is het toch onmogelijk een salarisverorde
ning voor altijd geldende vast te stellen. Men moet
niet vergeten dat Leeuwarden zich in de laatste jaren
enorm heeft uitgebreid en dat daardoor meer verant
woordelijkheid op verschillende ambtenaren is gelegd.
Spreker heeft daarom geen bezwaar om partieel
enkele salarissen te verhoogen. Dit is toch een verant
woordelijke positie; de gasmeester blijft toch over alles
gaan, ook al breidt het bedrijf zich uit. Bij andere be
drijven heeft men het wel dat, als er een vrij groote uit
breiding komt, het aantal arbeiders moet worden uit
gebreid, terwijl de ambtenaren, die er zijn, hetzelfde
werk blijven doen, dat er dus alleen, omdat er meer
werk is, meer personen worden aangesteld, maar in dit
geval krijgt de technische man. waar de dienst zich heeft
I uitgebreid, veel meer te doen en veel meer verant
woording.
Op die gronden zou spreker willen voorstellen het
salaris hooger vast te stellen en opnieuw sollicitanten
op te roepen, opdat men de rechte man op de rechte
plaats zal krijgen.
De heer Hofstra wil in de eerste plaats zeggen dat
dit voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals
het hier ligt, eigenlijk niet ten volle zijn instemming
kan hebben en wel om verschillende redenen niet. Hij
had gehoopt bij de stukken te vinden een zeker advies,
of van de commissie voor de Lichtbedrijven of van de
commissie voor Georganiseerd Overleg. Tot zijn spijt
heeft hij dat niet kunnen vinden. Spreker zal dan ook