46 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1927. cijfer op 5 zou hebben gesteld, dus als er nog wat meer belasting was gevraagd wat volgens den heer Muller al zoo moeilijk is om het op te brengen wij dan in 1928 het cijfer lager hadden kunnen houden. Ik zou echter zeggen dat wij in 1926 niet het geld behoeven op te brengen, dat wij in 1928 noodig zullen hebben... De heer IJ. de Vries: juist De heer Westra dan is het nog vroeg genoeg. Dat is de financieele politiek, die ik straks heb verde digd en de onjuistheid daarvan is door den heer Mole naar allerminst aangetoond. Wat overigens betreft het voorstel van Burgemeester en Wethouders zelf, daar zal ik heel weinig over zeggen. Ik zal daar gaarne mijn stem aan geven, want het geld zal er moeten komen. De heer Beekhuis (wethouder) merkt op, dat men zeker wel belangstellend zal zijn, zijn antwoord te vernemen. Welnu, hij kan wel zeggen, wat verschillende heeren en de dame hier ook hebben gezegd, dat het hem leed doet dat Burgemeester en Wethouders met deze zaak in den Raad moeten komen. De raadsleden hebben gezegd dat het hun leed doet voor de burgerij, spreker behoeft zeker niet te zeggen dat het hèm in de eerste plaats leed doet met dit voorstel te moeten komen, omdat aan wat hem van verschillende kanten is gevraagd: waarom hij altijd heeft getracht zoo weinig mogelijk te laten betalen, hetzelfde idee ten grondslag ligt, n.l. de burgerij te besparen het betalen van te veel belasting. Men moet toch altijd zijn best doen om met zoo weinig mogelijk belasting toe te komen. Dat is ook voortdurend de ondergrond van sprekers politiek geweest: te trachten niet weer te vervallen in dezelfde fout, die vroeger is gemaakt, om meer te laten betalen dan wat strikt noodig is. Er zijn indertijd hooge percentages geheven, de bur gerij heeft toen te veel betaald en daardoor zijn er overschotten gebleven. Jammer is het, dat toen plot seling het percentage is teruggebracht tot 4. Dat is niet goed geweest; men had het op 5 moeten brengen, dan was er zeer zeker heel wat beter grondslag voor de financiën geweest. Enkeie sprekers hebben z. i. de fout begaan na te pleiten over wat vroeger is gezegd. Het komt hem voor dat dit een onbillijk standpunt is. Het is zoo gemakkelijk om te zeggen: „zie je wel, ik heb dat wel van te voren gedacht", maar dat is toch verbazend onbillijk. Waaróm, vraagt spreker dan, hebt ge deze gedachte gehad, ge hebt daar toch nooit goede argumenten voor aange voerd? Het maakt op spreker den indruk van iemand, die aan de speeltafel op zwart heeft gezet en die, als hij heeft gewonnen, zegt: „zie je nu wel hoe knap ik ben om op zwart te zetten" De heer Muller: Er waren door ons toch cijfers ge geven bij de begrooting De heer Beekhuis (wethouder) Het is dus een kwestie van zuiver geluk. Spreker heeft althans argu menten gehad om te denken wat hij heeft gezegd. Nu kan de heer Muller wel uitroepen dat zij bij de be grooting een staatje hebben overgelegd om te moti- veeren om onmiddellijk de volle 4.75 te heffen, maar dat is het niet, waar wij nu kwestie over hebben; het gaat nu alleen over het tegenvallen van het cijfer van aanslag. Verschillende sprekers hebben de geheele financieele politiek er bij gehaald; als dat niet het geval was geweest en men zich alleen tot het voorstel had bepaald, zou men dit direct wel met algemeene stemmen dat zal nu ook wel gebeuren, want ieder zal er wel voor zijn hebben kunnen aannemen. Wat spreker hier nu zegt gaat dan ook buiten dit voorstel om, maar verschillende andere sprekers hebben dat ook gedaan. Spreker beweert dit: wat is tegengevallen, is het cijfer van aanslag, dat in plaats van 28 millioen, zooals wij hadden gedacht, 26 millioen is geworden. Dat is tegen gevallen en daarom zegt spreker dat hij de raadsleden, die hebben gezegd, dat zij dit wel hadden verwacht, vergelijkt met een speler. Dat het cijfer van aanslag 26 millioen zou worden is zelfs ook niet gezegd, en men moet daarom nu niet zeggen dat men gelijk heeft ge- kiegen. Dat wordt echter wel gedaan. Spreker had destijds betere argumenten om een cijfer van aanslag van 28 millioen te noemen dan een van de leden om te denken dat het 26 millioen zou worden. Dat het cijfer op 26 millioen is gekomen, is iets dat buiten ons allen staat maar niet geheel buiten spreker; hij wil zich in dat opzicht volstrekt niet schoonwasschen. Hij geeft toe en dat is, meent hij, ook het antwoord op de vraag van mevrouw Buisman dat hij zich destijds, voordat hij in den Raad kwam met de mededeeling dat men kon rekenen op een netto-cijfer van aanslag van 28 millioen, beter had moeten vergewissen of dit wer kelijk zoo was, ja of neen. Spreker wil erkennen dat hij dit op tc losse gronden heeft aangenomen, maar men zal van hem wel willen gelooven dat hij dit niet heeft gedaan om iets gunstiger voor te stellen of om op de eene of andere wijze invloed op iets uit te oefenen spreker hoopt dat de Raad hem daarvoor wel beter zal kennen maar omdat hij er in geinoede van overtuigd was dat een cijfer van 28 millioen eerder nog aan den lagen kant was. Spreker is misschien te lichtvaardig geweest in het aannemen van de gegevens, die hij had, maar hij had de overtuiging dat het met te rekenen op 28 millioen, nog eerder zou meevallen dan dat het zou tegenvallen. Dat is dus, eigenlijk gezegd, de heele zaak; spreker had niet zoo sterk op het cijfer van 28 millioen moeten steunen en dit is nu 26 millioen geworden. Nu is de vraag gedaan: hebben wij nog wel voordeel van de eigen heffing Dat is een hoogst belangrijke vraag. De heer Botke heeft er zelfs pertinent aan toe gevoegd dat hij gisteren heeft gehoord dat bij het Rijk over hetzelfde dienstjaar 1926/27 het cijfer van aanslag in Leeuwarden 27 millioen is. Spreker kan den Raad echter meedeelen dat dit onjuist is; hij heeft van morgen nog van den Inspecteur gehoord dat omtrent het be lastingjaar 1926/27 nog niets bij het Rijk bekend is. Degene, die aan den heer Botke heeft overgebracht dat het cijfer bij het Rijk 27 millioen zou zijn, is dus iemand, die niet op de hoogte of niet ter zake kundig is. Of spreker nu meent dat de eigen heffing voordeeliger voor de gemeente zal wezen Spreker blijft daar bij; hij gelooft zeer zeker dat die niet anders dan voordeel kan geven, ook hierom, omdat men nu heeft tweeërlei aanslag, n.l. die bij het Rijk en die bij de gemeente, en omdat de wisseling van gedachten tusschen de aan het hoofd van de diensten staande ambtenaren ten gevolge moet hebben, dat men komt tot juister cijfers, dan wanneer maar één lichaam den aanslag doet. Alleen uit dat oogpunt al meent spreker dat de gemeentelijke heffing wel degelijk een voordeel kan zijn en eigenlijk nooit een nadeel, behalve dan de geringe kosten, die de eigen heffing na zich sleept. Spreker noemt dit ge ringe kosten, omdat het den Raad bekend zal zijn dat het personeel zoo goed als niet is uitgebreid in verband met de eigen heffing. Deze kost dus de gemeente al heel weinig aan onkosten, dus dunkt spreker dat het resultaat niet anders dan ten voordeele van de gemeente kan zijn. Hoewel dus ook spreker dit cijfer bijzonder is tegengevallen, kan hij niet zeggen dat hij het betreurt, dat wij de eigen heffing hebben gekregen. De heer Visser heeft spreker heel heftig aangevallen en heeft gezegd dat spreker niet een krachtige politiek heeft gevoerd. Spreker begrijpt echter niet wat deze zaak met een krachtige politiek te maken heeft. Men kan zich toch vergissen in het cijfer, waarop men heeft gerekend, maar wat heeft dat met een krachtige of Verslag van de handelingen van den gem minder krachtige politiek te maken De logica daarin ontgaat spreker. Spreker wil nog even herhalen dat in April van het vorig jaar is vastgesteld dat het heffingspercentage 4.75 zou zijn. Toen hebben wij de eigen heffing gekregen en toen in Juli de zaak nog eens in den Raad is geweest, hebben Burgemeester en Wethouders gezegd waar schijnlijk zal de eigen heffing zooveel meer opbrengen dan wanneer zij bij het Rijk zou blijven dat, hoewel het er naar uitziet dat wij 4.75 moeten heffen, wordt voorgesteld om eerst nog eens aan te kijken hoe het zal loopen en voorloopig 4 in te vorderen en voor- loopig de 0.75 nog niet in te vorderen. Dus toen wist de Raad wel degelijk dat de financiën er op dat oogenblik zoo voor stonden, dat 4.75 moest worden geheven, maar dat het college, op grond dat het cijfer van aanslag zou kunnen meevallen, voorloopig niet meer wenschte in te vorderen dan 4 Daarna is er bij de begrooting van verschillende kanten op aangedrongen om reeds toen de 4.75 onmiddellijk ten volle te heffen en dat heeft spreker tegengehouden, omdat hij niet anders kon vermoeden dan dat de cijfers zouden meevallen. Maar wat is er per slot van rekening nu nog verloren? Er is door den heer Muller gevraagd op welke wijze de heffing zou geschieden. Wel, die geschiedt op dezelfde wijze als de oorspronkelijke aanslag; men krijgt daarvan bericht en men zal daarvoor misschien ook wel een termijn stellen. Spreker heeft daaromtrent nog geen overleg gepleegd met den Controleur, maar het komt hem voor dat de invordering daarbij op dezelfde wijze zal geschieden als bij het andere deel, tenzij er andere maatregelen worden getroffen. Spreker kan dat nog niet precies beantwoorden De heer Muller: Er zal toch wel voldoende tijd voor worden gegeven De heer Beekhuis (wethouder): Daar zal geen be zwaar tegen zijn om daar tijd voor te geven; die zaak zal met de noodige soepelheid moeten worden be handeld. Spreker meent hiermee in het algemeen de verschil lende sprekers te hebben beantwoord. De heer Visser zal in tweede instantie trachten heel kort te zijn. De wethouder van Financiën heeft de vraag gesteld wat spreker bedoelt met het voeren van een slappe politiek of van een niet krachtige politiek. Spre ker bedoelt dit en dat is altijd het verschil van meening geweest tusschen den wethouder van Financiën en spreker dat de wethouder te veel heeft gerekend op meevallers. De wethouder heeft steeds gezegd: „dat kan meevallen", zonder dat hij zich daarbij heeft geba seerd op een reëele basis. Dat heeft spreker een minder krachtige politiek genoemd. De wethouder heeft gezegd: wij hebben de saldi nog en als dat niet voldoende is, hebben wij nog de eigen heffing, waar misschien voor deel in zit. De wethouder heeft altijd gedacht ergens voordeel uit te halen en dat het zou meevallen dat noemt spreker niet het voeren van een krachtige politiek. Spreker heeft destijds zich er niet tegen verzet toen, hij meent in de vergadering van 13 Juli, het voorstel werd gedaan om de 4.75 niet ten voile in te vorderen. Hij zit hier nu echter niet na te pleiten over die zaak, maar hij heeft haar naar voren willen brengen, omdat hij zeer zeker meent dat, waar wij aan 4.75 niet voldoende zullen hebben, wij daaraan onze aandacht moeten wijden. Spreker interrumpeerde straks ook ten opzichte van wat de heeren Westra en IJ. de Vries zeiden „Nu begrijp ik er niets meer van" De heer IJ. de Vries: Dat zullen we U later wel ver klaren. van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1927. 47 De heer Visser „Juist zei de heer IJ. de Vries, toen de heer Westra te kennen gaf dat hij destijds al had betoogd, hoewel het moeilijk voor de menschen was, dat het cijfer eigenlijk 5 of meer moest wezen. Ja, als hij dat destijds heeft betoogd, toen wij nog bezig waren met een cijfer van 4 of 4.75, als hij daar destijds al van overtuigd was en de heer IJ. de Vries dat, blijkens zijn interruptie, sanctionneert, dan begrijpt spreker niet dat de heer IJ. de Vries toen niet met een voorstel is gekomen, dat door den geheelen Raad zou zijn geaccep teerd en waardoor wij nu niet in het moeras zouden zijn gekomen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi is niet geheel bevredigd door hetgeen door den wethouder is betoogd. Dat zal wel geen van de heeren verwonderen, omdat zij geen enkel antwoord op een van haar vragen heeft gekregen. Misschien heeft zij te veel tegelijk gevraagd; zij wil haar vragen wel een voor een noemen, misschien is dat gemakkelijker. Spreekster heeft gevraagd waarom nu wordt voorge steld 4.75 in te vorderen, terwijl dit volgens den raadsbrief eigenlijk 4.3 zou moeten zijn. Zij heeft gevraagd waarop dat cijfer van 26 millioen is gebaseerd en of wij daar nu vast op kunnen vertrou wen. De heer M. Molenaar heeft daaromtrent gezegd dat het eigenlijk maar 25 millioen is, dat er 1 millioen afgaat, omdat het cijfer van 26 millioen het bruto cijfer is. Verder heeft spreekster gevraagd of er veel schade is geleden door het gemis aan kasgeld. Een vraag, die zij nog niet heeft gedaan, maar waarop zij werkelijk ook heel gaarne antwoord zou willen heb ben, is, hoeveel er op 't oogenblik door den Ontvanger reeds is geïnd. Ten slotte heeft spreekster ook nog geen antwoord gekregen op haar vraag of de voorloopige aanslag wel wettig is geweest. Zij acht al deze vragen werkelijk van belang en zou daarop heel gaarne een antwoord willen hebben. De heer Posthuma heeft al reeds in eerste instantie gezegd dat het foutieve cijfer van 28 millioen door den wethouder van Financiën bij de begrooting als motief is gebruikt. Hij is begonnen met daaromtrent een vraag te stellen en hij meende dat de wethouder die aan het adres van mevrouw Buisman heeft beantwoord. Spreker komt daarop terug, omdat hij met nadruk wil verklaren dat hij alle gedachten aan opzet hier buitengesloten acht. Dan wil spreker zijn vraag herhalen waarop hij ook geen antwoord heeft gekregen of de nadere voorstellen, om het overblijvende tekort te dekken, niet gelijktijdig met dit voorstel kunnen worden aangeboden, m. a. w. of datgene, waarover wij nu zouden moeten beslissen, niet tot de volgende vergadering kan worden uitgesteld, opdat wij dan het geheel kunnen overzien. De heer M. Molenaar zou nog met een enkele opmer king den heer Beekhuis even willen beantwoorden. De heer Beekhuis heeft o. a. gezegd dat hij zich steeds heeft laten leiden door deze gedachte laten wij de belasting zoo laag mogelijk houden en de burgerij niet meer laten betalen dan hoogst noodzakelijk is. Daarom hield de wethouder vast aan het cijfer 4, maar even later zegt hijhet percentage had niet direct op 4 moeten worden gebracht maar het had 5 moeten zijn. Dat klopt toch niet met elkaar en daarmee klopt ook niet de vast houdendheid van den wethouder aan het cijfer 4, nu dat eenmaal 4 is; als hij zegt dat het 5 had moeten zijn, waarom houdt hij dan aan 4 vast Spreker heeft gezegd dat, ook al was het cijfer van aanslag zoodanig meegevallen, dat het 30 millioen was, er toch nog een verhooging van het percentage zou moeten komen en hij wil er op wijzen dat het college

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 12