48 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Ataart 1927.
dat zelf erkent in dezen raadsbrief, waarin staat dat
„de wijze van dekking van een ook na volledige invor
dering eventueel nog overblijvend tekort onder oogen
zal moeten worden gezien". Daarmee klopt de opmer
king van mevrouw Buisman, dat de verhouding van 26
en 28 millioen een andere is dan die van 4 en 4.75
omdat het cijfer van aanslag is verlaagd van 28 tot 26
millioen, zou inderdaad nu een heffingscijfer van 4.3
voldoende zijn. Maar er wordt nu voorgesteld 4.75
te heffen, omdat het college zelf zegt, dat dit de eenige
reden niet is, waarmee het dus zelf erkent dat zelfs
zonder verlaging van het cijfer van aanslag een verhoo
ging van de belasting noodzakelijk zou zijn.
De heer Westra zou graag nog een enkele opmerking
willen maken. De wethouder heeft gelijk als hij zegt,
dat wij vroeger onze meening niet met cijfers hebben
kunnen staven, dat een heffing van 4 niet voldoende
zou zijn. Juist, maar Burgemeester en Wethouders heb
ben ook niet beschikt over voldoende cijfers. De kwestie
is later juister door den wethouder genoemd; het ging
feitelijk over de meerdere of mindere resultaten van de
eigen heffing en daarvan werden dezerzijds minder
resultaten verwacht dan van de tafel van Burgemeester
en Wethouders. Daarom was het niet noodig dat die
verwachting met cijfers werd gestaafd. Later heeft de
S. D. A. P. het wel met cijfers gestaafd, maar dat was
pas later.
Wat de heer Visser heeft opgemerkt, kan spreker wel
ophelderen. De heer Visser heeft gezegd het kan
mogelijk zijn dat de heer Westra heeft gezegd dat het
cijfer 5 of 6 zou moeten zijn ja, dat kan niet alleen
mogelijk zijn, maar dat staat uitdrukkelijk in de notulen,
die vandaag zijn vastgesteld en waarvan de Voorzitter
met verheffing van stem zelfs heeft gevraagd of er be
zwaar tegen de redactie daarvan bestond; derhalve heeft
spreker dat gezegd. Die 5 of 6 ging echter niet over
de rekening van 1926 en het cijfer van 4.75 van dezen
middag, maar over 1927 en volgende jaren; derhalve
was er geen sprake van dat spreker kon voorstellen om
dat vast te stellen, omdat het pas in Mei aan de orde
komt. Men kon met die verwachting rekening houden
dat er dan 5 of 6 noodig zal zijn, maar daar volgt
niet uit dat spreker daaromtrent reeds in December een
voorstel kon doen.
Toevallig heeft spreker de opmerking van mevrouw
Buisman en van den heer Molenaar gehoord de wet
houder heeft er nog niet op geantwoord ten opzichte
van de verhouding van de 28 en 26 millioen. Daar zijn
die leden toch even mis mee, want het cijfer 4.75 is
gebaseerd op een belastbaar inkomen van 28 millioen,
daarop is het juist vastgesteld. Het is teruggebracht tot
4, omdat de verwachting was dat de eigen heffing het
belastbaar inkomen omhoog zou brengen, maar als dit
terugloopt tot 26 millioen, wil dat dus zeggen dat het
cijfer 4.75 gehandhaafd moet blijven en dat de rest op
andere wijze moet worden gevonden. De verhouding
van de cijfers klopt dus niet.
De heer Beekhuis (wethouder) merkt op, dat de heer
Westra eenigszins antwoord heeft willen geven op de
vraag, door mevrouw Buisman en den heer Molenaar
gedaan. Spreker gelooft echter niet dat dit een antwoord
is dat de beide vragers geheel heeft bevredigd, hij heeft
het althans een beetje anders opgevat. Spreker heeft
het zoo begrepen, dat dit de bedoeling was: waar wij
meenden te kunnen volstaan met 4 bij een cijfer van
aanslag van 28 millioen, hoe kunnen Burgemeester en
Wethouders nu een heffingscijfer nemen van 4.75, nu
het cijfer van aanslag 26 millioen blijkt te zijn Die
praemisse is echter nooit door Burgemeester en Wet
houders gesteld; de gedachte, die de vragers voorop
stellen, is nooit het uitgangspunt geweest en als men
de begrootingsdebatten leest, zal men ook zien dat de
zaak nooit zoo is gesteld door Burgemeester en Wet
houders. Spreker heeft zoo geredeneerd: als het cijfer
van aanslag 28 millioen is, zal misschien in Februari
of iets later blijken dat niet de volle 4.75 noodig is,
maar dat zoo heeft spreker er bij gevoegd men
b.v. met 4.5 toekon. Zoo is het toen door spreker
voorgesteld en hem dunkt dan ook dat de berekening
van mevrouw Buisman met de kwestie, waar wij op 't
oogenblik voor staan, niets te maken heeft. Wij staan
nu eenvoudig hier voor, dat Burgemeester en Wethou
ders meenden in Februari misschien te kunnen komen
met het voorstel om niet de volle 4.75 te heffen,
maar minder en dat nu is gebleken dat dit niet kan,
waarom zij voorstellen de volle 4.75 te heffen. Dat
is de korte inhoud van dit voorstel en alles wat er
verder over wordt gezegd is napleiten. Men kan over
de omstandigheden praten en daar kwaad en ongelukkig
over doen, maar wij hebben de feiten, zooals die zijn,
onder de oogen te zien en dan vast te stellen wat er
op het oogenblik moet worden geheven aan belasting.
Nu heeft mevrouw Buisman tal van vragen gedaan;
spreker weet niet of het eigenlijk wel noodzakelijk is
en of het ook wel op zijn weg ligt om daarop te ant
woorden. Hij wil echter gaarne de beleefdheid tegenover
mevrouw Buisman in acht nemen en trachten zooveel
mogelijk haar vragen te beantwoorden.
Haar eerste vraag was deze, of de eigen heffing wel
wettig is geschied
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Neen, de voor-
loopige aanslagen. Dat mag niet, als ik goed ben inge
licht.
De Voorzitter zou zeggen: wat voor practisch belang
heeft het om dat bij deze zaak te bespreken? Al was
dat niet wettig geweest, dan was het niet wettig ge
weest spreker laat dat in het midden maar wat
heeft dat, eerlijk gezegd, met dit raadsvoorstel te maken
en wat heeft het er mee te maken hoeveel centen de
Ontvanger heeft gebeurd en hoeveel niet
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi vindt van wel,
omdat dit voorstel is gebaseerd op een cijfer van aan
slag van 26 millioen en omdat zij bang is dat wij de 26
millioen niet halen.
De heer Beekhuis (wethouder): Dan moeten wij ten
minste wel 4.75 heffen.
De Voorzitter wil even opmerken, dat hij alleen heeft
gezegd dat de vraag, hoeveel geld de Ontvanger binnen
heeft, met deze zaak niet heeft te maken, maar dat hij
niet heeft gezegd dat de kwestie, of het cijfer van aan
slag wel 26 millioen zal zijn, er niet mee te maken heeft.
Z. i. is de vraag, of de voorloopige aanslagen wettig
waren of niet, ook iets anders. En of er al 3/]0 van de
aanslagen binnen is of niet, heeft ook met dit voorstel
niets te maken. Maar de vraag of wij er vast op kunnen
vertrouwen dat het cijfer van aanslag 26 millioen zal
zijn, heeft wèl met deze zaak te maken.
De heer Beekhuis (wethouder) vervolgt, dat men wel
zal begrijpen dat hij thans bijzonder huiverig is om te
komen met de positieve verzekering dat die som juist
is. Mevrouw Buisman zal begrijpen dat spreker er zich
voor zal wachten wederom de kans te loopen dat men
later, als het niet mocht uitkomen, zegt: zie je wel, daar
hebben we dien wethouder al weer met zijn stellige
gegevens. Maar veronderstel nu eens dat het cijfer hoo-
ger wordt ja, als men niet gelooft dat het cijfer van
26 millioen juist is, dan kan men in allerlei gissingen
vervallen. Spreker zal zich er van onthouden daarop
in te gaan; hij kan anders niet zeggen dan dat hij meent
te weten dat het cijfer 26 millioen zal zijn.
Nog is spreker het antwoord op één vraag van den
heer Posthuma schuldig. Deze heeft n.l. gevraagd of
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1927.
49
Burgemeester en Wethouders dit voorstel nog niet even
kunnen aanhouden, om dan den volgenden keer ook
tevens de begrootingswijziging te kunnen behandelen.
Dit zou natuurlijk kunnen, maar waarom zijn Burge
meester en Wethouders niet direct gekomen met een
begrootingswijziging en waarom hebben zij niet met dit
voorstel gewacht tot zij met een begrootingswijziging
konden komen Vooreerst heeft spreker bij de begroo
ting toegezegd dat Burgemeester en Wethouders in Fe
bruari met een voorstel zouden komen om al dan niet
4.75 te heffen en daaraan heeft spreker zich willen
houden. Dat het een halve maand later is geworden, is
niet zijn schuld. Een begrootingswijziging kon nog niet
behandeld worden, omdat de cijfers van de begrooting
voor 1926 nog niet bekend zijn; ze zijn wel globaal,
maar toch nog niet volledig bekend. Daar moeten wij
dus nog even mee wachten. Het zou dus wel mogelijk
geweest zijn om het een met het ander te combineeren,
maar het college was van meening dat het met dit
voorstel zoo gauw mogelijk bij den Raad moest komen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter schorst de openbare vergadering en
doet de deuren sluiten.
Na heropening van de openbare vergadering, sluit
de Voorzitter, niets meer te behandelen zijnde, de ver
gadering.