30 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1927. wil hij vragen: hoe lang duurt het dan, alvorens een beslissing op een aanvraag wordt genomen en hoe lang wacht men of er ook een tweede aanvraag zal komen Uit de geschiedenis hier blijkt, dat door iemand een aanvraag is ingediend en dat eenigen tijd later spre ker weet niet precies hoe lang een tweede er om kwam. Hoe lang wacht men nu op zoo'n tweede aan vraag Het is bij de beoordeeling hiervan ook van belang, dat dit bekend is. Spreker zal er nu voorloopig niet meer van zeggen, maar hij zou gaarne enkele inlichtingen willen hebben, omdat hij meent dat, zooals het nu gaat, de bouwers voor een enorme schade kunnen komen te staan, omdat zij vooraf niet zijn verwittigd van de manier, waarop dit terrein zou worden uitgegeven. De heer Oosterhoff had in hoofdzaak hetzelfde willen zeggen wat de heer O. F. de Vries heeft gezegd; hij zal dus kort kunnen zijn. Er is in zooverre evenwel eenig verschil tusschen hem en den heer De Vries, dat deze in hoofdzaak heeft gewezen op de onaangenaamheden, die hieruit voor de aanvragers kunnen ontstaan, terwijl spreker meer het oog heeft op de houding, die in dezen door Burgemeester en Wethouders is aangenomen tegenover den Raad. Spreker zou nu voorloopig een drietal vragen aan het college willen stellen en wel ten eerste wat is de reden geweest dat Burgemeester en Wet houders zijn afgeweken van den regel, die tot nu toe is gevolgd, n.l. om altijd de eerste aanvraag toe te staan ten tweede: op grond van welke verordening of welk raadsbesluit hebben Burgemeester en Wethouders ge meend aan de voorwaarden te moeten toevoegen de voorwaarde van de fraaiste bebouwing? en ten derde: welk lichaam is het geweest, dat deze zaak heeft beoordeeld Spreker zou gaarne antwoord willen hebben op deze drie vragen, om daarna te beoordeelen of er aanleiding is om daar nader op in te gaan. De heer IJ. de Vries zou ook een vraag willen stellen over een bepaald punt. Die vraag zal wel beantwoord kunnen worden, maar er za! misschien geen wijziging meer in de zaak kunnen worden gebracht, omdat de aanvrager heeft geaccepteerd, wat hem door Burge meester en Wethouders is toegezegd. Toch meent spr. dat, waar dit geval zoo eigenaardig is gegaan, daarop wel even mag worden gewezen. Een gemeente-ambte naar heeft uit bouwblok XVI een middenstuk gekozen ter breedte van 7 M., waardoor er aan den eenen kant 8.40 M. overbleef De heer Fransen (wethouder): Polet. De heer IJ. de Vries en nu is die 8.40 M. te smal om er twee huizen op te bouwen, maar eigenlijk te breed voor één huis, omdat de grond daar te duur voor zou worden. Toen heeft de heer Giezen bouwblok XX aan gevraagd en deze kon dat krijgen, als hij de overge schoten 8.40 M. van blok XVI er bij nam. Het zit nu zoo, dat deze man van doel is het terrein zoo te bebouwen, dat op blok XVI één woning komt en dat de helft van dat terrein het bouwterrein uitmaakt voor nog een andere woning, die, half op blok XVI en half op blok XX komende, in dezelfde situatie zal komen als de andere woningen op blok XX, maar waarop ten eeu wigen dage 12.meer erfpacht zal komen te rusten dan op die andere woningen. Het komt spreker voor dat nu een van beiden zou moeten gebeuren: öf dat de heer Polet die 1.per ML meer zou moeten betalen voor dat terrein, omdat hij het mooiste stuk heeft uitgekozen öf dat de gemeente de schade zou moeten lijden, maar niet de bewoner. Giezen verkoopt het huis toch, maar de eigenaar zal, waar het half op blok XVI en half op blok XX wordt gebouwd, ten eeuwigen dage 12.meer erfpacht moeten betalen, omdat de verdeeling van den grond op een zoo eigenaardige wijze is geschied. Spreker herhaalt dat de heer Giezen het heeft geaccepteerd en dat die het zoo tracht uit te zoeken, maar deze heeft ook gezegd dat hij het onbillijk vindt tegenover dezen bewoner, die absoluut geen meerdere voorrechten krijgt dan zijn linker buurman, dat hij 12.per jaar meer moet be talen. Deze kwestie is ontstaan, doordat de heer Polet daar een stuk van 7 M. heeft genomen en wanneer hij 2 M. was opgeschoten, dan was het terrein zoo te ge bruiken geweest. Het komt spreker dan ook voor dat het college hier niet een verstandige zet heeft gedaan, dat, als het mogelijk is, die kwestie nog diende te worden opgelost en dat ten minste iets dergelijks in de toekomst moet worden voorkomen. De heer Fransen (wethouder) wil in de allereerste plaats den heer O. F. de Vries antwoorden op hetgeen deze in het midden heeft gebracht. Hij heeft gezegd dat de tegenwoordige wijze van uitgifte aanleiding kan zijn tot onaangenaamheden en de heer De Vries heeft daarbij meegedeeld dat het regel was dat iemand, die het eerst een terrein had aangevraagd, dat ook in erfpacht kreeg en dat dit thans niet is gebeurd. Het betreft hier de ter reinen aan de Engelschestraat en dit is o. a. ook gebeurd bij het tweede blok vanaf den Harlingerstraatweg. De heer O. F. de Vries heeft meegedeeld dat een ander ook een bepaald terrein had aangevraagd en dat die persoon een schrijven had ontvangen dat er reeds een andere aanvraag was voor dat terrein, zoodat hij niet in aanmerking kon komen. Nu is dat schrijven van Bur gemeester en Wethouders nooit uitgegaan; er is door Burgemeester en Wethouders aan niemand geschreven dat een aanvrager niet in aanmerking kwam, omdat er reeds een ander voor was, maar het heeft zich wel voor gedaan dat in het begin van Januari, toen twee aan vragers met nog geen 24 uren verschil kwamen om het zelfde terrein, de tweede aanvrager van Gemeente werken bericht kreeg dat het terrein een dag te voren door een ander was aangevraagd en dat hij misschien geen kans zou hebben om het te krijgen. Die persoon is toen bij spreker geweest en heeft hem gevraagd: kan ik nu niet in aanmerking komen, hoe zit dat? Toen het bekend was, dat dit terrein zou worden uitgegeven, werd men eigenlijk bestormd door verschillende bouw ondernemers en aannemers om in aanmerking te komen voor een deel van het terrein. Spreker heeft toen aan allen geadviseerd schrijf maar een brief aan Burge meester en Wethouders, ik kan nu niet meer inlichtingen geven; binnenkort komt het terrein beschikbaar, maar de prijzen zijn nog niet vastgesteld. Spreker komt daar aanstonds nog wel op terug als het schrijven van den heer Veenstra in behandeling komt De Voorzitter: Dat is op het oogenblik ook aan de orde. De heer Fransen (wethouder) heeft dus allen aange raden een aanvraag in te sturen. Zoo kwamen er tal van aanvragen in, voor verschillende bouwblokken, soms 2, 3 en zelfs 4, maar waar niemand eigenlijk een definitieve aanvraag had ingediend en die ook niet kón indienen, omdat de prijs van den grond niet bekend was volgens de aanvraagformulieren moet men den prijs bepalen van den grond, maar niemand heeft dat gedaan, cmdat niemand zich wou branden spreker heeft nog gezegd: doe maar een bod, als het te laag is, zullen wij het wel zeggen, maar niemand heeft dus feitelijk het terrein aangevraagd, als men het streng wil doorvoeren hebben Burgemeester en Wethouders toen gezegd wij zullen de verschillende aanvragers, voordat wij een beslissing nemen, als er 2 of 3 zijn voor één blok, vragen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1927. 31 om een plan in te dienen en dan kunnen wij eens zien wat zij er van maken. Toen zijn op 30 December de grondprijzen van de terreinen door Burgemeester en Wethouders vastge steld. Waar toen echter al gedurende 2 maanden heel veel aanvragen waren ingekomen, hebben Burgemeester en Wethouders gemeend aan alle aanvragers een uit- noodiging te moeten toezenden om hun piannen in te dienen en aan hen, die het meest aanlokkelijk plan in dienden, dat het meest voldeed aan de eischen van wel stand, in dit geval het gevraagde terrein voorloopig toe te kennen. Spreker gelooft niet dat de betrokkenen daartegen zooveel bezwaar hebben gemaakt; verscheidenen heb ben hun plan ingediend en gingen dus met die aan schrijving accoord, enkelen hebben zich teruggetrokken en geen plan ingediend, misschien omdat zij liever een ander stuk wilden hebben, waarvoor die eischen niet waren gesteld, misschien ook omdat zij vooruit niet de kosten wilden maken van het laten maken van teeke- ningen door een deskundige. De heer O. F. de Vries heeft gevraagd hoe lang het duurt na zoo'n aanvraag. Spreker heeft al gezegd dat, gedurende den tijd, dat de zaak in behandeling en men met de berekening bezig was, de aanvragers moesten wachten op mededeelingen en dat hij toen heeft ge zegd: stuur maar een vraag aan Burgemeester en Wet houders. Toen eindelijk de prijzen waren vastgesteld, zijn alle aanvragen gecontroleerd op den plattegrond en kwam men voor heel wat moeilijkheden te staan, omdat bij verschillende aanvragen de eene over de andere heen liep. Er is zoodoende mee gewacht tot Burgemeester en Wethouders alles geregeld hadden hoe zij op de beste wijze de terreinen konden verdeelen en toen zijn de aanvragers allen aangeschreven of zij met die voor waarden en met dat gedeelte accoord gingen. Hierbij komt ook ter sprake de vraag van den heer IJ. de Vries omtrent een van de blokken, die door den heer Giezen in erfpacht is aangevraagd. De situatie was zoo. Er was een klein blokje aangevraagd door Polet, maar behalve die aanvraag waren er nog 2 of 3 aan vragen voor het overige deel van dat bouwblok. Een van die drie heeft zich teruggetrokken, maar van de andere twee vroeg de een dat blokje en de ander dat stuk, maar die aanvragen vielen over elkander heen. Toen moest men niet die menschen onderhandelen, want men kon het zoo niet uitgeven; de een vroeg een stuk van den ander en de ander een stuk van den een en daarom is er gevraagd: wie is genegen het heele blok te nemen als niemand daartoe genegen is, zullen wij gaan splitsen. Giezen heeft zich toen bereid verklaard om het geheele blok te aanvaarden en daarmee was die zaak voor Burgemeester en Wethouders uit. Nu is het wel waar dat Giezen bij zijn blok een gedeelte krijgt dat 1.per ML meer kost, maar dat wist hij vooruit. En nu zegt de heer IJ. de Vries wel dat Polet wat meer zou moeten opschuiven, maar dat is niet zoo gemakkelijk, want hij mag niet nieer naar het Oosten en ook niet naar het Westen. Als hij opschuift naar het Oosten, wordt het hoekperceel te klein en schuift hij op naar het Westen, dan wordt het andere te klein en het hoekperceel te groot. Spreker heeft gezegd dat Polet dat terrein alleen kon krijgen, als op den hoek voldoende terrein zou overblijven. Zooals de heer De Vries wou, zou Polet 2i/2 M. moeten opschuiven naar het Westen, maar dan bleef op het overblijvende terrein, dat thans 8'/2 M. is, ruimte voor 1 perceel over, doch dan werd het hoekperceel te groot en te duur voor één perceel. Dat is de reden, waarom deze zaak zoo is behandeld. Giezen heeft toen een verklaring geschreven dat hij hiermee accoord ging dat het zoo in den Raad zou komen en nu vindt spreker het eigenaardig dat de be trokken persoon, die meermalen bij hem is geweest, ten slotte, als hij een bereidverklaring heeft geschreven dat hij het accepteert, na dien tijd nog naar een raadslid toe gaat om zich te beklagen en te trachten het in den Raad nog anders te doen maken. Er komt nog dit bij dat, als de Raad daarop zou ingaan, dezelfde man dan tot den Raad het verwijt zou kunnen richten: ik heb het toch geaccepteerd en mijn bereidverklaring gegeven, waar bemoeit men zich nu mee, ik behoef niet tegen mij zelf beschermd te worden Nu de vragen van den heer Oosterhoff. Deze heeft gevraagd wat de reden was dat van den gewonen regel is afgeweken. Spreker heeft dat in eerste instantie al gezegd toen men in de bladen had gelezen dat dit terrein voor bouwterrein in orde zou worden gemaakt, kwamen de bouwers en aannemers vragen om een stuk daarvan te krijgen, maar waar Burgemeester en Wet houders van de prijzen en van de verdeeling nog niets wisten, kon spreker niets adviseeren dan vraag maar aan of U moet wachten tot de cijfers vaststaan en dan kunt U op de prijzen afgaan. Ieder wou echter liever eerst wezen, hoewel niemand daardoor meer recht had. Spreker weet niet waaraan men dat recht ontleent dat iemand, die eerst komt, recht heeft en een ander niet, terwijl er nog geen prijzen zijn vastgesteld en geen van de aanvragers heeft gezegd: zooveel ML vraag ik voor den prijs van zooveel. Dat is de officieele weg, maar dat is niet gebeurd en dat kón ook niet gedurende de 2 maanden, dat de terreinen zijn aangevraagd, vóór den 30en December, toen de prijzen zijn vastgesteld. Volgens welk besluit Burgemeester en Wethouders de teekeningen hebben gevraagd, daarop durft spreker geen antwoord geven hij gelooft dat daar heelemaal geen besluit van bestaat. A)aar in verband met de eigen aardige situatie, waarvoor Burgemeester en Wethouders in dit geval waren geplaatst, meenden zij het beste te doen met teekeningen te vragen, wanneer de blokken door meer dan één persoon waren aangevraagd en spr. persoonlijk heeft toen, naar hij meent, nog het voorstel gedaan om een prijs van b.v. 500.uit te loven voor dengene, die het mooiste bouwplan indiende. Spreker kon de menschen toch niet tegen elkaar laten opbieden, waarbij de een een prijs van 11.de ander een van 12.en een derde misschien 13.zou bieden. Dat gebeurde vroeger wel eens, maar het college meende dat dit hier niet de meest aangewezen weg was. De prijzen zijn van dien aard, dat de gemeente er goed mee uit kan en het college heeft nu willen trachten de be bouwing zoo goed mogelijk te maken door de teeke ningen door de aanvragers te doen inzenden en deze te laten controleeren door een bevoegde commissie. Wij hebben nu gehoord uit het adres van den heer Veenstra, dat die commissie absoluut niet bevoegd is, maar spr. komt op dat adres aanstonds nog wel terug. Burge meester en Wethouders hebben die teekeningen dan bezien en zij hebben daar 4 plannen uitgezocht, die hun het meest geschikt en het mooist leken en toen de brief van de Schoonheidscommissie binnenkwam of die was toen al binnen, maar daar wisten de leden van het college, behalve de Burgemeester, niets van bleek dat de plannen, die het college had uitgezocht, dezelfde waren als die de Schoonheidscommissie als de beste had aangewezen. Daaruit bleek dus meteen dat Burgemeester en Wethouders er ook wel een beetje kijk op hebben. Dit is dus meteen een antwoord op de derde vraag van den heer Oosterhoffhet college heeft over de plannen beslist, maar het heeft daarvoor het advies van de Schoonheidscommissie ingewonnen. Nu het adres van den heer Veenstra. Deze heeft gezegd dat hem als eerste aanvrager het terrein toe kwam, maar men kan uit het geheele adres lezen dat het bij hem niet zoozeer gaat om het bouwterrein; het gaat meer om wat in het laatste deel van het adres is gezegd, n.l. dat de commissie,' die de plannen heeft be oordeeld, aboluut onbevoegd is, dat die er geen syllabe verstand van heeft en dat alleen het plan, dat door hem is aangeboden, den toets der critiek kan doorstaan. Door den heer Veenstra is op 16 November aan Bur-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 4