4ü Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1927.
fiteerd van de maatregelen, die door de gemeente zijn
genomen. Van eenige verplichting tegenover den pachter
is dus geen sprake.
Hier wordt gezegd dat de pacht van de buffetten in
de Beurs in December afloopt en nu wordt door den
pachter aan deze zaak het recht ontleend en dat
wordt ook voorgesteld om die pacht te verlengen
voor hetzelfde bedrag. Het is spreker echter bekend dat
de heer Bekema als hij zich vergist, zal het wel
worden gezegd de buffetten in de Beurs liever voor
5 jaar weer had gepacht dan voor 3 jaar; hij schijnt dus
nog al niet veel last van die exploitatie te hebben, men
kan daaruit voelen dat hij op een behoorlijke manier
die buffetten kan exploiteeren.
Waarom kan de pachter, misschien met eenige ver
bouwing, niet beneden wonen? Spreker herinnert zich
heel goed dat, toen hij in het college zat, er wel vaker
is gezegd: er is daar een kamer boven waar nu het
Museum is gevestigd die altijd leeg staat. De andere
pachters woonden ook steeds beneden en met een zeer
kleine welwillendheid zou hier dus aan den wensch van
het bestuur van het Museum voldaan kunnen worden en
zou meteen de pachter aan een bestaan kunnen worden
geholpen, doordat hij èn de Beurs èn den tuin heeft.
Spreker heeft zeer veel respect voor de pogingen van
het bestuur van het Museum. Dat is nu eens een stuk
zuiver particulier initiatief. Spreker heeft de opening
van het Museum ook bijgewoond en als men dan heeft
gehoord wat door een deskundige is gezegd, over wat
door iemand als b.v. de heer Bos is gedaan om zoover
te komen als het is, dan moet men daar respect voor
hebben. Dit is iets, waarvan de gemeente kan profi-
teeren en wij moeten het dus als gemeente dien men-
schen niet lastig maken. Spreker hoopt dan ook dat het
college dit voorstel terug neemt en een oplossing tracht
te vinden met dezen pachter, of anders met een anderen
pachter. Want spreker denkt er ook zoo over dat, nu
aan den anderen kant en ook zeker van den kant
van het college alles is gedaan om den tuin naar
boven te brengen, het in de practijk, wanneer men
een openbare inschrijving zou houden met de mede-
deeling er bij dat er een woning bij disponibel
wordt gesteld, lang niet uitgesloten zou zijn dat men
een pacht zou bedingen, hooger dan die, welke bij
onderhandsche verpachting door Bekema zal worden
gegeven. Als spreker Bekema was en het college zei
wij moeten het schikken dat U onder blijft, want de
Raad is van oordeel dat het Museum niet uit elkaar
moet v/orden gehaald en dat dit zeer nadeelig zou zijn
voor de mooie dingen, die daar worden bewaard, dan
gelooft spreker dat er wel een weg te bewandelen zou
zijn, waarbij het Museum op zijn plaats kon blijven.
De heer Beekhuis (wethouder) zegt dat alles hier op
neer komt, wat men van hooger belang acht, dat de
Prinsentuin goed wordt geëxploiteerd of dat het Mu
seum daar blijft. Het gaat hier om een goede exploitatie
en het is bepaald bewezen dat die niet mogelijk is, als
het Museum boven blijft; dat kan niet, want daar moet
de pachter wonen.
Spreker wil den heer Dijkstra wel zeggen dat, wat deze
als zoo doodeenvoudig voorstelt, toch niet zoo gemak
kelijk is. Spreker heeft eerst zelf ook gedacht dat men
beneden het wel zou kunnen inrichten voor den pachter,
maar toen hij het goed had bekeken en met een des
kundige had nagegaan, moest hij eerlijk zeggen dat er
werkelijk geen behoorlijke woning van zou kunnen wor
den gemaakt. Het zijn daar allemaal hokjes bij elkaar,
die bepaald niet geschikt zijn voor woning en het kan
beneden ook pas geschikt gemaakt worden voor Museum
als men al die muurtjes wegbreekt. Daardoor krijgt men
dan één groote ruimte. Nu zal men zeggen dat de vroe
gere pachter er ook in heeft gewoond. Dat is ook zoo,
maar hij is er dan ook weer uit gegaan en hij het
was Klamstra heeft een woning genomen aan den
overkant van de gracht. Hoe het veel vroeger is ge
weest, weet spreker niet, maar wel weet hij, dat men
toen ook niet zooveel eischen stelde aan een woning
als tegenwoordig. Zijn oordeel was eerst ook dat de
benedenverdieping wel was in te richten, maar hij vindt
het zelf ook geen behoorlijke woning. In ieder geval,
Bekema, waar het hier om gaat, heeft bezwaar beneden
te wonen en dus moet het voorstel van Burgemeester en
Wethouders staan of vallen met deze kwestie.
Spreker wil nog eens herhalen dat hij het standpunt
van het bestuur van het Museum overdreven vindt en
hij zou zeggen: laat men tot deze pacht besluiten en
waar spreker in den aanvang heeft geschetst hoe het
Museum is tot stand gekomen dit onderbrengen in de
benedenverdieping van het koffiehuis. Als men in aan
merking neemt dat het eene voor het andere moet wij
ken, dan is het toch het Museum, dat moet wijken, te
meer, waar spreker er van overtuigd is dat er beneden
zeer voldoende ruimte is om het Museum onder te
brengen. Mevrouw Buisman heeft gezegd dat het Mu
seum zich dan niet kan uitbreiden; ja, hij laat dat in het
midden natuurlijk, als het bestuur wil uitbreiden zal
het andere maatregelen moeten nemen. Welke, weet
spreker niet en dat heeft hij ook niet te beoordeelen.
Zooals het Museum echter op het oogenblik is ingericht,
kan het wel naar beneden worden overgebracht en heeft
men daar voldoende ruimte om de voorwerpen te be
kijken, enz. En de heele reparatie kost, omdat het alleen
maar wegbreken is, niet meer dan 500.
Spreker meent dat dit verreweg de beste oplossing
is in deze zaak. Hij heeft er straks nog bij gevoegd dat,
als hij in het bestuur van het Museum zat, hij het zeer
op prijs zou stellen dat daar tevens bewoning was; het
is voor het Museum ook wat waard dat in de boven
woning menschen wonen en het Museum op die manier
niet toegankelijk zal wezen voor inbrekers en andere
ongewenschte gasten. Spreker wil het niet al te somber
schilderen, maar hij zou er toch de voorkeur aan geven
dat het pand ook werd bewoond.
De Voorzitter stelt voor tot stemming over te gaan.
De heer Oosterhoff heeft in eerste instantie niet ge
sproken, maar zou nu toch nog wel een enkel woord
willen zeggen. Zijn gedachte was ook, zooals de heer
Dijkstra heeft gezegd, of het niet mogelijk was de bene
denverdieping tot woning te verbouwen en hij baseert
die gedachte hierop, dat de pachters daar altijd hebben
gewoond Jarig de Jong heeft er gedurende zijn ge-
heelen pachttijd gewoond. Als er nu toch kosten moeten
worden besteed voor de inrichting van de benedenver
dieping voor het Museum, door den achterwand van de
koffiekamer vooruit te brengen, zal men dat opk kunnen
doen voor het inrichten van een woning voor den pach
ter en dan lijkt het spreker vreemd dat daar niet een
woning uit te maken is. Als Burgemeester en Wethou
ders echter op het standpunt staan dat dit uitgesloten
is, dan geeft spreker toe dat het belang van den Prin
sentuin moet voorgaan boven dat van het Museum. Al
leen zou spreker dan deze vraag nog willen stellen. Er
staat in het prae-advies dat Burgemeester en Wethou
ders omtrent de schoollokalen aan het Jacobijnerkerkhof
nog in onderhandeling zijn en dat zij, als dit is afge-
loopen, nadere voorstellen zullen doen. Nu kennen wij
die nadere voorstellen nog niet, maar spreker zou Bur
gemeester en Wethouders in overweging willen geven,
waar wij allen sympathie hebben voor deze Vereeniging,
om deze in de voor haar belangrijke verhuiskosten tege
moet te komen. Die kan de vereeniging niet betalen.
Het is merkwaardig dat deze jonge vereeniging al een
bedrag int aan contributies van 500.per jaar en aan
bijdragen van 100.hieruit blijkt wel dat zij reeds
al het mogelijke heeft gedaan en dat zij zooveel mogelijk
hare krachten heeft ingespannen. Maar het is, zooals
mevrouw Buisman heeft gezegd de financiën van de
Vereeniging laten niet toe, dat daaruit een 300.aan
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1927.
41
verhuiskosten worden besteed. Als Burgemeester en
Wethouders dan ook op het standpunt staan dat, wat
zij voorstellen, de eenige oplossing is, zou spreker hun
in overweging willen geven deze vereeniging ook nog
verder financieel tegemoet te komen.
De heer Van der Veen heeft nog geen antwoord ge
kregen op zijn vraag of het niet mogelijk is het beneden
gedeelte in te richten voor het Natuurhistorisch Museum.
De heer Beekhuis zegt dat de ruimte daar groot genoeg
is, maar spreker heeft van de menschen van het Museum
gehoord dat de oppervlakte daar zooveel kleiner is dan
boven. Als dat zoo is en als dat de reden is dat het
Museum er niet kan zijn, is het dan niet mogelijk er iets
bij te bouwen. Als men het gebouw toch moet wijzigen
voor den pachter, zou men beneden de oppervlakte ook
gelijk kunnen maken met die, welke het Museum boven
heeft. Dan behoeft dit niet naar de Put en dan is de
zaak in der minne geschikt.
De heer K. de Boer wou naar aanleiding van wat de
wethouder en de heer Oosterhoff hebben gezegd, nog
iets in het midden brengen. Wat de heer Oosterhoff aan
het College heeft gevraagd, komt hier op neer als het
Museum daar toch vandaan moet, wil dan de vereeni
ging zooveel mogelijk tegemoet komen. Spreker vindt
dat wel belangrijk als Burgemeester en Wethouders dat
willen doen, maar hij meent dat dit niet het belangrijkste
is. Hij is van meening dat een Museum van de Natuur
lioort in den Prinsentuin; het moet gevestigd zijn op een
plaats, waar de menschen naar toe willen en kunnen
gaan. Spreker behoeft het belang van dit Museum hier
niet uiteen te zetten; dat is hier genoeg gedaan en ieder
beseft van weik belang het voor Friesland kan zijn,
maar dan meent spreker dat het in den Prinsentuin moet
zijn.
De wethouder heeft bezwaar gemaakt tegen het op
treden van de vereeniging en hij heeft gezegd dat deze
eischen stelt aan de gemeente. Spreker gelooft echter
dat het eenigszins andersom is, dat Bekema eischen
stelt en dat het Dagelijksch Bestuur gemakkelijker
zwicht voor of williger oor leent aan de eischen van den
heer Bekema dan aan de wenschen van het Museum.
Spreker meent dat in de richting, die de heer Dijkstra
aangeeft, wel een oplossing kan worden gevonden; zeer
waarschijnlijk kan de benedenwoning, die reeds zoo
lang is bewoond, ook nu wel bewoonbaar worden ge
maakt.
Wat de bewaking betreft, als de pachter onder woont
zal die even goed zijn als wanneer hij boven woont, ter
wijl ook het inbreken om of het uitbreken van die doode
dieren niet zoo'n vaart zal loopen. Het is in den regel
meer om het vleesch te doen dan om het velletje en dan
gelooft spreker dat men daar in de poelierswinkels meer
last van zal hebben dan hier. Die zaak behoeft dus niet
zoo dramatisch te worden opgevat.
Spreker meent dat het in het belang van de gemeente
èn van den tuin èn van de instelling is, dat deze laatste
daar gevestigd blijft, waar zij op het oogenblik is.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi wil alleen nog
een enkel woord zeggen naar aanleiding van de opmer
king van den wethouder van Financiën, dat de ruimte
beneden voldoende is. Ja, die is groot genoeg om alles
onder te brengen, zooals het op het oogenblik is, maar
zij is juist daarom te klein, omdat het financieele voor
deel van de Vereeniging zit in het houden van tijdelijke
tentoonstellingen. Dit jaar is een tentoonstelling ge
houden van paddestoelen enz. en dat geeft groot voor
deel, omdat het Museum dan juist druk wordt bezocht.
In het benedengedeelte van het koffiehuis zal echter
nooit zoo'n tijdelijke tentoonstelling kunnen worden ge
houden en dat is toch een van de grootste belangen van
de Vereeniging.
Verder kan spreekster zich aansluiten bij de woorden
van den heer K. de Boer.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 13 tegen 12 stemmen verworpen.
Vóór stemmen de heeren Oosterhoff, Wölcken,
Westra, Beekhuis, Lautenbach, Visser, Fransen, H. de
Boer, Van der Schoot, Scheltema, Cohen en Koopmans.
Tegen stemmen: mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren Dijkstra, Tiemersma, Hofstra, K. de Boer,
Van der Veen, IJ. de Vries, Muller, Botke, O. F. de Vries,
M. Molenaar, Hooiring en Posthuma.
11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders in zake de uitvoering van handelingen
van burgerlijk recht.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij arrest van 22 Januari 1926 heeft de Hooge Raad
der Nederlanden beslist, dat de uitvoering van hande
lingen van burgerlijk recht (als koop, verhuur, geldlee-
ning, enz.) niet wordt beheerscht door de voorschrif
ten van de artt. 70 en 179a der Gemeentewet, m. a. w.
dat geen gemeente-orgaan, ook niet het college van
Burgemeester en Wethouders, bevoegd is iets te doen
ter uitvoering van zoodanige handelingen, maar dat
iedere daad van uitvoering te dezen moet berusten op
een uitdrukkelijk besluit van den Raad.
Hoewel deze leer tot nog toe weinig voorstanders
heeft gevonden en ook ons College zich met 's Hoogen
Raads opvatting niet kan vereenigen, verdient het in de
gegeven omstandigheden niettemin aanbeveling te zor
gen, dat de rechtsgeldigheid der Raadsbesluiten in zake
handelingen van burgerlijk recht in ieder geval verze
kerd zij. Dit kan geschieden óf door bij elk afzonder
lijk Raadsbesluit, als hierbcdoeld, aan Burgemeester en
Wethouders opdracht tot uitvoering te geven, óf door
het verstrekken van een algemeene machtiging aan het
College van Burgemeester en Wethouders tot het aan
gaan van overeenkomsten ter uitvoering van Raadsbe
sluiten omtrent handelingen van burgerlijk recht, als
mede tot het verrichten der uit die overeenkomsten
voortvloeiende handelingen. Wij geven aan een alge
meene machtiging de voorkeur.
Ten einde op dit punt alle moeilijkheden te voorko
men, is het dan tevens gewenscht, dat de Raad de tot
dusverre reeds door Burgemeester en Wethouders ge
sloten overeenkomsten alsnog bekrachtigt.
Onder verwijzing naar de ter visie liggende stukken
geven wij U op grond van het bovenstaande in over
weging
I. te bekrachtigen
a. alle overeenkomsten, door ons College tot op
heden gesloten ter uitvoering van Raadsbesluiten betref
fende handelingen van burgerlijk recht;
b. alle verdere handelingen, door ons College ter
uitvoering der onder I a bedoelde overeenkomsten ver
richt,
een en ander voor zoover deze overeenkomsten en
handelingen niet in strijd zijn met de artikelen 113
1 \Abis der Gemeentewet;
II. ons College voor zoover noodig te machtigen
a. tot het aangaan van overeenkomsten ter uitvoe
ring van alle Raadsbesluiten betreffende handelingen
van burgerlijk recht, zoomede tot het verrichten van
alle verdere handelingen ter uitvoering der aangegane
overeenkomsten, een en ander met inachtneming van de
artikelen 113114bis der Geineentewet;
b. zich in de uitvoering van zijn taak, hierboven
onder II a bedoeld, te doen vervangen door een of meer
door hem aan te wijzen gemeenteambtenaren.