64 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 April 1927. De heer Fransen (wethouder) kan daarop antwoor den, dat de directrice natuurlijk telefoon krijgt en dat zij dus, als er 's nachts onverwachts iets ernstigs ge beurt, onmiddellijk kan worden gewekt. De directrice en de hoofdverpleegster hebben om beurten nachtdienst en spreker weet niet of er dan 2 of 3 zusters bij zijn. 's Nachts is dus öf de directrice öf de hoofdverpleegster aanwezig met 1, 2 of 3 zusters en heeft een van de beide eerstgenoemden dus de verantwoording. In een van de isoleerkamers, die heel zelden worden gebruikt, wordt dan een bed geplaatst, waar de directrice dan kan rusten. Voor de directrice zelf is het ook beter dat zij uit het gebouw komt. Zij heeft meermalen geklaagd dat er geen deur kan gaan of geen kraan kan loopen, of zij hoort het en dat zij zoodoende altijd onrustig slaapt. De zaak is uitvoerig besproken en hoewel men eerst ook wel eenig bezwaar had, is dit ten slotte toch een zeer goede oplossing gevonden, ook door de doctoren, ter wijl de directrice zelf ook geen bezwaar heeft om aan den overkant te wonen. De heer Hofstra kan niet zeggen dat het antwoord van den wethouder hem heeft tevreden gesteld, ook niet met betrekking tot de verschillende bezwaren, die door den heer Van der Schoot en mevrouw Buisman zijn ge noemd en die spreker ook naar voren had kunnen bren gen. Als de wethouder zegt dat een en ander geen ver band houdt met den bijbouw van verleden jaar, wil spr. er toch op wijzen dat het bijplaatsen van het labora torium toch kosten zal meebrengen, wat hij uit de stukken heeft kunnen opmaken. Maar wel is spreker het met den wethouder eens dat het ontruimen van de woongelegenheid van de directrice oorzaak is, dat straks 8 plaatsen meer beschikbaar komen voor de ver pleging van zieken. Spreker is door het antwoord van den wethouder ook niet bevredigd, omdat hem geen antwoord is gegeven op zijn vraag hoe in het vervolg de patiënten zullen worden gezien, of het patiënten zullen zijn van de Armenkamer of patiënten uit de burgerij, die voor eigen rekening een plaats zullen krijgen. Hierbij komt toch een principieële kwestie om den hoek kijken. Spreker wil voorop stellen dat hij mede verantwoordelijk is voor de verpleging van hulpbehoevende patiënten; men moet dus uit zijn woorden niet concludeeren dat er van zijn zijde aanmerking komt op verpleging van hulpbehoe venden. Dat is in geenen deele het geval, dat wil spreker eerst vaststellen. Hij wil echter de zaak zoo zien of men inderdaad als commissie heeft rekening gehouden met de exploitatie van het Ziekenhuis en in de tweede plaats of voor de burgerij, die daar opgenomen wordt zonder hulp van de Armenkamer, het verpleeggeld op een be drag is gesteld in overeenstemming met de exploitatie van het Ziekenhuis. Als spreker de getallen voor oogen heeft hij heeft voor zich het jaarverslag van 1925 als hij ziet dat toen de exploitatierekening is geweest 53.666.35 en als hij weet niet uit het verslag dat door de zelf-betalende patiënten 1.per dag of 7.per week wordt betaald, dan vraagt spreker zich af of hier niet inderdaad een principieele kwestie aan de orde is bij de vraag, hoe men de opname van patiën ten in het Stadsziekenhuis moet bezien. Want wanneer spreker de kosten over de patiënten omslaat, kost iedere patiënt aan het Ziekenhuis 3.09 per dag. Nu spreekt hij niet over de hulpbehoevende patiënten, maar over de menschen, die meer kunnen betalen dan 1.per dag. Zoolang de gemeente voor die, geen armlastige, patiënten 2.09 per dag bij de verpleegkosten doet, meent spreker geen vrijheid te hebben voor dit voorstel te stemmen, als niet wordt uitgemaakt op welke manier en voor welke patiënten deze uitbreiding moet worden gemaakt. Spreker vraagt alsnog van de commissie een classifi catieregeling van de patiënten. Hij heeft geen bezwaar dat ten opzichte van de patiënten van de Armenkamer de regeling blijft, zooals die is en hij zou tegen deze uitbreiding geen bezwaar hebben als deze voor die patiënten noodig was, maar zijn bezwaar gaat hier tegen de patiënten, die verpleegd worden tegen beta ling van 1.per dag, terwijl de exploitatiekosten zijn 3.09 per dag. Zoolang daaraan niet is tegemoet ge komen en spreker blijkt dat er voor de patiënten van de Armenkamer nog genoeg ruimte is, kan hij er niet in meegaan voor die andere patiënten meer verpleeg- ruimte beschikbaar te stellen. De heer Van der Schoot merkt op, dat uit wat de wethouder heeft gezegd, wel is gebleken dat deze aan zijn zijde staat; immers de wethouder heeft gezegd dat het noodzakelijk is uitbreiding hieraan te geven, omdat het tot een noodtoestand heeft geleid, maar de wet houder is het er mee eens dat een verdere uitbreiding daar nu absoluut niet meer kan. Nu kan men wel hopen dat niet in de toekomst het Ziekenhuis meer zal moeten worden uitgebreid op een terrein, waar geen uitbreiding meer mogelijk is, maar spreker acht dat toch een be zwaar, waar de commissie ter dege rekening mee zal moeten houden, opdat wij niet in een noodtoestand zullen komen, die ai eerder zou zijn ontstaan, wanneer niet de directrice wat voor spreker nog een bezwaar is buiten het Ziekenhuis werd gebracht. Men zal hier aan de ziekenverpleging zijn volle aandacht moeten blijven schenken. De heer Visser begrijpt niet in de finesses het betoog van den heer Hofstra De heer K. de Boer: Je bent de eenige niet. De heer Visser maar de conclusie, die spreker er uit trekt is, dat er ten slotte twee soorten van patiën ten zijn: zij, die pro Deo en zij, die tegen een vergoeding worden opgenomen in het Ziekenhuis. Spreker meent echter dat de heer Hofstra voor dit voorstel als zoodanig gerust zijn stem kan uitbrengen. Het gaat hier alleen om te weinig ruimte. De zaak is ook behandeld in de commissie voor Openbare Werken en daar bleek dat er beslist een uitbouw moest plaats hebben om in de behoefte te voorzien. Als de heer Hofstra bezwaar heeft tegen het opnemen van patiënten tegen een zekeren prijs, zal hij een voor stel kunnen indienen en trachten dat op de eene of andere manier te verwezenlijken. Hij zal dan moeten zeggen dat uitbreiding noodzakelijk is, maar dat hij met den.prijs voor de verplegingskosten niet accoord kan gaan. Hij kan dan eventueel een voorstel doen omtrent verschillende prijzen van verpleging, maar hij heeft geen enkele reden om tegen dit voorstel te stemmen, omdat dit niets anders beoogt dan het voorzien in een behoefte. Zoo moet men dit beschouwen. Nu kan men wel zeggen dat er straks ook rekening zal moeten worden gehouden met den bouw van een nieuw Ziekenhuis, maar spreker is het met den wethouder eens dat dit zoo enorm veel zal kosten, dat hij daarvan de financieele mogelijkheid vooralsnog niet ziet, terwijl dit voorstel op een zoo goedkoop mogelijke manier voorziet in de behoefte. De heer Muller zou een kleine opmerking willen maken naar aanleiding van de woorden van den heer Hofstra. Deze haalt in de eerste plaats bij zijn bezwaar aan de uitbreiding met 8 bedden, maar spreker is het volkomen met den heer Visser eens dat dit daar abso luut buiten staat; als het aantal bedden wordt uitge breid met een zeer klein aantal, geeft dat in zooverre verbetering in den bestaanden toestand. De zaak, waarover de heer Hofstra spreekt, is, dat hij juist bezwaar heeft tegen het feit dat er naast de armlastige patiënten niet-armlastige patiënten zijn, die echter niet in zoodanige omstandigheden verkeeren, dat Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 April 1927. 65 zij gebruik kunnen maken van het Bonifacius-Hospitaal of van het Diaconessenhuis en die naar de meening van den heer Hofstra in het Stadsziekenhuis veel te weinig betalen. Het komt spreker toch voor dat hier toch een groot aantal menschen zijn, die ongelukkigerwijze moeten worden opgenomen in een ziekeninrichting en die niet door de Armenkamer worden gesteund, maar die tóch niet in staat zijn om een belangrijk hooger be drag dan 1.per dag voor opname in een ziekenhuis beschikbaar te stellen. Voor die menschen is het juist zoo prachtig dat zij, zonder voor steun van de Armen kamer in aanmerking te komen, toch voor hun eigen centen kunnen worden verpleegd. Spreker hoopt dan ook niet, dat het streven van den heer Hofstra hier zal worden ondersteund en dat wij hier zullen krijgen dat aanstonds die menschen, die toch ook gewone burgers zijn, noodgedwongen zullen moeten worden gesteund door de Armenkamer of zwaarder zullen worden belast, wanneer zij gebruik moeten maken van een ziekenin richting. De heer K. de Boer heeft eigenlijk niet veel begrepen van het betoog van den heer Hofstra, hij weet eigenlijk niet wat deze wil. Het gaat hier toch om een uitbreiding spreker zal het maar in dezen vorm zeggen van het Stadsziekenhuis. Dat is het voorstel van Burge meester en Wethouders, terwijl datgene, waar de heer Hofstra aanmerking op maakt, naar sprekers meening thuis hoort bij de begrooting van het Stadsziekenhuis. Als de heer Hofstra bezwaar heeft tegen de tarieven of, in het algemeen gezegd, tegen de exploitatie van het Ziekenhuis, dan is de tijd, om daarin verandering te brengen, gekomen bij de behandeling der begrooting. Wij hebben hier alleen de vraag te overwegen: is het voorstel, dat Burgemeester en Wethouders doen, om daarmee uitbreiding van het aantal bedden te bereiken, goed of niet goed, en als daarop een bevestigend ant woord wordt gekregen of gegeven, moet dat gebeuren. Spreker zou dan ook graag van den heer Hofstra willen weten, als hij deze uitbreiding niet wil, wat hij dan wel wil. De heer O. F. de Vries zou ook een paar woorden over deze zaak willen zeggen, omdat hij meent dat de heer Hofstra de kwestie omtrent de betalende patiënten niet goed begrijpt. Het is volkomen juist wat de heer De Boer heeft gezegd, dat deze zaak bij de begrooting dient te worden behandeld, maar om ook den verkeer den indruk naar buiten weg te nemen, meent spreker de kwestie nu ook even te moeten behandelen. Feitelijk kan men zeggen dat het alleen armlastige patiënten zijn, die daar worden verpleegd, maar in over leg met de Armenkamer wordt van enkele menschen, die wel iets kunnen betalen, ook iets gevraagd en nu is het mooie van een dergelijke bemoeiing van de Armen kamer juist, dat die menschen het idee hebben, dat zij buiten de Armenkamer om worden verzorgd en dat zij zelf iets bijbetalen, voor zoover zij dat kunnen. Als men dat echter zou uitsluiten, kwam het hier practisch op neer, dat de volle verpleegkosten zouden worden be taald door de gemeente, terwijl enkele patiënten nu een gedeelte terugbetalen. Zoo zit de kwestie. Nu wil de heer Hofstra dit in verband met dit voorstel brengen en hij vraagt of men deze uitbreiding aanvraagt voor de armlastige patiënten of voor hen, die iets bij betalen. Daar is echter niet op te antwoorden; men kan aan zoo'n ziekeninrichting niet zeggen of deze uitbrei ding is voor patiënten van de Armenkamer of voor pa tiënten, die iets bijbetalen, dat is niet te bepalen. Feite lijk heeft men daar allemaal armlastige patiënten, maar de menschen, die iets in beter doen zijn en die iets kunnen bijbetalen, doen dat ook. De heer Fransen (wethouder) merkt op, dat de heer Hofstra er bezwaar tegen heeft gemaakt dat spreker heeft gezegd dat de uitbouw van voor 2 jaar geen ver band hield met dezen verbouw. Hij wees daarbij op de sectiekamer, die uit dit gebouw naar den anderen kant wordt gebracht. In zooverre heeft de heer Hofstra gelijk, in zooverre is er een heel, heel klein stukje verband, als men het ten minste verband wil noemen, maar dat is zoo miniem, dat het eigenlijk niet in aanmerking komt. De sectiekamer wordt in het nieuwe gebouw gebracht, omdat die o zoo zelden wordt gebruikt en omdat het laboratorium nu voor in het gebouw is en men door de dokterskamer moet om er te komen, is dat ook een toestand, die moest worden veranderd, terwijl in het laboratorium dikwijls verre van aangename geuren zijn, wat niet aanbevelenswaardig is bij de entrée van het Ziekenhuis. Men krijgt, door van deze twee vertrekjes een te maken, op die manier een betere kamer, waar de commissie kan vergaderen en tevens spreekkamer van den dokter, terwijl het sectie-onderzoek, dat slechts sporadisch voorkomt, in de bergplaats van de brancards kan geschieden. Die wijziging heeft plaats op voorstel van den directeur van het Ziekenhuis en in zooverre houdt dit voorstel wel eenigszins verband met de vroe gere verbouwing, al is dat verband dan ook zeer ver wijderd. Het laboratorium komt dus nu in de vroeger geprojecteerde sectiekamer en deze laatste in het in aanbouw zijnde perceel. De betaling van verpleeggelden het is al door meerdere heeren gezegd behoort niet bij het beschik baar stellen van deze 8 bedden. De heer O. F. de Vries heeft al meegedeeld dat de betaling zoo is geregeld dat, in overleg met de Armenkamer, de menschen kunnen betalen naar draagkracht, dat verschillenden dus een deel van de kosten bijbetalen. Het komt ook wel voor dat men onverwacht iemand moet opnemen, die b.v. door een ongeval is getroffen en dat zoo'n persoon daar dan ter verpleging blijft. Wanneer dan blijkt dat zoo iemand voldoende inkomen heeft om de volle ver pleegkosten, 3.per dag, te betalen, dan wordt dat, naar spreker meent, ook betaald. Ten opzichte van de andere patiënten, niet van de Armenkamer, die zelf eenigszins iets kunnen betalen, wordt met de Armen kamer door de commissie overleg gepleegd: wat kan men van dien persoon vragen. Dat kan men dan niet altijd op een goudschaaltje afwegen, maar naar aan leiding van de inlichtingen, die men van de Armenkamer en van andere zijde ontvangt, worden dan de verpleeg gelden vastgesteld. De heer Hofstra spreekt over patiënten uit de bur gerij, die het goed kunnen betalen, maar voor die zieken vraagt men in den regel geen verpleging in het Stads ziekenhuis die gaan naar een van de beide andere inrichtingen. Zij, die het kunnen betalen, betalen ook in het Stadsziekenhuis de volle kosten. De heer Hofstra heeft genoemd een bedrag van 1.per dag, maar dat is voor die gevallen dat men meent dat de patiënt niet meer dan 1.— per dag kan bijdragen. De heer Van der Schoot heeft nog gesproken over de toekomst en over de kwestie dat er dan toch een nieuw ziekenhuis zal moeten komen. De toestand zal inderdaad misschien binnen langer of korter tijd wel moeten worden veranderd en Burgemeester en Wet houders spreken er meermalen ook wel over met den Geneeskundigen Dienst, maar de zaak stuit af op de groote kosten, hetgeen spreker reeds heeft medegedeeld. Spreker gelooft dat de heer Hofstra gerust voor dit voorstel kan stemmen en als hij meent dat de verdeeling van de verpleeggelden niet goed is, willen de heer O. F. de Vries en spreker, beiden lid van de commissie, die kwestie in de eerstvolgende vergadering van de com missie wel ter tafel brengen en onder de oogen doen zien. De heer Hofstra vraagt het woord. De Voorzitter: Het is voor de derde maal, mijnheer

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 4