I
122 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 Juni 1927.
De aflossing dier leeningen geschiedt in 50 jaar bij
wijze van annuïteiten. Er hebben 3 aflossingen plaats
gehad, zoodat de looptijd der leeningen nog 47 jaar is.
De Vereeniging bovengenoemd is thans in staat eene
leening aan te gaan met het Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds te 's Gravenhage tot een bedrag van
380.000.tegen parikoers en eene rente van 4%
's jaars, af te lossen in 47 jaar bij annuïteiten. Om deze
leening te kunnen aangaan is echter de garantie der
gemeente noodig met betrekking tot de betaling van
rente en aflossing. De Vereeniging vraagt in haar adres
deze te willen verleenen.
Het komt ons voor, dat ter bereiking van het door de
Vereeniging beoogde doel, waardoor een voordeeliger
exploitatie zal worden verkregen, de medewerking der
gemeente kan worden verleend. Ook voor de beide te
converteeren leeningen heeft de gemeente zich borg
gesteld, n.l. voor die onder 1° genoemd bij Raadsbesluit
van 6 November 1923, no. 408R/233, voor die onder 2°
bij Raadsbesluiten van 9 October 1923, no. 343R/209
en 27 December 1923, no. 464R/268. Wij merken hierbij
nog op, dat een voordeeliger exploitatie ook in het be
lang der gemeente is.
Onder overlegging van de op deze zaak betrekking
hebbende stukken geven wij Uwe Vergadering mitsdien
in overweging te besluiten
de gemeente Leeuwarden rechtstreeks en onvoor
waardelijk, met afstanddoening van alle excepties, borg
te stellen voor de richtige betaling van rente en aflos
sing van een door het Algemeen Burgerlijk Pensioen
fonds te 's Gravenhage aan de Vereeniging voor Volks
huisvesting te Leeuwarden te verstrekken leening tot
een bedrag van 380.000.tegen parikoers en tegen
eene rente van 4% en een 47-jarige aflossing bij
wijze van annuïteiten,
zulks indien de Vereeniging voor Volkshuisvesting
zich jegens de gemeente verbindt tot aanvaarding en
naleving van de navolgende voorwaarden en bepa
lingen
1°. de Vereeniging is verplicht met de met het
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds aan te gane leening
af te lossen het restant van de leeningen, aangegaan
met de Nationale Levensverzekering Bank te Rotterdam,
ten bedrage van 65.000.en met de Levensverzeke
ring Maatschappij „de Nederlanden" te Amsterdam ten
bedrage van 316.670.en voorts royement te bevor
deren van de hypothecaire inschrijvingen ten voordeele
van genoemde instellingen, gevestigd op de 20 en de
105 z.g. „premiewoningen" der Vereeniging aan en bij
de Merelstraat
2°. ten behoeve van de gemeente wordt op de onder
1° genoemde 20 en 105 woningen een crediet-hypotheek
gevestigd tot een bedrag van 380.000.— in hoofdsom
3°. bij het niet nakomen door gemelde Vereeniging
van hare verplichtingen, zal de eigendom van de onder
1° genoemde woningen overgaan op de gemeente tegen
overneming van de daarop rustende schuld
4°. de gemeente zal te allen tijde het recht hebben
de onder 1» genoemde woningen over te nemen tegen
betaling van het op het tijdstip van de overneming in
den bouw gestoken eigen kapitaal, van het bedrag waar
mede op genoemd tijdstip cle woningen zijn bezwaard
en van de eventueele liquidatie-kosten
5o. de gemeente zal het recht hebben op 50 van
de in dit besluit bedoelde woningen voor huur door
personen, door Burgemeester en Wethouders aan te
wijzen
60. de huurprijzen en -voorwaarden worden door
Burgemeester en Wethouders vastgesteld, waarbij
zooveel mogelijk de regel zal worden gevolgd dat de
huur tenminste het 1/7 gedeelte van het inkomen van
den huurder moet bedragen de woningen moeten ten
genoegen van genoemd College worden onderhouden
en tegen brandschade verzekerd
70. van het complex der 20, zoowel als van dat der
105 woningen wordt eene afzonderlijke administratie
aangehouden jaarlijks moet door de Vereeniging een
balans en winst- en verliesrekening van de woningen
aan Burgemeester en Wethouders ter goedkeuring wor
den ingezonden. Eventueele batige saldi worden belegd
op de wijze door genoemd College voorgeschreven
8°. de Vereeniging is verplicht aan Burgemeester en
Wethouders of aan een door hen aan te wijzen ambte
naar, zoo dikwijis zij het noodig oordeelen, inzage te
geven in de boeken en kas betreffende de in dit besluit
bedoelde woningen. Overtollig kasgeld wordt belegd op
de wijze door Burgemeester en Wethouders voorge
schreven,
en voorts van de voorwaarden die Burgemeester en
Wethouders in het belang der gemeente noodig zullen
oordeelen,
een en ander met bepaling, dat alle kosten van akten
en dergelijke, die in verband met dit besluit verschul
digd mochten worden, voor rekening der Vereeniging
voor Volkshuisvesting komen.
9 (Agenda no. IC). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het instellen van rechtsvorderingen tegen
J. Ferwerda en ven der Haag tot ontruiming en tot
betaling van achterstallige huur van de woningen aan
het Pieterseliewaltje no. 44, respectievelijk Oldehoofster-
kerkhof no. 40.
Dit voorstel luidt als volgt
Wegens het niet betalen van de verschuldigde huur
is bij exploiten van 25 November 1926, respectievelijk
31 Maart 1927 aan J. Ferwerda en R. van der Haag de
huur opgezegd van de door hen bewoonde, aan de ge
meente toebehoorende, woningen onderscheidenlijk aan
het Pieterseliewaltje no. 44 en het Oldehoofsterkerkhof
no. 40. Tevens zijn zij gesommeerd die woningen tegen
6 December 1926, respectievelijk 11 April 1927 te ont
ruimen en weder ter beschikking van de gemeente te
stellen. Geen van beide huurders heeft hieraan echter
voldaan, zoodat de ontruiming, alsmede de betaling van
de achterstallige huurschuld, thans in rechten van hen
gevorderd dient te worden.
Onder overlegging van het door ons ingewonnen
advies van den rechtsgeleerden raadsman der gemeente
geven wij U mitsdien in overweging tegen J. Ferwerda
en R. van der Haag een rechtsvordering in te stellen,
zoo noodig ook in hooger beroep en cassatie, tot ont
ruiming en betaling van de achterstallige huur van de
woningen Pieterseliewaltje no. 44, respectievelijk
Oldehoofsterkerkhof no. 40.
10 (Agendo no. 11). Voorstel van Bwgemeester en
Wethouders tot vaststelling van de vergoeding ex art.
101 der Lager Onderwijswet 1920 over het dienstjaar
1924 aan besturen van bijzondere scholen.
Dit voorstel luidt als volgt
Ingevolge artikel 101, le lid, der Lager Onderwijswet
1920, moet de gemeente aan de besturen van de in het
eerste lid van artikel 97 dier wet bedoelde scholen de
kosten van instandhouding vergoeden, met uitzondering
van de jaarwedden en wedden der onderwijzers.
In de maand Januari 1925 zijn van verschillende
schoolbesturen verzoeken om de instandhoudingsver
goeding over 1924 ingekomen voor de in het hierna
volgend overzicht vermelde scholen.
De vergoeding wordt berekend over het gemiddeld
aantal leerlingen volgens den maatstaf van art. 28 en
bedraagt per leerling het gemiddeld bedrag per leer
ling van de kosten over 1924 der overeenkomstige open
bare lagere scholen in deze gemeente en wordt bepaald
na aftrek van de verschuldigde schoolgelden, die hier
echter voor alle scholen door de gemeente zijn geïnd.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 Juni 1927. 123
Als kosten, bedoeld in de vorige alinea, komen vol
gens artikel 101, 5e lid, in aanmerking de kosten, be
doeld in art. 55 onder e tot en met h en o, alsmede die
van instandhouding.
Bedoelde kosten in artikel 55 zijn, onder
e. die voor de geringe en dagelijksche reparatiën
van de schoolgebouwen, als bedoeld in artikel 1619 van
het Burgerlijk Wetboek
die voor het onderhouden van de schoolmeubelen
en voor het aanschaffen en onderhouden van de school
boeken, leermiddelen en schoolbehoeften
g. die voor verlichting, verwarming en het schoon
houden van de schoolgebouwen
h. die voor de schoolbibliotheken
o. andere uitgaven ter verzekering van den goeden
gang van het onderwijs.
De uitgaven voor het gewoon lager onderwijs be
droegen over 1924 70.722.54, welk bedrag echter
dient verminderd te worden met een bedrag van
1429.74 wegens kosten van verlichting, verwarming
en schoonhouden, komende ten laste van het vervolg
onderwijs, een bedrag van 513.77 wegens opbrengst
van den verkoop van werkstukken bij het handwerk-
ondervvijs en een bedrag van 2208.42 wegens vergoe
ding van vuur en licht voor het gebruik van school
lokalen voor particuliere lessen, of in totaal 4151.93,
zoodat het juiste kostenbedrag van het gewoon lager
onderwijs over 1924 bedraagt 66.570.61.
De uitgaven voor het uitgebreid lager onderwijs be
droegen in 1924 7679.54, van welk bedrag dient te
worden afgetrokken een bedrag van 135.85 wegens
opbrengst van verkochte werkstukken, een bedrag van
93.60 wegens vergoeding voor vuur en licht voor het
gebruik van schoollokalen voor particuliere lessen, een
bedrag van 52.voor het gebruik der piano en een
bedrag van 700.wegens huur voor het gebruik dei-
school voor de Middelbare Avondhandelsschool, of in
totaal 981.45, zoodat het juiste kostenbedrag van
het uitgebreid lager onderwijs over 1924 bedraagt
6698.09.
Het gemiddeld aantal leerlingen volgens den maat
staf van art. 28, 6e lid, bedroeg over 1924
voor het gewoon lager onderwijs 377/% (aantal
leerlingen op 16 Maart: 3880, op 16 Juni: 3821, op
16 September: 3705 en op 16 September: 3681);
voor het uitgebreid lager onderwijs 219 (aantal
leerlingen op 16 Maart: 224, op 16 Juni: 216, op 16
September: 219 en op 16 December: 217).
Het gemiddeld bedrag per leerling van de over 1924
gemaakte kosten voor de openbare lagere scholen be
draagt dus
voor het gewoon lager onderwijs 66.570.61
3771.75 17.65
en voor het uitgebreid lager onderwijs 6698.09
219 30.58.
Met ingang van 29 April 1924 zijn opgericht de
scholen der Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging
Speelmansstraat no. 1 (1), Speelmansstraat no. 1 (u)
en Tweebaksmarkt no. 44 (1), zoodat voor die scholen
met toepassing van het 7e lid van art. 28 der Lager
Onderwijswet 1920, voor de berekening der vergoeding
gebruik moet worden gemaakt van het aantal leerlin
gen, gelijk aan het gemiddelde van de aantallen op 31
Mei, 16 Juni, 16 September en 16 December.
Bij de vaststelling der vergoeding over 1924 moet ten
aanzien van de school Sint Anthonystraat no. 4 van den
gewonen regel worden afgeweken. Deze school is n.l.
tot 28 Augustus 1924 gevestigd geweest in een in bruik
leen gegeven gebouw, zoodat voor de bepaling der
vergoeding tot bovengenoemd tijdstip voor die school,
in verband met het 6e lid van art. 101, een ander ge
middeld bedrag per leerling moet worden genomen.
In art. 101, 6e lid, wordt namelijk bepaald, dat de
gemeente van een in bruikleen gegeven schoolgebouw
de kosten van instandhouding betaalt en alleen de ge
ringe en dagelijksche reparaties, als bedoeld in artikel
1619 van het Burgerlijk Wetboek, voor rekening van het
schoolbestuur komen.
De netto-kosten van het gewoon lager onderwijs be
droegen over 1924 in totaal 66.570.61
Kosten van instandhouding 17.426.125
Verschil 49.144.485
Onder genoemde kosten van instand
houding zijn echter begrepen die voor
geringe en dagelijksche reparatiën,
geschat op200.
Totaal 49.344.48'
Het door de gemeente uit te keeren gemiddeld kos
tenbedrag per leerling van een school, gevestigd in een
door de gemeente in bruikleen gegeven gebouw, be
draagt dus 49.344.485 3771% 13.08.
Voor de school St. Anthonystraat no. 4 moet dus tot
28 Augustus 1924 een vergoeding worden toegekend
berekend naar 13.08 per leerling, terwijl vanaf dien
datum de gewone regel wordt toegepast.
Behalve de gewone exploitatievergoeding, moet de
gemeente, die ten behoeve van haar openbare scholen
vakonderwijzers heeft aangesteld, jaarlijks aan de
bijzondere schoolbesturen, die eveneens vakonderwijzers
hebben aangesteld, eenzelfde bedrag per lesuur ver
goeden als de gemeente voor haar vakonderwijzers heeft
uitgegeven, terwijl verder wordt bepaald, dat deze ver
goeding wordt toegekend voor ten hoogste het gemid
deld aantal lesuren, dat in het onmiddellijk voorafgaande
kalenderjaar aan de overeenkomstige openbare scholen
door vakonderwijzers werd les gegeven.
Bij besluit van ons College d.d. 3 October 1924 no.
1252 is het bedrag, hetwelk over 1923, dus het onmid
dellijk voorafgaande kalenderjaar, per lesuur werd uit
gegeven voor de door de gemeente aangestelde vak
onderwijzers, bepaald
a. voor het gewoon lager onderwijs op 1.68 met
een maximum aantal lesuren per school van 348
b. voor het uitgebreid lager onderwijs op 2.15 met
een maximum aantal lesuren per school van 2404.
Met bovenstaande gegevens is het volgende staatje
samengesteld
'j. I