210 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1927. Geineentereiniging van meening is, dat het aanschaffen, door de gemeente, van een benzinetank met pompin- stallatie ten behoeve van meergenoemd bedrijf aanbe veling verdient, geven wij Uwe Vergadering in over weging, voor de aanschaffing en opstelling van eene volledige benzinepompinstallatie met tank op het terrein der Gemeentereiniging aan den Greunsweg een bedrag van 1050.beschikbaar te stellen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Blanson Henkemans zou willen voorstellen deze zaak nog even aan te houden; hij had graag dat zij eerst in de commissie van bijstand voor de Reiniging werd ter sprake gebracht. De heer O. F. de Vries (wethouder) wil opmerken, dat dit punt in de commissie voor de Reiniging is be handeld. Het heeft op de agenda gestaan, maar de heer Blanson Henkemans was niet in die commissieverga dering. Hier ligt het rapport van de commissie bij de stukken, dat zij met het voorstel accoord kan gaan. Het is trouwens ook een betrekkelijk eenvoudige kwestie de commissie was unaniem van oordeel, dat hiermee zoo spoedig mogelijk moest worden doorgegaan, om dat het hebben van een eigen installatie ontegenzeg gelijk een groot voordeel voor de gemeente oplevert. Hoe eerder die er komt, hoe beter dus. De heer Blanson Henkemans wil graag gelooven dat het punt in de commissie is behandeld, maar dan is hij voor die vergadering niet geconvoceerd. Spreker moet er thans ook wel de reden bij vertellen, waarom hij het voorstel zou willen aanhouden; hij weet n.l. dat dit jaar een dergelijke installatie hier in de stad is ingericht voor ongeveer 2/3 van het bedrag, dat hier wordt aan gevraagd. Hier is precies dezelfde installatie door een particulier laten inrichten voor 755.de afmetingen waren precies dezelfde, de tank was precies gelijk, alles was gelijk. De heer O. F. de Vries (wethouder) kan de cijfers, die de heer Blanson Henkemans noemt en die goed- kooper zouden zijn, zoo niet precies beoordeelen, maar hij weet wel dat de directeur bij menschen, die een installatie in gebruik hebben, heeft geïnformeerd en dat de directeur ook prijsopgaaf heeft gevraagd bij een drietal fabrikanten of leveranciers aan benzine-maat- schappijen. Er zijn wel goedkoopere installaties te krij gen, maar dat hangt dan ook af van den inhoud van de tank, van de meetwerktuigen, enz. In dezen prijs van 1050.is ook begrepen het grond- en metselwerk, dat door Gemeentewerken op 80.a 90.— is geraamd. De prijs van de tank is 970.—. Spreker wil echter wel, voordat de installatie wordt besteld, met den directeur bespreken wat de heer Blanson Henkemans heeft opgemerkt en hij zou dan graag inlichtingen hebben van wie de heer Blanson Henkemans zijn cijfers heeft. De heer Blanson Henkemans zou dan nog willen vragen hoe het kan, dat hij geen convocatie voor die vergadering van de commissie heeft gekregen. De Voorzitter: Dat is een kwestie, die hier moeilijk is uit te maken. Het zal nader worden onderzocht of dit werkelijk zoo is. Ik kan hier alleen aan de boden vragen of zij een convocatie bij den heer Blanson Henkemans hebben gebracht. Weten de boden dat? Aangezien de boden ontkennend antwoorden, is dat hier niet uit te maken. De heer O. F. de Vries (wethouder): Wij hebben er in de vergadering van de commissie ook nog even over gesproken, doordat ik mijn twijfel er over uitsprak of de heer Blanson Henkemans voor den eersten keer, dat de nieuwe commissie bij elkaar kwam, wel een convo catie had gehad. Nu is het zoo, dat de convocaties op het kantoor van de Reiniging worden geschreven en dat zij van daaruit ook worden bezorgd en nu heeft de directeur in de vergadering uitdrukkelijk verklaard, dat hij den heer Blanson Henkemans een convocatie had gestuurd. Die schijnt dan echter niet terecht gekomen te zijn. De Voorzitter: Wenscht de heer Blanson Henkemans een voorstel te doen tot uitstel. De heer Blanson Henkemans: Het kan in de verga dering der commissie ook altijd nog worden besproken. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 8 (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot: a. beschikbaarstelling van gelden voor den aanleg van een zijspoor van het emplacement der Ned. Tram weg-Maatschappij naar het Openbaar Slachthuis met losplaats, enz.; b. machtiging van Burgemeester en Wethouders om met die Maatschappij een overeenkomst aan te gaan in zake de huur van den bovenbouw en de exploitatie van dat zijspoor; c. wijziging van de verordening op de heffing van rechten in het Openbaar Slachthuis (bijlage no. 12). Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9 (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot intrekking van het Raadsbesluit van 17 Mei 1927, houdende wijziging van de verordening tot het heffen van eene belasting naar het inkomen. Dit voorstel luidt ais volgt Bij ons voorstel van 21 April 1927 (zie bijlage no. 6), gaven wij U onder meer in overweging, het percentage, waarnaar over het belastingjaar 1927/28 de belasting naar het inkomen zou worden geheven, te bepalen op 5.9, ten einde op die wijze in de voor den dienst 1927 ontbrekende middelen te voorzien. In Uwe vergadering van 3 Mei werd evenwel besloten om, in afwijking van ons voorstel, te dien einde het heffingspercentage te bepalen op 5.6, doch tevens de verordening op de hef fing der inkomstenbelasting in dier voege te wijzigen, dat daarin eene verscherpte progressie werd opge nomen. Naar thans blijkt, bedraagt het totale cijfer van aan slag over het belastingjaar 1926/27 reeds rond 27.527.000. Vergeleken met het vorige belastingjaar valt een stijging van het aanslagcijfer waar te nemen, in verband waarmede de verwachting gewettigd is, dat ook voor het belastingjaar 1927/28 op ten minste bovengenoemd totaal cijfer gerekend kan worden. Mede met deze feiten voor oogen vindt ons College vrijheid U alsnog voor te stellen niet tot invoering van de verscherpte progressie over te gaan. Mitsdien geven wij U in overweging Uw besluit van 17 Mei j.L, waarbij werd vastgesteld eene verordening, houdende wijziging van de verordening tot het heffen van eene belasting naar het inkomen, in te trekken. De beraadslagingen worden geopend. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1927. 211 De heer PeletierZeer waarschijnlijk zal ik van ganscher harte bereid zijn voor dit voorstel te stemmen, maar ik moet toch dit opmerken, dat ik mij daarbij zal hebben los te maken van de toelichting, welke Burge meester en Wethouders bij dit voorstel geven. In die toelichting toch doet men een beroep op het feit, dat het cijfer van aanslag zooveel is meegevallen; dat is eigenlijk in hoofdzaak de reden, waarom Burge meester en Wethouders met dit voorstel komen. Ik geloof niet dat dit alleszins juist en alleszins vol ledig is. Ik geloof dat ieder wel weet, dat dit voorstel is geboren geworden uit nood en dat die nood eigenlijk meebrengt, dat men niet partieel met dit eene voorstel zou moeten komen, maar dat het straks noodig zal zijn ook met andere voorstellen te komen. Ik had het dan ook veel beter gevonden dat Burgemeester en Wet houders met al die voorstellen, die noodig zullen zijn om de begrooting straks te doen goedkeuren door Gedeputeerde Staten, in eens bij den Raad waren ge komen, opdat de raadsleden in totaal hadden kunnen overzien wat noodig is volgens Burgemeester en Wet houders en wat zij zullen moeten slikken of goedkeuren. Ik geloof dat ik het bij deze opmerkingen zal moeten laten, omdat het geen zin heeft dit voorstel uit te stellen of een verzoek om uitstel aan den Raad te doen ten einde deze kwestie te doen behandelen bij de andere voor stellen, die wij alsnog zullen kunnen tegemoet zien, maar ik heb toch gemeend deze opmerkingen niet te moeten achter houden. De heer H. de Boer (wethouder)Namens de sociaal democratische fractie wensch ik te verklaren, dat we in de gegeven omstandigheden meegaan met het voor stel tot intrekking van de bij besluit van 17 Mei j.l. vastgestelde verordening tot het heffen van een be lasting naar het inkomen. We hebben daarvoor onze eigen motieven, waarvan één der voornaamste is, dat we zeer sterk vreezen, dat de Kroon na het ongunstig advies van het College van Gedeputeerde Staten weigerachtig zal zijn, deze ver ordening goed te keuren, waarmee de zaak, waarom het hier gaat. n.l. de verscherpte progressie, voor jaren van de baan is. Die vrees ontleenen we aan het feit, dat bij het door zenden van de betrekkelijke verordening het College van Gedeputeerde Staten een ongunstig advies heeft uit gebracht aan de Kroon, in welk advies we lezen „Tegen dit besluit bestaan bij Gedeputeerde Staten ernstige bedenkingen. Het strekt, zooals Uwe Maje steit moge blijken, tot aanvulling van het in art. 9 der verordening opgenomen tarief en wel in dien zin, dat de progressie wordt opgevoerd tot de in art. 243e der Gemeentewet gestelde grens. Wij vestigen er de aandacht op, dat deee wijziging niet is aangebracht, omdat de Raad een verandering in de progressie- schaal op zich zelf wenschelijk oordeelde, maar in verband staat met een aanzienlijk tekort op de ge- meentebegrooting voor 1927. De meerderheid van den Raad heeft gemeend, de daarvoor noodzakelijke verhooging van het vermenig- vuldigingscijfer te moeten koppelen aan een verscher ping der progressie." Dat de Minister van Binnenlandsche Zaken zich bij deze beschouwingswijze aansluit, blijkt uit een missive van dezen minister, waaruit we citeeren „Met Uw college ben ik, op de in Uw verslag naar voren gebrachte gronden, van oordeel, dat verscher ping van de progressieschaal voor de inkomstenbe lasting daartoe niet het aangewezen middel is." De minister sluit zich dus aan bij de gronden van Gedeputeerde Staten, in de beoordeeling waarvan we bij deze gelegenheid niet zullen treden. De hoofdzaak, ook voor ons, is thans, dat met deze feiten voor oogen een vrij groote zekerheid aanwezig is, dat de gewijzigde verordening niet zal worden goedgekeurd, waarmee, we herhalen, de zaak van de verhoogde progressie voor jaren van de baan is. 't ls mede hierom, dat we ons thans tegen intrekking van het raadsbesluit van 17 Mei 1927 niet zullen ver zetten, ons de volle vrijheid voorbehoudende, de zaak principieel opnieuw aan de orde te stellen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Toen ik zelf mijn voorstel deed om de progressie te verscherpen bij een heffingspercentage van 5.6, waren de omstandig heden zoo, dat een verscherpte progressieschaal mij voorkwam goed te zijn, omdat die het meest lag in de lijn van het principe: belasting naar draagkracht. Nu echter blijkt dat een straf volhouden daarvan zou zijn tegen het belang van de gemeente en ik het ge meentebelang boven alles meen te moeten stellen, wil ik er aan meewerken die verscherpte progressie in te tiekken, natuurlijk zonder eenige verbintenis voor de toekomst. De heer Vromen merkt op dat hier thans door ver schillende zijden, die indertijd de verscherpte progressie hebben voorgesteld, weliswaar niet heelemaal openlijk maar toch eenigszins wordt aangevochten, dat deze maatregel een incidenteele maatregel zou zijn geweest. Toch meent spreker dat het voor ieder, die de discus sies over de voorstellen in de vergadering van 3 Mei heeft gevolgd en die bovendien weet dat bij de be- grootingsdebatten in 1926 de Raad zich nog in meer derheid heeft uitgesproken tegen een wijziging van de progressie, zonder eenigen twijfel vaststaat, dat deze wijziging, waarbij een verscherpte progressie werd in gevoerd, een zuiver incidenteel karakter had. En al moge die wijziging dan volgens sommigen de Steen dei- Wijzen zijn, juist door het incidenteele karakter van de wijziging was hij voor anderen een steen des aanstoots. Spreker wil wel verklaren dat hij dankbaar is dat men thans dezen steen des aanstoots weer wil opruimen, zij het dan ook gelijk de heer Peletier in het begin zeer juist heeft gezegd en wat door de zooeven gehoorde verklaring van den heer H. de Boer is bevestigd dat dit opruimen van dien steen des aanstoots niet geheel uit eigen beweging is gebeurd. Eigenaardig genoeg dat dit niet uit eigen beweging is gebeurd. Want de voorstellen in de vergadering van 3 Mei hadden tot grondslag het feit, dat men meende de oorspronkelijke raming niet te kunnen handhaven; men was bij het begin van het jaar, bij de begrooting, optimistisch geweest, maar de raming over 1925/26 was tegengevallen en toen durfde men voor 1926/27 zoo'n hooge raming niet aan. Het blijkt nu echter dat het optimisme wel juist is geweest en dat er derhalve voor al die voorstellen, die men 3 Mei heeft gedaan, en voor al die zorgen die men 3 Mei heeft gehad, geen reden is geweest. Ergo, als men 3 Mei geweten had, dat men kon rekenen op een cijfer van aanslag van 27.527.000.dan was er van al die voorstellen over een verscherpte progressie nooit iets gehoord, maar dan had men die misschien nog eens bij de begroo- tingsdebatten in het algemeen en principieel aan de orde gesteld, zooals dat al eerder is gebeurd. Het is nu achteraf wel mogelijk om te zeggen dat deze beslissing niet incidenteel is genomen, maar dit wordt bepaald door de feiten weersproken. Spreker heeft gezegd dat hij dankbaar is voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar hij is daarover niet voldaan. Hij mist daaruit alle gegevens van een berekening, wat het effect van dit voorstel zal zijn en hij is daarom zelf maar aan het rekenen gegaan. Spreker kwam daarbij tot verrassende resultaten. De kwestie is deze, dat nu reeds is gebleken dat het cijfer van aanslag niet 26.000.000.maar 27.527.000. bedraagt. Daaruit volgt dat de inkomstenbelasting over 1926/27 meer zal opbrengen 4.75 maal 15.270.is ruim 72.500.Aangezien ten opzichte van het tekort

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 4