212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1927.
op den dienst 1926 reeds andere maatregelen zijn ge
nomen en dit tekort in de vergadering van 3 Mei is
gedekt, kan dat geheele bedrag dus gebracht worden
op de begrooting voor 1927.
De begrooting voor 1927 komt er dus, wat dat be
treft, anders uit te zien.
Op de begrooting voor 1927 is de raming van den
post Inkomstenbelasting 1.450.000.
Later is deze verminderd het is in
de vergadering van 3 Mei geweest
met16.000.—
als zijnde de geraamde winst van de
Gasfabriek.
Men moest dus nog over 1927 aan
inkomstenbelasting hebben een bedrag
van 1.434.000.—
Als wij echter nu de rekening nog even opmaken,
komen wij tot de volgende cijfers. De vermoedelijke
opbrengst volgens thans bekend zijnde gegevens is
Aandeel van 1926/27 voor 1927 is 412.000.
(dit bedrag is ook in bijl. 6 genoemd).
De meeropbrengst van 1926/27 voor
1927 blijkt, doordat het cijfer van aan
slag zooveel hooger is geworden, te zijn 72.500.
De raming voor 1927/28 kan, bij een
cijfer van aanslag van 27.500.000.—
(in den raadsbrief leest men hetzelfde
cijfer van aanslag) met een percentage
van 5.6 gesteld worden op ƒ1.540.000.-.
Hiervan komt aan 1927 ten goede 2/3
deel of rond1.026.500.
zoodat de vermoedelijke opbrengst zal
zijn1.511.000.—
Er zou dus op de begrooting voor 1927 een overschot
worden verkregen van 77.000.—, welk bedrag dus
over 2/3 van het belastingjaar 1927/28 te veel zou wor
den geheven. Voor het geheele belastingjaar 1927/28
zou dit tot gevolg hebben, dat er meer aan belasting
werd geheven dan noodig is een bedrag van 115.500.-.
Nu is de politiek van de batige sloten in de afgeloopen
jaren misschien nuttig en verdedigbaar geweest, maar
we zijn gelukkig uit die politiek vandaan en het lijkt
spreker ook gewenscht, gezien het hooge heffingsper
centage, niet tot die politiek terug te keeren. Is er dus
geen reden, zoo vraagt hij zich af, om op het oogenblik
tevens het heffingspercentage te herzien? Volgens zijn
becijfering toch zou met een verlaging van het percen
tage van 5.6 tot 5.2 de niet herziene begrooting want
van eenige bezuiniging is dan nog geen sprake nog
sluiten; immers, een vermindering van het percentage
van 0.4 zou een vermindering van inkomsten over het
belastingjaar 1927/28 geven van 110.000.terwijl
spreker juist heeft becijferd dat wij 115.000.— over
hebben.
Wil men zoo ver niet gaan, maar zal men het percen
tage b.v. verminderen tot 5.3, dan zal dat zonder eenig
bezwaar mogelijk zijn. Dan zal nog voor 1927 een over
schot boven de raming worden verkregen van
22.000.terwijl voor den dienst 1928 op den post
inkomstenbelasting nog 486.000.zal overblijven,
zijnde een grootere post dan daarvoor op de begrooting
1927 stond.
Voor zoover spreker zien kan, is dus op het oogenblik
een herziening van het heffingspercentage, waarbij dit
wordt gebracht op 5.3, alleszins gemotiveerd en ver
dient dit zeker ernstige overweging.
Spreker meent thans te moeten vragen, waar Burge
meester en Wethouders geen enkel cijfer hebben ge
geven, of dit punt geen overweging heeft uitgemaakt
bij Burgemeester en Wethouders. Of waren zij reeds
zoo verheugd over de mogelijkheid, om de verscherpte
progressie weer te kunnen intrekken, dat zij daaraan
heelemaal niet hebben gedacht? Die vreugde was dan
misschien niet geheel onverdeeld. Spreker heeft tot zijn
teleurstelling uit de stukken niet kunnen opmaken of
Burgemeester en Wethouders aan die zaak hebben ge
dacht. Hij zal nu in eerste instantie geen voorstel doen
om het heffingspercentage te herzien, maar hij zou
gaarne van Burgemeester en Wethouders willen weten
of zij genoemde vraag hebben overwogen en, indien dat
niet het geval is, of zij genegen zijn die dan alsnog te
overwegen.
De heer Visser is een van de personen geweest, die
destijds, toen de kwestie aan de orde was, heeft ge
stemd voor een verscherpte progressie. Hij zou nu alleen
dit willen verklaren. Hij heeft gehoord de cijfers van
den heer Vromen, maar misschien zullen meerderen met
hem momenteel niet kunnen beoordeelen of die lange,
lange reeks cijfers juist is. Spreker wil niet ontkennen
dat de cijfers juist zijn, maar hij acht het moeilijk de
juiste waarde te beoordeelen en te schatten. De heer
Vromen is dus wel heel optimistisch.
Wat betreft datgene, wat door den heer H. de Boer
naar voren is gebracht, deze zegt dit Er is geen groote
kans meer voor ons bij de Kroon, en op grond daarvan
zullen wij als sociaal-democratische fractie meegaan
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dat
is ook heel royaal en een loyale houding ten opzichte
van de Kroon, die niet te allen tijde in dien vorm is
aangenomen door den Raad van Leeuwarden. Dat is
ook een motief.
Wat hem persoonlijk betreft, wil spreker dit zeggen.
Hij wil momenteel wel meegaan met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, maar hij kan dat nog niet
doen op grond van cijfermateriaal. Hij heeft dit meer
beschouwd als een compromis met Gedeputeerde Staten.
Misschien ziet hij dit niet goed, maar dien indruk heeft
hij gekregen, hoewel hij de vorige vergadering niet ge
heel heeft kunnen bijwonen. Bij de begrooting voor
1928 wenscht spreker zich echter, als dat aan de orde
is, alle vrijheid voor te behouden omtrent vraagstukken
van financieelen aard.
De heer IJ. de Vries zou naar aanleiding van dit
voorstel van Burgemeester en Wethouders gaarne een
feit willen constateeren, te meer, waar hij daarin beves
tigd is door de rede van den heer H. de Boer, die ge
sproken heeft namens de sociaal-democratische fractie.
Op grond van het tegenwoordige gemeentebelang
als spreker het goed heeft begrepen gaat de sociaal
democratische fractie met het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders mee, alhoewel spreker de indruk
krijgt," dat men het hoofd buigt om een echec te voor
komen en om den weg voor latere aanvallen en slagen
open te houden.
De bedoeling van de sociaal-democratische fractie is
als spreker de rede van den heer De Boer goed heeft
begrepen om hier in Leeuwarden de verscherpte pro
gressie in te voeren zoo ver als de Gemeentewet toe
laat. Waar nu op het oogenblik de omstandigheden zoo
zijn, dat dit onmogelijk is, legt men op dit oogenblik
het hoofd in den schoot, maar het eerste motief daar
voor is: omdat de Kroon naar alle waarschijnlijkheid
deze verordening niet zou goedkeuren en ons daardoor
voor jaren de weg zou worden afgesneden om ons doel
te bereiken. Zoodra het mogelijk is en wij de macht en
de kans hebben, willen wij absoluut de verscherpte pro
gressie invoeren dat is het ideaal van de sociaal
democratische fractie, zooals spreker het betoog van
den heer De Boer heeft opgevat.
Dat spijt spreker geweldig en wel hierom. Hij heeft
zich verblijd over dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders, want als de berichten geloofwaardig zijn,
kunnen wij nu reeds constateeren, dat enkele van de
hoogstaangeslagenen Leeuwarden tengevolge van het
aannemen van het voorstel van Mei j.l. de stad onzer
inwoning gaan verlaten. Deze menschen voldoen dus
niet aan het vermoeden van den heer De Boer, dat zij
wel zooveel burgerzin zouden bezitten, dat zij, in weer
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1927. 213
wil van de verscherpte progressie, wel zouden blijven.
Als men nu hoort dat het vermoedelijk cijfer, dat die
8 menschen jaarlijks aan belasting opbrengen,
50.000.— is, dan is dat toch wel de moeite waard.
Maar laat spreker maar zeggen dat van die 8 menschen
ei 4 misschien tóch vertrokken waren en dat dus alleen
de andere 4 vertrekken om de verscherpte progressie,
dan zal het aannemen of het doordrijven van dat besluit
ons het volgend jaar reeds 25.000.kosten en in de
toekomst steeds door.
Het verblijdt spreker dat de omstandigheden van dien
aard zijn waar wij niets aan kunnen doen en waar
de fractie van de sociaal-democratische fractie ook
niets aan kan doen dat het belastbaar inkomen zoo
veel is opgeloopen. Alhoewel spreker meent dat Burge
meester en Wethouders daarmee niet geheel en al on
bekend waren. Want als hij leest de stukken van den
oud-wethouder van Financiën, die deze zoo voor en na
heeft gezonden aan de Financiëele commissie en hij ziet
daarbij ook het laatste voorstel van dien wethouder,
die daarin zelfs een schema geeft van de belastingop-
biengst over de laatste jaren en van de vermoedelijke
cijfers over 1927/28, 1928/29 en 1929/30 en die daarin
meedeelt als zijn meening, dat wij over al die jaren
zullen kunnen volstaan met een vermenigvuldigingscijfer
van 5.5 spreker heeft al die stukken bij zich dan
is het wel gerechtvaardigd om thans te zeggen, dat de
heer Beekhuis met zijn optimisme niet slecht heeft ge
zien. Spreker wil constateeren, dat naar zijn meening
de heer Vromen, met zijn financiëele- en cijferbeschou-
wingen daar wel dicht bij is; alhoewel spreker die cijfers
onmogelijk kan controleeren, gelooft hij, dat ze niet ver
liggen van de cijfers, die de oud-wethouder van Finan
ciën indertijd heeft gegeven
De heer Ritmeester (wethouder) Dat is geen
wonder
De heer IJ. de Vries wil dus alleen constateeren, dat
nu door de omstandigheden ook de sociaal-democraten
de verhoogde progressie niet wenschen in te voeren.
Spreker hoopt dat dit zoo zal blijven, opdat door den
loop der omstandigheden de kapitaalkrachtige men
schen, die hier wonen, hier zullen blijven en andere
kapitaalkrachtige menschen hier misschien weer zullen
komen. Wij hebben indertijd de vrees uitgesproken, dat
als gevolg van het aannemen van het voorstel verschil
lende menschen zouden vertrekken en verschillende
menschen zich hier niet zouden vestigen. Spreker zou
nu graag willen en het zou een van zijn wenschen zijn,
dat de sociaal-democraten door dezen loop van omstan
digheden bekeerd werden en dat zij zouden zeggen
wij zullen er niet op staan zoo spoedig mogelijk een
verscherpte progressie in te voeren. Want anders zou
spreker feitelijk terug moeten komen op zijn redeneering
van destijds dat de heeren heelemaal willen drijven
op de brandkastpolitiek. Als men in het algemeen
wenscht dat wij alle dingen zoo goed mogelijk in orde
zullen hebben, dan moeten wij er ook algemeen en ge
zamenlijk voor betalen
De heer Muller: Naar draagkracht.
De heer IJ. de Vries: Neen, wat U wilt dat is niet
naar draagkracht, maar naar daa/kracht.
De heer Muller: De wet staat het toe.
De heer IJ. de Vries: Ja, en omdat de wet het toe
staat, wilt gij het halen Wij mogen dus zooveel stelen
als de wet toelaat Ik sta op het standpunt
De Voorzitter: Zou de heer De Vries niet liever bij
het voorstel willen blijven U zoudt Uw redeneering
ook in petto kunnen houden tot t. z. t. de sociaal-demo
cratische fractie onverhoopt Uwerzijds weer met
het voorstel komt om een verscherpte progressie in te
voeren. Dan is Uw redeneering van nu meer op haar
plaats.
De heer IJ. de Vries Waar de heer De Boer deze
gelegenheid te baat heeft genomen om voor zijn kiezers
uit te spreken wat zijn ideaal is en blijft, meen ik, dat
van mijn zijde wel een oogenblik mag worden gespro
ken over wat ons ideaal is en blijft en waarmee wij mee-
nen, dat wij het meest de belangen van de gemeente
Leeuwarden zullen bevorderen. Ik meen dan, dat wij het
meest die belangen zullen bevorderen, wanneer niet
wordt ingevoerd een verscherpte progressie en nu kun
nen zij wel meenen dat dit wèl in het belang is van de
gemeente, maar ik ontken dat ten sterkste. Ik wil alleen
constateeren, dat zij door het invoeren van een ver
scherpte progressie zullen behartigen het geldelijk voor
deel van een gedeelte der inwoners en ik meen niet dat
dit in het belang van Leeuwarden is. En verder wil ik
constateeren, dat ik eerlijk erken dat ik, na de rede van
den heer De Boer, daaruit eenige politiek meen te
moeten halen.
De heer Dijkstra wil zeggen, dat hij zal stemmen
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Hij wil daar geen betoog aan vastknoopen, omdat de
zaak al zoo vaak een onderwerp een bespreking heeft
uitgemaakt, maar hij denkt in de richting van den heer
Feletier, dat hij liever deze zaak had besproken, wan
neer wij meer wisten omtrent andere zaken, die dan
ook aan de orde zouden zijn.
Spreker stemt dus tegen het voorstel van Burge
meester en Wethouders.
De heer H. de Boer (wethouder) merkt op, dat er
nog al het een en ander is gesproken naar aanleiding
van de verklaring, welke hij heeft voorgelezen. Hij zal
daar op het oogenblik niet verder op ingaan, maar ver
wijst, als antwoord daarop, nog eens naar datgene, wat
hij straks heeft gezegd. Over al de andere punten zal
misschien te eeniger tijd wel eens nader worden ge
sproken.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi wil alleen dit
zeggen, dat zij zoopas aan den heer IJ. de Vries vroeg,
wie die 8 personen waren, die als gevolg van de ver
scherpte progressie de stad zouden verlaten en dat de
heer De Vries toen allereerst 2 namen noemde van per
sonen spreekster zal hier geen namen noemen
van wie zij pertinent weet, dat deze niet weg gaan om
de verscherpte progressie. Over al de andere 6 zal
spreekster niet spreken, dat weet de heer De Vries niet
en dat weet zij niet, maar ten opzichte van deze twee
weet zij in elk geval zeker dat de heer De Vries het
verkeerd ziet en het verkeerd gezegd heeft.
De heer IJ. de Vries heeft mevrouw Buisman hier
even in vertrouwen 4 namen genoemd en zij heeft toen
van twee van die personen gezegd, dat die pertinent
daarom niet weggaan, maar van die andere twee heeft
zij ook gezegd: dat weet ik niet.
De heer Vromen wil, naar aanleiding van deze dis
cussie aan den overkant, verklaren, dat hij èn mevrouw
Buisman èn den heer De Vries gelooft. Wie die per
sonen zijn, weet hij niet, maar hij gelooft beide sprekers.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: De heer IJ. de
Vries heeft straks gezegd: laat ik zeggen dat er 4 van
de 8 daarom weggaan, maar hij is begonnen met te
zeggen dat er 8 om weg zouden gaan.
De Voorzitter: We zullen het maar aan de practijk
overlaten.